4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Gelet op de leesbaarheid van het vonnis zal de rechtbank eerst feit 2 op de tenlastelegging behandelen en daarna feit 1.
4.3.2.1
Feit 2: : deelname aan een criminele organisatie
4.3.2.1
Toetsingskader
Om te kunnen spreken van een criminele organisatie is blijkens de jurisprudentie een aantal aspecten van belang. Vereist is dat sprake is van een gestructureerd samenwerkingsverband tussen twee of meer personen, met een zekere duurzaamheid en structuur en een bepaalde organisatiegraad. Het oogmerk van de criminele organisatie dient te zijn gericht op het plegen van misdrijven. De deelnemers aan zo’n organisatie dienen niet ieder voor zich, maar in het verband van deze organisatie te participeren, zonder dat vereist is dat zij met alle personen in de organisatie samenwerken of alle personen in de organisatie kennen.
Een betrokkene moet weten – in de zin van onvoorwaardelijk opzet – dat de organisatie het plegen van misdrijven in zijn algemeenheid tot het oogmerk heeft. Een betrokkene hoeft echter geen opzet te hebben gehad op concrete door de criminele organisatie beoogde misdrijven. Wetenschap van één of verscheidene concrete misdrijven is evenmin vereist.
Elke bijdrage aan een organisatie kan strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van een misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten. Daarbij geldt dat niet iedere bijdrage kan leiden tot het oordeel dat iemand deel uitmaakt van de organisatie. De bijdrage moet een zekere duur en intensiteit hebben.
Ter beantwoording van de vraag of in dit geval sprake is van een criminele organisatie die aan dit toetsingskader voldoet, zal de rechtbank eerst de daarvoor relevante feiten vaststellen paragraaf 4.3.2.1.2). Aan de hand van die feiten zal de rechtbank beoordelen of er sprake is van witwassen en valsheid in geschrift (paragraaf 4.3.2.1.3 Tussenbeoordelingen) en vervolgens of er sprake is van een organisatie die zich richt op dit witwassen en valsheid in geschrift en wie aan die organisatie heeft deelgenomen (paragraaf 4.3.2.1.4 Beoordeling).
4.3.2.1.2
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen het volgende vast.
De rechtbank merkt daarbij op dat zij bij het gebruik en interpretatie van de tapgesprekken, zoals gebruikelijk in aanmerking heeft genomen dat het dossier een selectie van alle door de getapte personen gevoerde gesprekken bevat. Ook met de verklaring van [medeverdachte 1] is de rechtbank behoedzaam omgegaan, nu de verdediging deze getuige niet meer heeft kunnen horen. De verklaring, voor zover voor het bewijs gebruikt, vindt naar het oordeel van de rechtbank voldoende steun in de andere bewijsmiddelen.
Verdenking witwassen [medeverdachte 1]
De criminele organisatie waar het onderzoek Nelson zich op heeft gericht betreft de organisatie die gericht is op het witwassen van illegale inkomsten (middels horlogehandel) van [medeverdachte 1] .
Het legale inkomen van [medeverdachte 1] bestond sinds augustus 2017 hoofdzakelijk uit zijn AOW-uitkering. Vanaf oktober 2017 werd die uitkering rechtstreeks overgeboekt naar zijn Spaanse bankrekening. Het geld werd gebruikt voor het betalen van de huur van een appartement in Spanje en zijn verblijfskosten en kosten voor levensonderhoud als hij daar verbleef. Naast zijn AOW-uitkering had [medeverdachte 1] de beschikking over grote hoeveelheden contante geldbedragen.
Op 11 oktober 2022 heeft [medeverdachte 1] tegenover de politie verklaard dat hij horloges inkocht bij erkende juweliers om te verkopen aan mensen uit het criminele circuit, waarmee hij bedoelde mensen die in het criminele circuit hun geld ‘verdienen’. Dit deed hij omdat die mensen zelf met hun contante geld geen horloges konden kopen bij erkende juweliers.
Deze verklaring van [medeverdachte 1] wordt onder meer ondersteund door het tapgesprek van 20 augustus 2020 om 9.58 uur waarin [medeverdachte 1] wordt gebeld door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] het heeft over spullen die hij terug moest hebben van de jongen die nog vast zat die nog een paar klokken van hem bij zich had. Daarnaast volgt uit de bewijsmiddelen dat [medeverdachte 1] ook daadwerkelijk contacten had in het criminele milieu en heeft hij zelf meerdere vuurwapens in zijn bezit gehad, hetgeen naar algemene ervaringsregels ook kan duiden op banden met het criminele circuit.
De rechtbank acht de genoemde verklaring van [medeverdachte 1] , mede gelet op het feit dat die ook voor hemzelf belastend is, dan ook geloofwaardig.
[medeverdachte 1] gebruikte onder meer de volgende bankrekeningen om de contante geldbedragen waarover hij beschikte op te storten:
2017
€ 53.430,00 op de zakelijke rekening bij ING van [B.V. 1] ;
€ 62.400,00 op de zakelijke rekening van [B.V. 2] ;
2018
€ 20.050,00 op de zakelijke rekening van [bedrijf 1] ;
€ 60.370,00 op de zakelijke rekening bij ING van [B.V. 1] ;
€ 100.795,00 op de zakelijke rekening bij ABN Amro van [B.V. 1] ;
2019
€ 20.775,00 op de zakelijke rekening van [bedrijf 1] .
Zoals uit de bewijsmiddelen die in bijlage II zijn opgenomen onder het kopje
Verdenking witwassen van € 214.595,00 via [B.V. 1]volgt, is [B.V. 1] opgericht op 29 november 2017. Als enig aandeelhouder en bestuurder (DGA) staat de rechtspersoon [B.V. 3] geregistreerd. Deze rechtspersoon is eveneens op 29 november 2017 opgericht. De DGA van deze rechtspersoon is [verdachte] . Vanaf de oprichting staat als handelsactiviteit geregistreerd het verzorgen van marketingactiviteiten ten behoeve van atleten alsmede het vermarketen van atleten. Op 29 maart 2018 is daar de verkoop van horloges en sieraden aan toegevoegd.
De enig aandeelhouder en bestuurder van [B.V. 2] was [naam 2] , de zoon van [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] was gemachtigde van de zakelijke rekening van [B.V. 2] is op 12 december 2016 ontbonden wegens gebrek aan baten.
[bedrijf 1] is een eenmanszaak die is opgericht op 24 april 2018 met als bedrijfsactiviteiten het verkopen en repareren van horloges en de verkoop van exclusieve auto’s. [naam 3] was de eigenaar van deze onderneming. De handelsnaam van [bedrijf 1] is op 17 juni 2020 gewijzigd in [bedrijf 2] .
[medeverdachte 1] was gemachtigde van de zakelijke rekening van [bedrijf 1] . Hij beschikte ook over een betaalpas waarmee verschillende contante stortingen zijn gedaan op de zakelijke rekening van [bedrijf 1] .
[medeverdachte 1] liet zijn (bedrijf)administratie, waaronder de belastingaangiftes, ruim tien jaar verzorgen door het administratiekantoor [B.V. 4] (hierna: [B.V. 4] ). Zijn contactpersoon bij [B.V. 4] betrof de directeur [medeverdachte 4] .
Facturen in de bedrijfsadministratie van [bedrijf 1]
[naam 3] heeft een brief ontvangen van de ABN AMRO Bank, gedateerd 6 augustus 2020, waarin wordt verzocht om voor 24 augustus 2020 informatie te verstrekken met betrekking tot de contante stortingen van 9 mei 2018 tot en met 2 november 2019 op de ondernemersrekening met [rekeningnummer 1] , zijnde voornoemde rekening van [bedrijf 1] . Daarnaast wordt in de brief verzocht om een toelichting te geven op zijn relatie met [medeverdachte 1] en op de rol die [medeverdachte 1] vervult binnen de eenmanszaak nu de contante stortingen grotendeels door [medeverdachte 1] , als pashouder van de betaalpas met [rekeningnummer 2] , zijn uitgevoerd. Ook wordt verzocht om een toelichting te geven op de relatie tussen de eenmanszaak en onder meer [B.V. 1]
Op 11 augustus 2020 stuurt [naam 3] via WhatsApp een foto van de brief naar [medeverdachte 1] .
Op 20 augustus 2020 belt [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 4] . [medeverdachte 1] zegt dat [naam 3] bij hem is en dat [naam 3] de vierentwintigste als deadline heeft gekregen voor ‘die spullen voor die bank’.
[medeverdachte 4] geeft daarop aan dat er vandaag een brief met stukken naar die advocaat uitgaat wat die advocaat kan gebruiken om uitstel aan te vragen voor de inleverdatum. Hij heeft dat met [naam 3] besproken. [naam 3] bevestigt dit.
Op 25 september 2020 stuurt [naam 3] nogmaals een foto van de brief van 6 augustus 2020 naar [medeverdachte 1] , waarna hij appt ‘ [medeverdachte 1] echt deze facturen regelen en stuur ze naar mij en naar mijn boekhouder’. [medeverdachte 1] antwoordt dat hij daar maandag voor zorgt.
Ondertussen wordt [medeverdachte 1] gebeld door [medeverdachte 4] . [medeverdachte 1] geeft in dat gesprek aan dat hij net woorden had met [naam 3] over facturen. De bank vraagt om de facturen. [medeverdachte 1] weet niet meer om wat voor bedragen dat gaat. [medeverdachte 4] heeft bankafschriften gekregen van de beste man ( [naam 3] ) en gaat uitzoeken om welke bedragen het gaat. Hij kan dat maandagochtend aan [medeverdachte 1] vertellen. [medeverdachte 1] zegt dat hij dan maandag wel bij [medeverdachte 4] langs gaat.
Vervolgens wordt [medeverdachte 1] gebeld door [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] zegt dat hij die dag al zestig keer is gebeld door die andere vriend van [medeverdachte 1] uit Bergen op Zoom. [medeverdachte 1] geeft aan dat hij daar ruzie mee heeft over een verhaal van anderhalf jaar geleden. Er is toen een betaling gedaan en geen factuur uitgegaan. [medeverdachte 2] zegt dat het om witwassen vanaf de ABN AMRO gaat.
Op 12 november 2020 belt [medeverdachte 1] met [medeverdachte 2] . In dat gesprek vraagt [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] of hij hem een provisienota mag sturen omdat hij nog drie bedragen heeft ontvangen waar hij nog geen factuur van heeft. ‘Ja tuurlijk’ zegt [medeverdachte 2] daarop.
Op 13 november 2020 belt [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 4] . In dat gesprek zegt [medeverdachte 1] dat hij de helft al heeft met adressen en er zelfs omschrijvingen bij heeft gedaan en in de omschrijving al dingen heeft aangepast. Ze spreken af dat ze straks even samen gaan zitten.
Op 19 mei 2021 vond er een doorzoeking plaats bij [B.V. 4] waarbij meerdere ordners in beslag werden genomen. Dit betroffen onder andere twee ordners met daarin de bedrijfsadministratie van de eenmanszaak [bedrijf 1] .
In die ordners werden over de jaren 2018 en 2019 facturen aangetroffen die afkomstig waren van [bedrijf 1] en gericht waren aan de werknemer [medeverdachte 1] . Over 2018 betroffen dit 15 facturen met een totaalbedrag van € 20.050,- en over 2019 waren dit 29 facturen met een totaalbedrag van € 20.775,-. Op 41 van deze facturen was het merendeel van de tekst “machinaal” ingevuld, de volgende gegevens op die facturen waren echter handgeschreven ingevuld:
• de datum van de factuur,
• het laatste gedeelte van het volgnummer van de factuur,
• de verkoopprijs exclusief btw,
• het btw-bedrag,
• de verkoopprijs inclusief btw.
De rechtbank stelt vast dat het totaalbedrag van de facturen van 2018 en 2019 gericht aan [medeverdachte 1] exact overeenkomt met de hierboven vermelde contante stortingen door [medeverdachte 1] .
Volgens de facturen zou [medeverdachte 1] in 2018 en 2019 aan [bedrijf 1] in verband met de bemiddeling in horloges provisie moeten betalen. Uit de facturen zou moeten blijken dat [medeverdachte 1] het bedrag dat aan provisie is vermeld op de facturen contant betaalde aan [bedrijf 1] .
Met betrekking tot de facturen werd geen digitaal bestand aangetroffen. [medeverdachte 4] heeft bij de politie verklaard dat hij vermoedt dat dit een blanco lay-out betreft die [medeverdachte 1] heeft ingevuld.
Per brief van 12 augustus 2021 heeft de ABN AMRO Bank de relatie met [bedrijf 2] , zijnde de nieuwe handelsnaam van [bedrijf 1] , beëindigd. Als reden is aangegeven dat de bank op basis van het klantenonderzoek en de daarbij aangeleverde informatie en documentatie onvoldoende inzicht heeft gekregen in de achtergrond van de contante stortingen die hebben plaatsgevonden op de ondernemersrekening in de periode van 9 mei 2018 tot en met 2 november 2019. Volgens de bank heeft [medeverdachte 1] deze gelden ontvangen, gestort en de facturatie uitgevoerd, maar wordt hij zelf op veel van de toegestuurde facturen als wederpartij genoemd. Het is voor de bank onduidelijk in wiens belang [medeverdachte 1] heeft gehandeld. De bank heeft op basis van de verschillende verklaringen onvoldoende inzicht en comfort bij de herkomst van deze gelden.
Verdenking witwassen van € 214.595,00 via [B.V. 1]
Van 4 december 2017 tot en met 16 juni 2018 was het rekeningnummer van [B.V. 1] [rekeningnummer 3] , van 17 mei 2018 tot en met 20 maart 2020 maakte [B.V. 1] (ook) gebruik van het [rekeningnummer 4] .
Uit onderzoek bleek dat er in 2017 – verdeeld over vijf stortingen – in een periode van twee weken, te weten van 4 december 2017 tot en met 19 december 2017, een totaalbedrag van € 53.430,00 contant is gestort op [rekeningnummer 3] . Een storting is gedaan bij een geldautomaat in Rotterdam, gelegen op enkele honderden meters van de woning van [medeverdachte 1] . Over de contante stortingen op de rekening van [bedrijf 1] heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij degene is geweest die daar de contante bedragen heeft gestort.
In 2018 werd er op [rekeningnummer 3] in totaal een geldbedrag van € 60.370,00 aan contanten gestort en op rekening [rekeningnummer 4] in totaal een geldbedrag van € 100.795,00 aan contanten. In 2018 zijn twee stortingen gedaan bij de geldautomaat die nabij de woning van [medeverdachte 1] is gelegen.
Uit WhatsAppberichten tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] in december 2017 tot en met november 2018 blijkt dat [verdachte] de contant gestorte bedragen gebruikte om in opdracht van [medeverdachte 1] vanaf de bankrekening van [B.V. 1] horloges bij juweliers zoals [juwelier 1] en [juwelier 2] aan te kopen en de leasetermijnen te betalen van de auto die bij [medeverdachte 1] in gebruik was en geleased werd door [bedrijf 3] .
Zo stuurt [medeverdachte 1] bijvoorbeeld op 7 februari 2018 een foto van een factuur van [N.V.] naar [verdachte] met daarbij de tekst ‘Wil deze betalen’, waarna een overboeking van € 2.914,77 plaatsvindt van de rekening van [B.V. 1] naar [N.V.] onder vermelding van het factuurnummer dat overeenkomt met de factuur op de foto die [medeverdachte 1] naar [verdachte] heeft gestuurd. Op diezelfde dag vindt er een contante storting plaats van € 3.050,00 op de rekening van [B.V. 1] nabij het woonadres van [medeverdachte 1] .
Met betrekking tot de betaling van horloges stuurt [medeverdachte 1] bijvoorbeeld op 14 februari 2018 een foto van een factuur van [juwelier 3] voor twee Rolex horloges naar [verdachte] . Op 19 en 28 februari 2018 vindt een overschrijving plaats vanaf de rekening van [B.V. 1] naar [juwelier 3] onder vermelding van hetzelfde nummer dat is vermeld op de factuur die [medeverdachte 1] heeft gestuurd. De overboeking op 28 februari 2018 betreft € 4.000,00. Op diezelfde dag vindt er een contante storting van € 4.000,00 plaats op de rekening van [B.V. 1]
[verdachte] was met zijn bedrijf [B.V. 1] ook klant bij het administratiekantoor van [medeverdachte 4] . Omdat [verdachte] verzuimde stukken voor zijn administratie aan te leveren, heeft [medeverdachte 4] , volgens zijn verklaring bij de politie, de relatie met het bedrijf beëindigd.
[verdachte] heeft ter zitting verklaard dat de contante stortingen zien op de horlogehandel. Hij is met [medeverdachte 1] gaan samenwerken omdat [medeverdachte 1] korting kreeg bij gerenommeerde juweliers zoals [juwelier 1] en [juwelier 2] . [verdachte] had een afzetmarkt voor de horloges. Hij had namelijk veel vrienden in de voetbalsector en verrichtte diensten voor hen, zoals het regelen van horloges. De contante stortingen werden gedaan omdat het betalen van de horloges per bank moest. Dat contante geld kwam van de klanten van [verdachte] . Dat waren onder andere voetballers. Zij haalden het geld van de bank omdat ze dat stoer vonden. Het horloge werd dan gekocht op naam van [medeverdachte 1] , maar het was niet voor hem bestemd.
Verdenkingen fictieve dienstverbanden
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [naam 4] van september 2019 tot en met september 2021 op de loonlijst stond van [B.V. 4] en dat er toen door [B.V. 4] ook loon aan haar is uitbetaald. Haar bruto inkomen over die periode bedroeg € 14.175,00. Uit de verklaringen van de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] blijkt echter dat zij in die periode geen werkzaamheden heeft verricht voor [B.V. 4] In de aantroffen map met persoonsdossiers zat ook geen persoonsdossier van haar.
Uit de bewijsmiddelen volgt daarnaast dat [medeverdachte 1] sinds 1 januari 2021 in loondienst was bij het bedrijf [bedrijf 4] , het bedrijf van [medeverdachte 2] . Dit betrof een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voor een arbeidsduur van 40 uur per week. Het overeengekomen salaris bedroeg € 1500,00 netto per maand. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij nooit bij [bedrijf 4] heeft gewerkt maar dat hij een inkomen moest hebben om een auto te kunnen leasen.
Blijkens de bewijsmiddelen die zijn opgenomen onder
Onderlinge contacten en gesprekkenbelt [medeverdachte 2] op 26 april 2021 naar [medeverdachte 1] , die in dat gesprek vraagt om zijn salaris. [medeverdachte 2] zegt dat hij het einde van de dag gaat overmaken. [medeverdachte 1] zegt, oke dan krijg je het morgen van mij. Later op de dag belt [medeverdachte 2] weer naar [medeverdachte 1] en zegt [medeverdachte 2] dat hij nog salaris voor [medeverdachte 1] overmaakt.
Onderlinge contacten en gesprekken
Uit de in de bewijsmiddelen opgenomen tapgesprekken blijkt dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] gesprekken hebben over horloges en betalingen daarvoor. Zo vraagt [medeverdachte 3] op 30 oktober 2020 aan [medeverdachte 1] of [medeverdachte 1] die Hulk al heeft verkocht omdat hij, [medeverdachte 3] , daar een klant voor heeft. Ze spreken vervolgens over de mogelijke verkoop van het horloge. Verder zijn er meerdere tapgesprekken tussen hen waarin [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 1] vraagt om hem via WhatsApp te bellen, waarna ze ophangen.
Gelet op de inhoud van het gesprek tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] op 3 mei 2021 stelt de rechtbank vast dat zij samen Rolexdozen hebben aangekocht die nog betaald moesten worden. Uit WhatsAppberichten, telefoongesprekken en transactiegegevens van bankrekeningen blijkt dat er door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] ook in 2017, 2018 en 2020 Rolexdozen zijn besteld bij [bedrijf 5] te Hong Kong.
In de WhatsAppberichten tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] in 2018 gaat het veelal over betalingen van facturen voor horloges. Eind 2017 en in 2018 vinden er ook gesprekken plaats met betrekking tot betalingen voor de leaseauto van [medeverdachte 1] .
Uit een WhatsApp gesprek tussen [medeverdachte 3] en [verdachte] op 3 december 2018 blijkt dat [medeverdachte 1] dan in het ziekenhuis ligt en dat zij afspreken bij [medeverdachte 1] thuis. [medeverdachte 3] stuurt daarbij ‘want er moet wat op de rekening ook en overgemaakt worden’. Verder stuurt [medeverdachte 3] een bericht door van Badort en vraagt of hij of [verdachte] de rekening nog heeft overgemaakt. [verdachte] laat weten dat hij dat heeft gedaan.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [naam 3] ook contact heeft met [medeverdachte 3] op het moment dat [medeverdachte 1] in het ziekenhuis ligt.
Verder heeft [medeverdachte 3] zelf bij de politie bevestigd dat hij in 2018 naar [naam 5] in Noorwegen is gegaan om een horloge op te halen omdat zijn vader geen tijd had.
Op 28 april 2021 vond er op het kantoor van [B.V. 4] een gesprek plaats tussen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] . Tijdens dat gesprek geeft [medeverdachte 1] aan dat het lastig is met zijn auto omdat hij geen bedrijf meer is. [medeverdachte 4] zegt dat hij nog bezig is met het gedoe met de fiscus en dat ze gezeik krijgen als ze [medeverdachte 1] opnieuw gaan inschrijven. [medeverdachte 1] zegt vervolgens dat hij tegen iemand die ‘die mensen van die auto’s’ kent heeft gezegd dat hij wat overredingskracht moet gaan gebruiken om te vertellen dat [medeverdachte 1] als privé persoon nog wel een beetje handelt, waarop [medeverdachte 2] lacht. Verder zegt [medeverdachte 1] dat [medeverdachte 4] de drijfveer achter de familie is. [medeverdachte 4] zegt zelf ‘ik hoef niet alles te weten om te begrijpen hoe iets zit, dat is een voordeel van mij’.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat ook [medeverdachte 2] veelvuldig WhatsAppcontact had met [medeverdachte 3] van 25 juni 2020 tot en met 23 april 2021 en WhatsAppcontact en telefonisch contact met en [medeverdachte 1] van 23 september 2019 tot en met 18 mei 2021.
Uit de inhoud van de berichten volgt dat ook deze berichten vanaf 12 augustus 2020 gaan over de horlogehandel van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] en de betrokkenheid van [medeverdachte 2] daarbij. Daarbij wordt ook gesproken over betalingen. Zo stelt [medeverdachte 1] op 13 september 2020 voor dat [medeverdachte 2] tien overmaakt en vijf per kas doet. [medeverdachte 2] zegt dat hij dat kan regelen. Op 2 oktober 2020 zegt [medeverdachte 1] dat [medeverdachte 2] wat geld moet halen bij dingetje, dan kon [medeverdachte 1] weer wat doen.
Ook is [medeverdachte 2] betrokken bij het opmaken van valse stukken ten behoeve van een poging van [medeverdachte 1] om een inbeslaggenomen Rolex horloge terug te krijgen.
Tijdens een telefoongesprek op 12 september 2020 vertelde [medeverdachte 2] dat er die nacht binnen was gevallen bij een maat van iemand waar ellende mee was. [medeverdachte 2] werd er schijtziek van dat alles fout ging. [medeverdachte 3] was daar ook overspannen van, maar [medeverdachte 2] had het nog wel kunnen regelen voor [medeverdachte 3] .
Op 1 oktober 2020 belt [medeverdachte 2] naar [medeverdachte 1] en zegt hij dat hij nog een certificaat nodig heeft. [medeverdachte 1] geeft aan dat hij er nog genoeg heeft liggen, waarop [medeverdachte 2] zegt dat hij er dan eentje van [medeverdachte 1] pakt.
Bij de doorzoeking van de woning van [medeverdachte 1] op 19 mei 2021 zijn 114 garantiekaarten van onder andere Rolex horloges aangetroffen. [getuige 4] , al geruime tijd werkzaam als verkoopster bij [juwelier 2] , heeft verklaard dat het heel belangrijk is om zo’n certificaat te hebben. Zonder een dergelijk certificaat vervalt de garantie en kan je een horloge moeilijk verkopen. Er wordt nooit een duplicaat van een certificaat gemaakt. De politie heeft onderzoek gedaan op de website van Rolex en vastgesteld dat daarop is vermeld dat het Rolex-garantiecertificaat onder geen enkele omstandigheid opnieuw kan worden afgegeven.
Op 24 maart 2021 hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] het over problemen met betalen bij [juwelier 1] omdat zij onder een vergrootglas staan. Het hele bedrag voor de klok moest daarom worden gepind. Later op de dag zegt [medeverdachte 2] dat hij het heeft geregeld. Ze spreken af bij [juwelier 1] , waar [medeverdachte 1] het geld aan [medeverdachte 2] zal geven. Als blijkt dat [medeverdachte 2] al binnen is bij [juwelier 1] , zegt [medeverdachte 1] over de telefoon dat ze het met het geld zo niet binnen kunnen doen. [medeverdachte 2] zegt daarop dat hij eraan komt.
4.3.2.1.3
Tussenbeoordelingen
Verdenking witwassen [medeverdachte 1]
verklaart zelf dat de contante geldbedragen waarover hij beschikte afkomstig waren uit het criminele milieu, namelijk “van mensen die in het criminele circuit hun geld ‘verdienen’”. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat hij vervolgens verschillende bankrekeningen gebruikte waaronder meerdere bankrekeningen van bedrijven die niet op zijn naam stonden, om die bedragen op te storten en daar voor die mensen horloges mee aan te kopen en ook andere betalingen te doen. De rechtbank is gelet daarop van oordeel dat de geldbedragen een criminele herkomst hebben. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er sprake is van witwassen. Door deze bedragen te storten op rekeningen van bedrijven van anderen, zoals [verdachte] en de samenwerkingen aan te gaan, zorgde [medeverdachte 1] er voor dat mensen om hem heen mee werkten aan hetzelfde criminele doel. In hoeverre daarmee sprake is van een criminele organisatie en wie daaraan deelnamen, zal de rechtbank hieronder bespreken onder de paragraaf 4.3.2.1.4.
Facturen in de bedrijfsadministratie van [bedrijf 1]
In haar beoordeling of de facturen al dan niet vals zijn opgemaakt zal de rechtbank rekening houden met de voorschriften voor het opstellen van facturen die blijken uit artikel 35a van de Wet op de omzetbelasting 1968. Hieruit volgt dat de datum van de uitreiking van de factuur in de factuur moet worden vermeld.
De rechtbank stelt vast dat er in de bij [B.V. 4] aanwezige administratie van [bedrijf 1] 41 facturen uit 2018 en 2019 zijn aangetroffen die zien op provisie die [medeverdachte 1] aan [bedrijf 1] zou moeten betalen, welk bedrag hij volgens die facturen contant zou hebben betaald. Voorts stelt de rechtbank vast dat de bedragen op die facturen overeenkomen met de contante stortingen door [medeverdachte 1] op de rekening van [bedrijf 1] in 2018 en 2019.
Gelet op de brief van de ABN Amrobank van 6 augustus 2020 heeft de bank op die datum om deze facturen verzocht. Blijkens de op die brief volgende telefoongesprekken en berichten tussen [naam 3] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] , beschikte [bedrijf 1] ten tijde van de brief van de bank nog niet over desbetreffende facturen.
De rechtbank stelt dan ook vast dat deze facturen later zijn opgemaakt en dus zijn geantedateerd. Hierdoor werd de indruk gewekt dat de facturen eerder, te weten ten tijde van contante stortingen, zijn opgemaakt. Er is dan ook sprake van het door [medeverdachte 4] bewust in de bedrijfsadministratie van [bedrijf 1] opnemen van facturen, waarvan [medeverdachte 4] wist dat ze vals waren in een poging om te voldoen aan het verzoek om inlichtingen van de ABN Amrobank. De rechtbank stelt voorts vast dat deze poging is mislukt. Ook na verkrijging van de facturen is de bank van mening dat onvoldoende inzicht is gekregen in de achtergrond van de contante stortingen die hebben plaatsgevonden in de periode van 9 mei 2018 tot en met 2 november 2019 en de herkomst van die geldbedragen.
De rechtbank overweegt daarnaast in dit kader dat uit de tapgesprekken van 12 november 2020 tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en van 13 november 2020 tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] volgt dat het tussen hen kennelijk gebruikelijk was om achteraf facturen op te maken als het nodig was om een contante storting te verantwoorden of zaken kloppend te maken.
Verdenking witwassen van € 214.595,00 via [B.V. 1]
Uit de feiten en omstandigheden blijkt dat er in 2017 in een korte periode van slechts twee weken vijf grote contante geldbedragen op de rekening van [B.V. 1] zijn gestort. De stortingen in 2018 vonden plaats over een langere periode en met grote regelmaat. Gelet op de locatie van die stortingen en de verklaring van [medeverdachte 1] , acht de rechtbank het zeer aannemelijk dat ten minste drie van die stortingen zijn gedaan door [medeverdachte 1] .
Blijkens de WhatsAppgesprekken tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] werden de contant gestorte bedragen gebruikt om, in opdracht van [medeverdachte 1] , vanaf de bankrekening van [B.V. 1] betalingen te verrichten voor horloges die door [medeverdachte 1] werden aangekocht bij juweliers en om de leaseauto die bij [medeverdachte 1] in gebruik was te betalen.
De rechtbank gaat er, zoals hiervoor onder
Verdenking witwassen [medeverdachte 1]
is overwogen, van uit dat de contante bedragen die door of in opdracht van [medeverdachte 1] op de rekening van [B.V. 1] zijn gestort, bestaan uit crimineel geld.
Gelet op de hoogte van de contante geldbedragen, de regelmaat waarmee zij werden gestort, het feit dat onderliggende stukken met betrekking tot de herkomst van de geldbedragen die op de rekeningen van zijn bedrijf werden gestort ontbreken en er geen (sluitende) administratie van [B.V. 1] is overgelegd, is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] bewust zijn ogen heeft gesloten voor de reële kans dat die geldbedragen van misdrijf afkomstig waren. De rechtbank stelt tevens vast dat sommige van de stortingen zijn uitgevoerd op het adres waarover [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij daar geld stortte, dat met die stortingen de leaseauto van [medeverdachte 1] werd betaald en dat de overige betalingen met betrekking tot die stortingen ook plaatsvonden in opdracht van [medeverdachte 1] .
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel [verdachte] en [medeverdachte 1] nauw en bewust met elkaar hebben samengewerkt om, onder andere via de horlogehandel en via de rekening van [B.V. 1] , het contante geld van [medeverdachte 1] wit te wassen en dat zij daar, gelet op de frequentie en de lange periode waarin dit gebeurde, een gewoonte van hebben gemaakt.
Verdenkingen fictieve dienstverbanden
De rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen en de hiervoor onder dit kopje genoemde feiten en omstandigheden van oordeel dat [medeverdachte 1] , samen met [medeverdachte 4] , voor zijn dochter [naam 4] een fictief dienstverband bij [B.V. 4] heeft geregeld. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat [medeverdachte 1] toen al ruim tien jaar klant was bij [B.V. 4] , [medeverdachte 1] ook een ander fictief dienstverband voor zijn dochter had geregeld en niet aannemelijk is dat een ander daartoe geld ter beschikking zou stellen. Via dat fictieve dienstverband van zijn dochter kon zwart geld van [medeverdachte 1] toch via een bank bij zijn dochter terechtkomen en hebben zij van september 2019 tot en met september 2021 een geldbedrag van € 14.175,00 witgewassen.
Ook het dienstverband van [medeverdachte 1] vanaf januari 2021 bij het bedrijf [bedrijf 4] , het bedrijf van [medeverdachte 2] , betrof naar het oordeel van de rechtbank een fictief dienstverband om via die weg legaal inkomen te genereren. De rechtbank overweegt daartoe dat het salaris dat [medeverdachte 1] volgens zijn arbeidsovereenkomst ontving voor zijn werkzaamheden omgerekend een netto uurloon van net € 9,00 betreft, dus ruim onder het wettelijke minimumloon. Gelet op het salaris dat hij ontving en zijn verklaring dat hij nooit bij [bedrijf 4] heeft gewerkt, maar dat hij een inkomen moest hebben om een auto te kunnen leasen, is de rechtbank van oordeel dat ook hier sprake is geweest van een fictief dienstverband.
Onderlinge contacten en gesprekken
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de in de bewijsmiddelen opgenomen tapgesprekken dat [medeverdachte 1] ook samen met zijn zoon [medeverdachte 3] handelde in horloges. Daarbij handelde [medeverdachte 3] niet alleen in opdracht van zijn vader maar ook zelfstandig, zoals bijvoorbeeld blijkt uit het tapgesprek van 30 oktober 2020 waarin hij aangeeft dat hij een klant heeft voor de Hulk, zijnde de bijnaam van een model van een Rolex horloge met een groene wijzerplaat. De rechtbank acht het aannemelijk dat [medeverdachte 3] in hun onderlinge gesprekken regelmatig aan [medeverdachte 1] vraagt om hem via WhatsApp te bellen, omdat oproepen in WhatsApp end-to-end versleuteld zijn. Hierdoor is het voor de politie niet mogelijk deze gesprekken te ‘tappen’, zodat personen die zich bezighouden met het plegen van strafbare feiten onbespied met elkaar kunnen praten.
[medeverdachte 1] had met betrekking tot de horlogehandel vanaf eind 2017 tot en met eind 2018 contact met [verdachte] . Uit het WhatsAppgesprek tussen [medeverdachte 3] en [verdachte] op 3 december 2018 leidt de rechtbank af dat dit contact wordt overgenomen door [medeverdachte 3] op het moment dat [medeverdachte 1] in het ziekenhuis ligt. De contacten betroffen met name de opdracht tot het opmaken van de facturen van aangekochte horloges en de betaling van die facturen, gericht aan [B.V. 1] , door [verdachte] . Daarnaast betroffen de contacten opdrachten van [medeverdachte 1] om de facturen voor de leaseauto die hij gebruikte te betalen vanaf de rekening van [B.V. 1]
Vanaf augustus 2020 tot en met april 2021 hadden [medeverdachte 3] en, met name, [medeverdachte 1] ook contact met [medeverdachte 2] met betrekking tot de horlogehandel.
Net als [medeverdachte 1] heeft ook [medeverdachte 3] in het kader van de horlogehandel contact met personen die criminele antecedenten hebben. Zo is hij een horloge gaan ophalen bij [naam 5] in Noorwegen omdat zijn vader geen tijd had.
Ten aanzien van de aankoop van Rolexdozen door [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] in 2017, 2018, 2020 en 2021, stelt de rechtbank vast dat het door middel van die dozen mogelijk is om meer geld wit te wassen bij de verkoop van horloges nu er meer geld kan worden gevraagd voor een horloge met de ‘originele’ doos erbij. Opvallend in dit kader zijn ook de bij [medeverdachte 1] aangetroffen 114 garantiekaarten zonder bijbehorende horloges nu je een horloge zonder een certificaat moeilijk kan verkopen en er onder geen enkele omstandigheid een nieuw certificaat kan worden afgegeven. In het gesprek tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] van 1 oktober 2020 geeft [medeverdachte 2] aan dat hij nog een certificaat nodig heeft. [medeverdachte 1] antwoordt daarop dat hij er nog genoeg heeft liggen. Dit gesprek duidt er naar het oordeel van de rechtbank niet op dat [medeverdachte 2] in de voorraad van [medeverdachte 1] op zoek is naar één specifiek certificaat. Gelet op het bovenstaande lijkt het hier dan ook te gaan om het toevoegen van een (nog te vervalsen) certificaat aan een ander horloge om zo dat horloge makkelijker en voor een hoger bedrag te kunnen verkopen.
4.3.2.1.4
Beoordeling
Oogmerk
Gelet op het bovenstaande volgt naar het oordeel van de rechtbank uit de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien dat er sprake is van een organisatie bestaande uit [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [verdachte] en [medeverdachte 2] . Zij werkten in wisselende samenstelling samen om grote sommen contant geld met criminele herkomst wit te wassen via de horlogehandel. Hierbij maakten zij gebruik van valse facturen en bankrekeningen van verschillende bedrijven om de betalingen te doen. Daarnaast werd er geld witgewassen via valse arbeidsovereenkomsten. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het oogmerk van de organisatie is gericht op het witwassen en, ten dienste daarvan, valsheid in geschrift.
Duurzaamheid
[medeverdachte 1] heeft vanaf 2017 tot het einde van onderzoek Nelson in februari 2022 met verschillende mensen samengewerkt met voornoemd oogmerk. Daarbij heeft hij, naast een vaste kern, gebruik gemaakt van wisselende personen en bedrijven. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit niet dat er geen sprake was van een duurzame samenwerking, maar was dit juist het ‘bedrijfsplan’ voor het voortbestaan van de organisatie. Het betrof niet slechts een eenmalige samenwerking, maar een doorlopende handel gericht op het witwassen van gelden met criminele herkomst. De rechtbank is van oordeel dat alle communicatie en contacten in deze periode overziend, gesproken kan worden over een organisatie met een duurzaam karakter.
Structuur en rolverdeling
De rechtbank ziet [medeverdachte 1] als het hoofd van de organisatie. Hij is degene die de andere deelnemers aan de organisatie erbij betrokken heeft. De organisatie is ook gericht op het witwassen van zijn inkomsten (met criminele herkomst). De kern van de organisatie wordt naast [medeverdachte 1] gevormd door [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . Uit de gesprekken volgt dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] zich beiden bezighielden met de handel in horloges waarbij gebruik werd gemaakt van grote contante geldbedragen. Zij hielden elkaar op de hoogte van hun activiteiten en [medeverdachte 3] verving zijn vader wanneer deze niet beschikbaar was. [medeverdachte 4] hield zich in opdracht van [medeverdachte 1] bezig met de boekhouding en de overige administratie. Ook heeft hij de dochter van [medeverdachte 1] op papier in dienst genomen en ook via die weg contante geldbedragen waarover [medeverdachte 1] beschikte witgewassen. [verdachte] en [medeverdachte 2] stelden op verzoek van [medeverdachte 1] hun bedrijf ter beschikking. [verdachte] deed dit door contant geld op zijn bedrijfsrekening te laten storten en daar betalingen van te verrichten zodat horloges konden worden aangekocht bij erkende juweliers en [medeverdachte 1] in een leaseauto kon rijden. [medeverdachte 2] heeft [medeverdachte 1] op papier in dienst genomen om zo een legale geldstroom te creëren. Daarnaast was hij ook betrokken bij de horlogehandel en het valselijk opmaken van facturen.
Ten aanzien van [medeverdachte 3] overweegt de rechtbank dat uit de tapgesprekken volgt dat hij wetenschap had van de criminele herkomst van de contante geldbedragen. Daarnaast had hij zelf ook contacten met personen met criminele antecedenten en hield hij zich ook zelf bezig met drugshandel. De rol van [medeverdachte 3] betrof onder meer die van vervanger van [medeverdachte 1] als [medeverdachte 1] afwezig was. Daarnaast deed [medeverdachte 3] ook zelfstandig mee aan de handel in horloges, zo verkocht hij ook zelfstandig horloges en bemoeide hij zich met de betalingen.
Ten aanzien van [medeverdachte 4] overweegt dat rechtbank dat de opmerking van [medeverdachte 1] in het OVC-gesprek op het kantoor van [B.V. 4] van 28 april 2021 dat [medeverdachte 4] de drijfveer achter de familie is, kenmerkend is voor zijn rol binnen de organisatie en zijn wetenschap van het oogmerk daarvan. De rechtbank wijst op zijn eigen opmerking in dat gesprek dat hij niet alles hoeft te weten om te begrijpen hoe het zit. Hij benoemt dat als een voordeel. Hij had een belangrijke rol bij het witwassen door het opnemen van een grote hoeveelheid valse facturen in de bedrijfsadministratie van [bedrijf 1] , een klant van [B.V. 4] Middels deze valse facturen werd de criminele herkomst van het contante geld verhuld. [medeverdachte 4] handelde steeds in opdracht van [medeverdachte 1] . Hij was dienstbaar aan [medeverdachte 1] . Gelet hierop ziet de rechtbank de rol van [medeverdachte 4] niet alleen als die van boekhouder van [medeverdachte 1] en van de organisatie, maar ook als die van adviseur en vertrouweling van de organisatie. Dat [medeverdachte 4] met zijn bedrijf daarnaast nog vele legale werkzaamheden verrichtte, doet hieraan niet af. Gelet op de jurisprudentie hoeft het plegen van strafbare feiten niet de voornaamste bestaansgrond van een bedrijf te zijn, voldoende is dat er handelingen worden gepleegd waarmee het plegen van misdrijven wordt beoogd.
De rol van [verdachte] bestond naar het oordeel van de rechtbank uit het mogelijk maken van de financiële geldstromen en het verhullen daarvan. Hij verzorgde de dekmantel en was daarmee een onmisbare schakel in de feitelijke omzetting van de contante geldbedragen in schijnbaar legaal geld. Hij had contacten met zowel [medeverdachte 1] als [medeverdachte 3] over horloges en betalingen daarvan. Ook hij was dienstbaar aan [medeverdachte 1] door het betalen van de leaseauto van [medeverdachte 1] via de bankrekening van zijn bedrijf. Zoals de rechtbank bij de tussenbeoordeling van
Verdenking witwassen van € 214.595,00 via [B.V. 1]al heeft opgemerkt, is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] wist dat de contante geldbedragen die op zijn bedrijfsrekening werden gestort van misdrijf afkomstig waren. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat hij meewerkte aan het oogmerk van de organisatie gelet op zijn medewerking om die bedragen via zijn bedrijf in het legale circuit te brengen en zijn bedrijfsnaam op de facturen te laten zetten. Hij werkte ook actief mee door zelf, in opdracht van [medeverdachte 1] , de bedragen over te maken.
Gelet op de duur van de periode en de mate van activiteit van [verdachte] binnen het samenwerkingsverband, is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een duurzame bijdrage aan dit samenwerkingsverband.
Ook [medeverdachte 2] was naar het oordeel van de rechtbank dienstbaar en ondersteunend aan de organisatie. Hij hielp met de schimmige horlogehandel, liet zijn naam op provisienota’s zetten en deed mee met het heen en weer schuiven van contante bedragen. Gelet op de intensiteit en de inhoud van de contacten met [medeverdachte 1] , kan naar het oordeel van de rechtbank ook worden vastgesteld dat [medeverdachte 2] wetenschap had van en meewerkte aan het oogmerk van de organisatie. Hij wist dat hij zich begaf in criminele kringen en had daardoor extra voorzichtig moeten zijn. In plaats van afstand te nemen, ging hij juist zonder onderzoek makkelijk mee in hetgeen van hem werd gevraagd, zoals het gebruik van zijn naam en het voorzien in een fictief dienstverband.
[medeverdachte 2] heeft zijn rol gedurende negen maanden vervuld. Uit de bewijsmiddelen volgt ook dat hij hier zeer actief mee bezig was. Gelet op de duur van de periode en de mate van activiteit van [medeverdachte 2] binnen het samenwerkingsverband, is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een duurzame bijdrage aan dit samenwerkingsverband.
Vrijspraak [medeverdachte 5]
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier volgt dat [medeverdachte 5] gedurende een langere tijd contact had met deelnemers van de organisatie, met name met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] , maar ook met [B.V. 1] Er zijn ook aanwijzingen dat hij [medeverdachte 1] behulpzaam is geweest bij de horlogehandel. Deze contacten en hulp kunnen echter ook passen binnen de reguliere werkzaamheden van zijn bedrijf. Hoewel [medeverdachte 5] zijn bedrijfsvoering ten aanzien van de handel in horloges uit het duurdere segment zorgvuldiger had kunnen (en ook moeten) inrichten – bijvoorbeeld ten aanzien van de consignatieverklaringen – is de rechtbank van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de handelingen van [medeverdachte 5] voldoende substantieel zijn geweest om hem aan te kunnen merken als deelnemer van de criminele organisatie. De rechtbank zal dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Vrijspraak [naam 1]
Ook ten aanzien van [naam 1] zijn er aanwijzingen in het dossier te vinden dat hij contact had met [medeverdachte 1] en betrokken was bij de horlogehandel. Er is naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende bewijs aanwezig dat hij handelingen heeft verricht die ten dienste staan aan het oogmerk van de organisatie, zodanig dat dat voldoende is om hem aan te merken als deelnemer van de organisatie. De rechtbank zal dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Periode
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] gedurende de gehele ten laste gelegde periode deel hebben uitgemaakt van de criminele organisatie. [medeverdachte 4] heeft, op advies van zijn advocaat na de doorzoeking bij [B.V. 4] op 19 mei 2021 afscheid genomen van iedereen. Uit het dossier blijkt in de periode daarna ook niet van enige betrokkenheid bij de organisatie.
De contante stortingen en betalingen via het bedrijf van [verdachte] vonden plaats vanaf december 2017 tot en met december 2018. De rechtbank acht dan ook bewezen dat hij vanaf 1 december 2017 tot en met 31 juli 2019 heeft deelgenomen aan de criminele organisatie.
[medeverdachte 2] was, gelet op zijn contacten met [medeverdachte 1] , bij de organisatie betrokken vanaf augustus 2020 tot en met 30 april 2021.
Nu [verdachte] en [medeverdachte 2] op grond van de bewijsmiddelen in het dossier niet gelijktijdig lid zijn geweest van deze organisatie, zullen zij worden vrijgesproken van de deelname aan de organisatie met elkaar.
4.3.2.2
Feit 1: witwassen van € 214.595,-
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen van een bedrag van € 214.595,-.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard dat dit witwassen door verdachte heeft plaatsgevonden in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf. De rechtbank stelt vast dat de wetgever daarmee het oog heeft gehad op de persoon die misbruik maakt van zijn beroep (of bedrijf) om witwashandelingen te verrichten. Blijkens de memorie van toelichting doelt de wetgever dan op onder meer belastingadviseurs, advocaten of bankiers. Daarvan is hier geen sprake. De rechtbank spreekt verdachte vrij van dat onderdeel van de tenlastelegging.