4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
4.3.2.1
Feit 1: voorhanden hebben vuurwapen
Feiten en omstandigheden
Uit de bewijsmiddelen volgt dat er op 11 oktober 2022 een doorzoeking heeft plaatsgevonden in de woning van verdachte en [medeverdachte] . De verbalisanten hebben tijdens de doorzoeking gevraagd of er zich in de woning wapens bevonden. Verdachte heeft dit bevestigd, maar kon zelf het vuurwapen niet aanwijzen. Uit de bevindingen van de verbalisanten blijkt dat verdachte vervolgens tegen [medeverdachte] heeft gezegd dat hij het wapen niet kon vinden. Hierop is door [medeverdachte] geantwoord dat het wapen in de kast lag. Zij wees hierbij naar een inloopkast en meldde dat de doos met het vuurwapen in de hoek lag. Op die plaats hebben de verbalisanten vervolgens ook een wapen aangetroffen. Dit wapen is onderzocht. Het bleek te gaan om een Glock model 17 kaliber 9 mm. Dit is een vuurwapen van categorie III.
BeoordelingDe rechtbank is van oordeel dat op basis van voornoemde feiten en omstandigheden vast is komen te staan dat verdachte het vuurwapen voorhanden heeft gehad. Hij wist van de aanwezigheid van het wapen in de woning en had daarover ook de beschikkingsmacht.
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van medeplegen. Uit de feiten en omstandigheden volgt dat ook [medeverdachte] wetenschap had van de aanwezigheid van het vuurwapen. Ook zij kon over het vuurwapen beschikken nu zij precies wist waar de doos met het vuurwapen zich in de gezamenlijke woning bevond. De rechtbank is van oordeel dat hieruit voldoende blijkt dat verdachten in vereniging het vuurwapen voorhanden hebben gehad.
ConclusieAlles overwegende is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen uit categorie III.
4.3.2.2
Feit 2: witwassen
Feiten en omstandigheden
Uit de bewijsmiddelen volgt dat bij de doorzoeking op 11 oktober 2022 in de woning van verdachte en [medeverdachte] ook een bedrag van € 12.905,- is aangetroffen. Dit geldbedrag lag in een doosje in een kast op de zolder. Deze zolder was ingericht als kantoorruimte. Bij de aangetroffen biljetten bevonden zich ook 9 biljetten van € 100,-.
Er is onderzoek gedaan naar de financiële situatie van verdachte en [medeverdachte] . Hieruit volgt, kort gezegd, dat zowel verdachte als [medeverdachte] in de periode van 2018 tot en met 2022 nauwelijks legale inkomsten hadden.
Verdachte heeft in zijn verhoor bij de politie verklaard dat het geld spaargeld was. Het was afkomstig uit inkomsten uit de periode dat hij als marktkoopman werkte. [medeverdachte] heeft tijdens haar verhoor bij de politie gezwegen over de herkomst van het geld.
Toetsingskader
Verdachte wordt het witwassen verweten. Van witwassen is kort gezegd sprake wanneer iemand geld of goederen uit criminele feiten voorhanden heeft of bijvoorbeeld heeft uitgegeven of verstopt. Hierbij hoeft niet duidelijk te zijn met welk strafbaar feit dat geld of die goederen zijn verdiend. Voor de beoordeling van de zaken zonder bekend gronddelict heeft het Gerechtshof Amsterdam in de uitspraak met kenmerk ECLI:NL:GHAMS:2013:BY8481 een toetsingskader gegeven met daarin zes stappen. Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak niet is gebleken dat het aangetroffen geldbedrag is verkregen uit een specifiek strafbaar feit. Om die reden beoordeelt zij de feiten en omstandigheden aan de hand van het toetsingskader dat hiervoor genoemd is.
Uit de feiten en omstandigheden blijkt dat in de woning van verdachte en [medeverdachte] € 12.905,- contant geld aanwezig was. Dit geld zat niet in een portemonnee of spaarpot, maar in een doosje op zolder. Bij dit bedrag waren ook biljetten van € 100,- aanwezig, terwijl dergelijke biljetten niet meer kunnen worden gepind. Daarnaast is uit onderzoek naar de financiën van verdachte en medeverdachte niet gebleken dat zij in de jaren voor het aantreffen van het geldbedrag beschikten over inkomsten die een dergelijk geldbedrag kunnen verklaren. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat niet is gebleken dat er een contant geldbedrag als stakingswinst is opgegeven toen verdachte in 2017 zijn werkzaamheden als marktkoopman beëindigde. De rechtbank is van oordeel dat deze feiten en omstandigheden van zodanige aard zijn, dat er sprake is van een vermoeden van witwassen.
Verdachte heeft verklaard dat het geld afkomstig was van zijn werkzaamheden op de markt. Hij verkocht stoffen. De verdediging heeft opgemerkt dat het betalen in contanten gebruikelijk was op de markt. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring niet concreet of verifieerbaar is. De enkele stelling dat het geldbedrag op de markt is verdiend, biedt onvoldoende aanknopingspunten voor de officieren van justitie om nader onderzoek te doen. Ter zitting is de verklaring van verdachte aangevuld met een belastingaangifte over 2020 en 2021. Een enkele belastingaangifte, zeker een aangifte jaren na het staken van een onderneming - en overigens ook na het aantreffen door de politie van het geld -, vormt onvoldoende (objectieve) bevestiging van de gestelde herkomst van het contante geldbedrag. Door het ontbreken van onderliggende stukken en de aangiftes van 2018 en 2019, zijn ook deze stukken onvoldoende concreet en verifieerbaar. Om deze reden is er geen sprake van een verklaring waarnaar door het Openbaar Ministerie onderzoek moet worden gedaan.
Doordat er geen onderzoek kan worden gedaan naar de herkomst van het geld door het uitblijven van een concrete en verifieerbare verklaring van verdachte, kan de rechtbank niet vaststellen dat het geldbedrag een legale herkomst heeft. Om die reden kan de enige verklaring zijn dat het geldbedrag een criminele herkomst heeft. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er sprake is van witwassen.
De rechtbank is van oordeel dat er ook sprake is van medeplegen van het witwassen. Het geldbedrag is immers aangetroffen in de gezamenlijke woning van verdachte en [medeverdachte] . Het lag op een plaats in het kantoor van [medeverdachte] waar iedereen in de woning van kon weten. De rechtbank is van oordeel dat hieruit volgt dat beide verdachten het geldbedrag in een nauwe en bewuste samenwerking hebben witgewassen. Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat verdachte en medeverdachte ook beide beschikkingsmacht over het geldbedrag hadden.
Conclusie
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van witwassen. Het gaat hierbij specifiek om een bedrag van € 12.905,-.