ECLI:NL:RBZWB:2024:1369

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
4 maart 2024
Zaaknummer
02-269376-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van deelname aan een criminele organisatie gericht op valsheid in geschrift en witwassen

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1970, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 maart 2024 uitspraak gedaan. De zaak werd inhoudelijk behandeld op zittingen in oktober en november 2023, waarbij de officieren van justitie, mr. E.H. Smale en mr. S. Massier, hun standpunten naar voren brachten. De verdachte werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met valsheid in geschrift en witwassen, gedurende de periode van 11 december 2016 tot en met 4 februari 2022.

De officieren van justitie stelden dat er voldoende bewijs was voor de deelname van de verdachte aan de criminele organisatie, onder andere door zijn contacten met medeverdachten en financiële transacties. De verdediging betwistte echter de beschuldigingen en stelde dat de verdachte geen wetenschap had van de criminele activiteiten. De rechtbank onderzocht de bewijsvoering en concludeerde dat, hoewel er aanwijzingen waren voor criminele activiteiten, de handelingen van de verdachte niet voldoende substantieel waren om hem als deelnemer aan de organisatie te kwalificeren.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het wettig en overtuigend bewijs voor deelname aan de criminele organisatie ontbrak. De verdachte werd vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. Deze uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. G.M.J. Kok, en de rechters mr. M.H.M. Collombon en mr. A.L. Hoekstra, in aanwezigheid van de griffiers mr. J. van Eekelen en mr. C.J.M. van de Vrede.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-269376-22
vonnis van de meervoudige kamer van 5 maart 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1970
wonende te [woonadres]
raadsman mr. R.A.L.F. Frijns, advocaat te Rotterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 oktober 2023 en 3, 6 en 13 november 2023, waarbij de officieren van justitie, mr. E.H. Smale en mr. S. Massier, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt, waarna het onderzoek is gesloten op 5 maart 2024

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 11 december 2016 tot en met 4 februari 2022 deel heeft genomen aan een criminele organisatie die zich bezig hield met het plegen van valsheid in geschrift en witwassen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officieren van justitie zijn ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie achten wettig en overtuigend bewezen dat verdachte deel heeft genomen aan een criminele organisatie gericht op het plegen van valsheid in geschrift en witwassen. Zij wijzen er op dat de contacten tussen verdachte en [medeverdachte 1] terug gaan tot 2015 en die met [medeverdachte 2] nog verder, dat zowel [medeverdachte 2] als [medeverdachte 1] regelmatig in de winkel van verdachte kwamen en dat zij regelmatig telefonisch contact met elkaar hadden. Ook had verdachte contact met [medeverdachte 3] en hij maakte in 2018 in totaal ruim € 28.000,- naar diens rekeningnummer over op verzoek van [medeverdachte 1] , zonder daarbij een omschrijving te vermelden. Verdachte heeft (de kluis in) zijn winkel ter beschikking van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] gesteld om daar hun voorraden in op te slaan, er werd geen administratie bijgehouden en er werden geen vragen gesteld.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Zij wijst erop dat verdachte uit hoofde van zijn werk als juwelier reguliere zakelijke contacten had met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . Hoewel [medeverdachte 4] hem een bericht heeft gestuurd, is hierop door verdachte niet gereageerd. Uit het dossier volgt niet dat verdachte wetenschap had van de criminele organisatie of van het oogmerk van de organisatie. De verdediging verzoekt verdachte vrij te spreken omdat het wettig en overtuigend bewijs voor deelname aan de criminele organisatie ontbreekt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier volgt dat [medeverdachte 2] zich bezig hield met de horlogehandel. Hij had “mensen uit het leven” als klanten. Hij was ermee bekend dat deze mensen geld verdienden met criminele activiteiten. Desondanks verkocht hij hen horloges en accepteerde hij contante betalingen van hen. Om deze criminele gelden wit te wassen verzamelde [medeverdachte 2] personen om zich heen. Samen vormden zij naar het oordeel van de rechtbank een criminele organisatie die zich richtte op het plegen van valsheid in geschrift en witwassen.
Uit het dossier volgt dat verdachte [medeverdachte 2] kende sinds 2012. In de periode van 21 juli 2020 tot en met 13 oktober 2020 had verdachte 47 maal telefonisch contact met [medeverdachte 2] . Deze contacten vallen in de periode waarin de criminele organisatie bestond. Verdachte had een juwelierswinkel. Die winkel is op 14 oktober 2020 doorzocht. Bij die doorzoeking zijn in een rommelige ruimte achter de winkel meerdere dure horloges bovenop de kluis aangetroffen. Ten tijde van de doorzoeking verklaarde verdachte dat één van de horloges toebehoorde aan [medeverdachte 2] en dat er een consignatieverklaring van zou moeten zijn. Een dergelijke verklaring is echter niet gevonden en ook op een later moment niet door verdachte aangeleverd. Op 16 oktober 2020 spreekt verdachte met [medeverdachte 2] over de doorzoeking. Uit een OVC-gesprek blijkt dat [medeverdachte 2] het dom vindt dat verdachte een horloge op [medeverdachte 2] zijn naam heeft gezet, terwijl verdachte weet dat [medeverdachte 2] onderzocht wordt. Hoewel de officieren van justitie hebben aangevoerd dat er bij de doorzoeking in de winkel ook blanco garantiebewijzen van horloges zijn aangetroffen, heeft de rechtbank in het procesdossier niets teruggevonden dat deze stelling ondersteunt.
Wel volgt uit het dossier dat verdachte ook contact had met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] . Op 22 september 2018 heeft [medeverdachte 1] de naam en bankgegevens van [B.V.] aan verdachte verstrekt. Op 24 september 2018 heeft verdachte vanaf zijn bedrijfsrekening in totaal € 17.750,- overgemaakt naar [B.V.] Dit is het bedrijf van [medeverdachte 3] . [medeverdachte 3] hield zich net als [medeverdachte 2] en verdachte bezig met de handel in horloges. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] zijn ook verdacht van deelname aan de voornoemde criminele organisatie en de rechtbank heeft hen hiervoor veroordeeld.
De rechtbank is van oordeel dat uit voornoemde feiten en omstandigheden volgt dat verdachte gedurende een langere tijd contact had met deelnemers aan een criminele organisatie die zich richtte op het plegen van valsheid in geschrift en witwassen. Er zijn ook aanwijzingen dat verdachte [medeverdachte 2] behulpzaam is geweest bij de horlogehandel. Echter, deze hulp kan ook passen binnen de reguliere werkzaamheden van het bedrijf van verdachte. Hoewel verdachte zijn bedrijfsvoering ten aanzien van de handel in horloges uit het duurdere segment zorgvuldiger had kunnen (en ook moeten) inrichten – bijvoorbeeld ten aanzien van de consignatieverklaringen – is de rechtbank van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de handelingen van verdachte voldoende substantieel zijn om verdachte aan te kunnen merken als deelnemer aan de criminele organisatie. De omstandigheid dat verdachte met [medeverdachte 2] gesproken heeft over het voorhanden hebben van grote hoeveelheden contant geld en wapens, wijst wel op criminele activiteiten, maar kan in dit verband niet tot een ander oordeel leiden.
Alles overwegende acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan. Zij zal verdachte dan ook vrijspreken.

5.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M.J. Kok, voorzitter, mr. M.H.M. Collombon en
mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. van Eekelen en
mr. C.J.M. van de Vrede, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 5 maart 2024.