ECLI:NL:RBZWB:2024:1368

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
4 maart 2024
Zaaknummer
02-255030-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van valsheid in geschrift bij hypotheekaanvraag

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is de verdachte veroordeeld voor het medeplegen van valsheid in geschrift. De zaak betreft het gebruik van een valse werkgeversverklaring en een valse salarisstrook bij het aanvragen van een hypotheek. De verdachte, geboren in 1987, heeft in de periode van 31 januari 2018 tot en met 16 april 2018 samen met anderen deze documenten gebruikt om een hypotheek te verkrijgen voor de aankoop van een woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de valsheid van de documenten, aangezien zij nooit voor het bedrijf dat de werkgeversverklaring had afgegeven had gewerkt. De verdediging stelde dat de verdachte niet betrokken was bij het vervalsen van de documenten, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk verantwoordelijk was voor het indienen van de valse stukken.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 32 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uren. De rechtbank overwoog dat de verdachte misbruik had gemaakt van het vertrouwen van de hypotheekverstrekker en dat haar handelen schade had toegebracht aan het economische verkeer. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar oordeelde dat een voorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk was om herhaling van strafbare feiten te voorkomen. De uitspraak werd gedaan op 5 maart 2024, na een inhoudelijke behandeling van de zaak op verschillende zittingen in oktober en november 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-255030-22
vonnis van de meervoudige kamer van 5 maart 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987
wonende te [woonadres]
raadsman mr. L.J.B.G. van Kleef, advocaat te Amsterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 oktober 2023 en 6 en 7 november 2023, waarbij de officieren van justitie, mr. E.H. Smale en mr. S. Massier, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. De behandeling is gesloten op 5 maart 2024.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 31 januari 2018 tot en met 16 april 2018 samen met een ander of anderen valsheid in geschrift heeft gepleegd door een valse werkgeversverklaring en een valse salarisstrook als ware zij echt te gebruiken bij het verkrijgen van een hypotheek.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officieren van justitie zijn ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie achten wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een valse werkgeversverklaring en een valse salarisstrook heeft gebruikt bij het aanvragen van een hypotheek. Zij baseren zich daarbij op het hypotheekdossier, de bankafschriften van verdachte en de getuigenverklaringen als opgenomen in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen, omdat uit het dossier niet blijkt dat verdachte zelf betrokken was bij het vervalsen van de werkgeversverklaring en de salarisstrook. Verdachte heeft alleen haar handtekening op de hypotheekaanvraag gezet voor correctheid van de aangeleverde gegevens, maar heeft de achterliggende stukken nooit gezien Er is geen opzet bij verdachte aanwezig op de valsheid noch op enige samenwerking hierin zodat geen sprake is van plegen of medeplegen.
Tot slot heeft de verdediging opgemerkt dat er over de veronderstelde schade door de valsheid in het dossier niets wordt gesteld.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Verweten gedragingDe verdediging betwist dat verdachte betrokken was bij het valselijk opmaken van stukken. De rechtbank stelt vast dat dit ook niet het verwijt is dat verdachte gemaakt wordt. De rechtbank moet beoordelen of verdachte al dan niet samen met een ander opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse documenten bij het indienen van haar hypotheekaanvraag.
Feiten en omstandigheden
Uit de bewijsmiddelen als genoemd in de bijlage volgt dat door Florius aan verdachte een renteaanbod ten behoeve van een hypotheek is gedaan. Ter verkrijging van een hypotheek voor de woning aan de [woonadres] moest verdachte onder meer een werkgeversverklaring en een salarisspecificatie aanleveren. De werkgeversklaring van [B.V.] in het hypotheekdossier is getekend op 31 januari 2018. Daarnaast bevat het hypotheekdossier een salarisstrook van de maand februari 2018. Op 15 februari 2018 heeft verdachte een renteaanbod van Florius ondertekend. Met deze ondertekening heeft verdachte bevestigd dat de door haar aangeleverde gegevens en informatie juist en volledig zijn. Op 16 april 2018 is verdachte eigenaar geworden van voornoemde woning.
Uit de verklaring van [getuige] blijkt dat de werkgeversverklaring vals is, nu verdachte geen werkzaamheden voor het bedrijf [B.V.] heeft verricht. Deze verklaring is slechts op verzoek van de vader van verdachte opgesteld. Ook de salarisspecificatie is volgens de getuige niet door [B.V.] opgesteld.
Beoordeling
Uit de verklaring van [getuige] volgt dat de werkgeversverklaring en de salarisstrook van [B.V.] vals zijn opgemaakt. Verdachte heeft nooit voor [B.V.] gewerkt. De werkgeversverklaring is op verzoek van de vader van verdachte opgemaakt in strijd met de werkelijke situatie. De salarisstrook is in het geheel niet opgemaakt door [B.V.] Dit maakt dat beide stukken vals zijn.
Op basis van het dossier kan niet vastgesteld worden dat verdachte zelf ook betrokken was bij het opstellen van de valse stukken. De rechtbank stelt wel vast dat, gelet op het feit dat de werkgeversverklaring en salarisstrook zich in het hypotheekdossier van de door verdachte aangekochte woning bevinden, de stukken zijn ingediend bij de hypotheekaanvraag. Verdachte was als aanvrager van de hypotheek zelf verantwoordelijk voor het aanleveren van de juiste en volledige stukken en heeft zich van het belang daarvan bewust moeten zijn. Verdachte heeft haar handtekening gezet onder het ondertekende renteaanbod van die hypotheekverstrekker, waarbij een werkgeversverklaring en salarisstrook moesten worden aangeleverd. Zij heeft daarbij ook getekend voor de juistheid van die stukken. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat verdachte betrokken is geweest bij het gebruik van die stukken, waarbij zij ook wist dat er sprake was van valse stukken. Verdachte wist immers heel goed dat zij niet bij [B.V.] werkte.
Er is dan ook gebruik gemaakt van de werkgeversverklaring en de salarisstrook als ware zij echt en onvervalst.
Gelet op de rol van de vader van verdachte bij het (doen) opstellen van de valse stukken die door verdachte zijn gebruikt bij het aanvragen van een hypotheek, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking.
Dat in het dossier niets zou staan over de veronderstelde schade door de valsheid, zoals de verdediging wordt gesteld, is niet relevant voor de bewezenverklaring van dit feit.
Conclusie
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk gebruik maken van meerdere valse geschriften.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 31 januari 2018 tot en met 16 april 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van meerdere valse geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een valse werkgeversverklaring van [B.V.] en een valse salarisstrook van [B.V.] , als ware die werkgeversverklaring en salarisstrook echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken hierin, dat die werkgeversverklaring en salarisstrook ten behoeve van het verkrijgen van een hypotheek aan hypotheekverstrekker Florius/ABN AMRO zijn verstrekt en bestaande die valsheid hierin, dat in strijd met de waarheid is vermeld dat verdachte werkzaam was voor en/of werkzaamheden verrichtte voor [B.V.] .
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officieren van justitie
De officieren van justitie vorderen aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis en een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank de vordering van de officieren van justitie niet te volgen gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte wordt veroordeeld voor het medeplegen van valsheid in geschrift. Door valse stukken te gebruiken heeft verdachte een hypotheek verkregen om de woning aan de [woonadres] aan te kopen. Voor de aanvraag van deze hypotheek waren de werkgeversverklaring en de salarisstrook vereist en zonder deze stukken had verdachte zeer waarschijnlijk de hypotheek niet verkregen. De hypotheek vertegenwoordigde een groot bedrag. Hiermee heeft verdachte misbruik gemaakt van het vertrouwen van de hypotheekverstrekker en daardoor schade toegebracht aan het economische verkeer. De valse stukken hebben verdachte bovendien in een voordeligere positie voor de aankoop van de woning gebracht. Een voordeel dat in de toch al krappe woningmarkt mogelijk net het verschil heeft kunnen maken ten nadele van andere potentiële kopers. De rechtbank is van oordeel dat dit gedrag zeer verwijtbaar is.
Bij de beoordeling van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met veroordelingen in soortgelijke zaken. Hoewel uit het strafblad van verdachte niet blijkt dat zij eerder is veroordeeld voor dit soort feiten, valt de rechtbank wel het gemak op waarmee zij dit feit heeft gepleegd. Daarnaast heeft verdachte geen enkel inzicht getoond in het strafwaardige van haar gedrag. Op basis van de valse stukken heeft verdachte niet alleen een hypotheek kunnen verkrijgen. Zij heeft ook een salaris ontvangen van “ [B.V.] ” terwijl zij daar niet werkte. De herkomst van dit “salaris” is nog altijd onduidelijk. Bovendien zijn de woningprijzen door de krapte op de huizenmarkt gestegen en heeft verdachte ook voordeel bij de waardevermeerdering van de aangekochte woning. Dit alles beziend, is de rechtbank van oordeel dat in deze zaak niet kan worden volstaan met slechts een taakstraf, maar dat ook een deels voorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk is om te voorkomen dat verdachte nogmaals een strafbaar feit zal plegen.
De rechtbank stelt vast dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Verdachte heeft tussen de pleegdatum en deze uitspraak een boete gekregen van het CJIB. De rechtbank is van oordeel dat de straf in die zaak of de onderhavige zaak niet anders zou zijn geweest wanneer beide zaken gelijktijdig zouden zijn behandeld.
Alles overwegende legt de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf op voor de duur van 32 dagen waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De 2 dagen die verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht worden hierop in mindering gebracht. Daarnaast legt de rechtbank aan verdachte een taakstraf op voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 63 en 225 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in
artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en
onvervalst, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 32 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
60 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M.J. Kok, voorzitter, mr. M.H.M. Collombon en
mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. van Eekelen en
mr. C.J.M. van de Vrede, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 5 maart 2024.