Op 5 maart 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een betrokkene die betrokken was bij een criminele organisatie gericht op het plegen van Opiumwetfeiten. De rechtbank heeft de ontnemingsvordering van de officieren van justitie toegewezen tot een bedrag van € 3.750,-, terwijl de officieren aanvankelijk een bedrag van € 15.000,- hadden gevorderd. De zaak werd behandeld op zittingen in oktober en november 2023, waarbij de verdediging betoogde dat de handel in cocaïne niet kon worden bewezen en dat het te ontnemen bedrag gematigd moest worden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was voor de verkoop en levering van 15 kilo cocaïne door de betrokkene, maar heeft ook geoordeeld dat niet alle feiten aan de betrokkene konden worden toegerekend. De rechtbank heeft de opbrengst van de cocaïnehandel geschat op € 500,- per kilo en heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel per persoon vastgesteld op € 250,-. Uiteindelijk heeft de rechtbank het ontnemingsbedrag vastgesteld op € 3.750,- en de vordering van de officieren van justitie voor het overige afgewezen. De beslissing is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.