ECLI:NL:RBZWB:2024:1361

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
4 maart 2024
Zaaknummer
02-255048-22 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontnemingsvordering wegens gebrek aan bewijs van wederrechtelijk verkregen voordeel

Op 5 maart 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een betrokkene die eerder was veroordeeld voor witwassen. De officieren van justitie vorderden ontneming van een totaalbedrag van € 22.505,-, dat bestond uit twee bedragen van respectievelijk € 9.600,- en € 12.905,-. Tijdens de zitting op 30 oktober en 6 en 7 november 2023 hebben zowel de officieren van justitie als de verdediging hun standpunten gepresenteerd. De verdediging stelde dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de ontnemingsvordering, en dat het gevorderde bedrag gematigd moest worden.

De rechtbank heeft de vordering van de officieren van justitie afgewezen. Ten aanzien van het bedrag van € 9.600,- oordeelde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel had verkregen door middel van de witwashandelingen. De rechtbank stelde vast dat er geen kasopstelling was gemaakt en dat de bewijsvoering tekortschiette. Voor het bedrag van € 12.905,- oordeelde de rechtbank dat dit bedrag al was verbeurd verklaard in de hoofdzaak, waardoor het doel van de ontnemingsmaatregel al was bereikt.

De rechtbank concludeerde dat het ontnemen van dit bedrag zou leiden tot een slechtere financiële situatie voor de betrokkene dan voor de criminele activiteiten, wat niet de bedoeling is van de ontnemingsmaatregel. Daarom werd de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in zijn geheel afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-255048-22 (ontneming)
vonnis van de rechtbank d.d. 5 maart 2024
in de ontnemingszaak tegen
[betrokkene]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1960
wonende te [woonadres]
raadsvrouw mr. K.C. van de Wijngaart, advocaat te Rotterdam

1.De procedure

Betrokkene is op 5 maart 2024 door de rechtbank Zeeland-West-Brabant veroordeeld voor onder meer het witwassen van een geldbedrag van € 9.600,- en het witwassen van een geldbedrag van € 12.905,- tot de in die uitspraak vermelde straf.
De officieren van justitie hebben ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel ter hoogte van € 22.505,- gevorderd.
De vordering is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 oktober 2023, 6 en 7 november 2023, waarbij de officieren van justitie, mr. E.H. Smale en mr. S. Massier, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek is gesloten op 5 maart 2024.

2.Het standpunt van de officieren van justitie

De officieren van justitie stellen zich op het standpunt dat betrokkene het geldbedrag op niet legale wijze heeft verkregen. Zij heeft daarmee een voordeel behaald ter hoogte van
€ 22.505,-. De betalingsverplichting dient ook op dit bedrag te worden vastgesteld. Voor een deel daarvan, € 12.905,-, dient de betalingsverplichting aan betrokkene en haar partner, [naam] , hoofdelijk opgelegd te worden.

3.Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft primair bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de ontnemingsvordering, omdat er vrijspraak moet volgen in de hoofdzaak.
Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat het toe te wijzen deelbedrag van
€ 9.600,- moet worden gematigd tot € 5.822,53. Uit het dossier volgt immers dat er over dit bedrag al belasting is betaald. Daarmee is een deel van het wederrechtelijk verkregen voordeel al afgepakt. Met betrekking tot het deelbedrag van € 12.905,- verzoekt de verdediging om het bedrag in de betalingsverplichting evenredig te verdelen over betrokkene en [naam] . Alles overwegende verzoekt de verdediging het ontnemingsbedrag op ten hoogste € 18.727,53 en de betalingsverplichting op hoogstens € 12.275,03 vast te stellen.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank begrijpt dat het gevorderde bedrag ter hoogte van € 22.505,- bestaat uit de twee door betrokkene witgewassen bedragen, namelijk € 9.600,- en € 12.905,-. De rechtbank zal beide bedragen afzonderlijk beoordelen.
4.1
Het oordeel ten aanzien van € 9.600,-
Op grond van artikel 36e lid 2 Wetboek van Strafrecht (Sr) kan een ontnemingsmaatregel worden opgelegd voor het voordeel dat is verkregen “door middel van of uit de baten van” het in de hoofdzaak bewezenverklaarde feit of een ander strafbaar feit waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat dit door de betrokkene is begaan.
Uit jurisprudentie van de Hoge Raad [1] volgt dat de enkele omstandigheid dat een goed voorwerp is van het bewezenverklaarde misdrijf witwassen, niet met zich brengt dat alleen al daarom dat goed wederrechtelijk verkregen voordeel vormt. Dat voorwerp is immers al uit misdrijf afkomstig – en vormt dus de opbrengst van dat misdrijf – maar is niet verkregen door middel van het verrichten van witwashandelingen. Witwassen leidt er op zichzelf niet toe dat het betreffende voorwerp in waarde toeneemt en daarmee (op geld waardeerbaar) voordeel voor de betrokkene oplevert.
In deze zaak is het voorwerp een geldbedrag van € 9.600,- waarvan in de hoofdzaak tegen betrokkene vast is komen te staan dat zij het heeft witgewassen. Uit het dossier is niet gebleken dat de witwashandelingen hebben gezorgd voor een vermogensvermeerdering. De rechtbank is dan ook van oordeel dat ontnemen op basis van artikel 36e lid 2 Sr niet mogelijk is.
Ontneming kan ook plaatsvinden op grond van artikel 36e lid 3 Sr, als aannemelijk is dat het misdrijf waarvoor de betrokkene is veroordeeld of andere strafbare feiten er op enigerlei wijze toe hebben geleid dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
Op grond hiervan is ontneming bij een veroordeling wegens witwassen bijvoorbeeld mogelijk wanneer uit een kasopstelling blijkt dat de betrokkene in een bepaalde periode uitgaven heeft gedaan die niet met legale inkomsten kunnen worden verklaard en het mede in het licht daarvan aannemelijk is dat het witwassen of andere strafbare feiten hebben geleid tot wederrechtelijk voordeel.
De rechtbank stelt vast dat er in dit geval geen kasopstelling is opgemaakt. Hoewel aannemelijk is dat het geldbedrag is verkregen door strafbare feiten schiet de bewijsvoering van de officieren van justitie, om de hoogte van het voordeel mee te kunnen vaststellen, tekort. Door de officieren van justitie is ook ter zitting geen nadere toelichting gegeven. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen of en in hoeverre er sprake is geweest van een vermogensvermeerdering bij veroordeelde.
De rechtbank wijst de vordering van de officieren van justitie ten aanzien van het bedrag van € 9.600,- dan ook af.
4.2
Het oordeel ten aanzien van € 12.905,-
De rechtbank merkt op dat de overweging als opgenomen onder 4.1 ook van toepassing is op het bedrag van € 12.905,-. Echter, ten aanzien van dit geldbedrag geldt primair het volgende.
Het doel van een ontnemingsmaatregel is het afpakken van crimineel vermogen zodat kortgezegd criminaliteit niet loont. Door crimineel vermogen af te pakken wordt de financiële situatie weer teruggebracht in de stand voordat het criminele vermogen werd verdiend.
De rechtbank stelt vast dat het te ontnemen bedrag ter hoogte van € 12.905,- is gebaseerd op het in de woning van betrokkene en [naam] aangetroffen geldbedrag. Dit geldbedrag is onder betrokkene in beslag genomen. De rechtbank heeft in de hoofdzaak van betrokkene met parketnummer 02-255048-22 dit geldbedrag verbeurd verklaard.
Door de verbeurdverklaring van het geldbedrag is het doel van de ontnemingsmaatregel al behaald. Wanneer de rechtbank hiernaast het bedrag nog eens zou ontnemen bij betrokkene, dan zou de financiële situatie van betrokkene slechter zijn dan de uitgangssituatie. Dat is niet de bedoeling. Gelet daarop wijst de rechtbank de vordering van de officieren van justitie ook ten aanzien van de € 12.905,- af.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst de vordering van de officieren van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M.J. Kok, voorzitter, mr. M.H.M. Collombon en
mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van de griffiers mr. J. van Eekelen en
mr. C.J.M. van de Vrede en is uitgesproken ter openbare zitting op 5 maart 2024.

Voetnoten

1.bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2021:1077