ECLI:NL:RBZWB:2024:1360

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
4 maart 2024
Zaaknummer
02-259221-22 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsvordering in verband met de verkoop van cocaïne

Op 5 maart 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een betrokkene die veroordeeld was voor het medeplegen van de verkoop en aflevering van cocaïne. De officieren van justitie vorderden ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel ter hoogte van € 15.000,-, gebaseerd op de verkoop van 26 kilo cocaïne op 12 en 13 september 2020. De verdediging stelde voor om het voordeel te verdelen over de betrokkenen, wat zou resulteren in een bedrag van € 7.500,- voor de betrokkene.

De rechtbank heeft de ontnemingsrapportage beoordeeld en vastgesteld dat er voldoende bewijs was voor de verkoop van 26 kilo cocaïne, waarbij de opbrengst per kilo op € 500,- werd geschat. Aangezien de betrokkene samen met anderen handelde, heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel per persoon vastgesteld op € 250,- per kilo. Dit leidde tot een totale schatting van € 6.500,- voor de betrokkene.

De rechtbank heeft de vordering van de officieren van justitie voor het overige afgewezen en het ontnemingsbedrag vastgesteld op € 6.500,-. Tevens werd een maximale duur van gijzeling van 130 dagen bepaald bij niet-betaling van het ontnemingsbedrag. De beslissing is genomen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en is uitgesproken ter openbare zitting op 5 maart 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-259221-22 (ontneming)
vonnis van de rechtbank d.d. 5 maart 2024
in de ontnemingszaak tegen
[betrokkene]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985
wonende te [woonadres]
raadsman mr. S.R. Bordewijk, advocaat te Schiedam

1.De procedure

Betrokkene is op 5 maart 2024 door de rechtbank veroordeeld voor onder meer het medeplegen van het verkopen en afleveren van cocaïne tot de in die uitspraak vermelde straf.
De officieren van justitie hebben ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel ter hoogte van € 15.000,- gevorderd.
De vordering is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 en 31 oktober 2023 en 3, 6, en 10 november 2023, waarbij de officieren van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek is gesloten op 5 maart 2024.

2.Het standpunt van de officieren van justitie

De officieren van justitie stellen zich op het standpunt dat betrokkene heeft meegewerkt aan de handel in cocaïne en dat daarmee een voordeel is behaald ter hoogte van € 15.000,-. Dit bedrag is gebaseerd op de op 12 en 13 september 2020 verhandelde kilo’s cocaïne en de berekening in het rapport van de politie met betrekking tot het wederrechtelijk verkregen voordeel. De officieren van justitie hebben verzocht een hoofdelijke betalingsverplichting voor dit bedrag aan betrokkene op te leggen.

3.Het standpunt van de verdediging

De verdediging verzoekt het wederrechtelijk verkregen voordeel pondspondsgewijs te verdelen over de betrokkenen. Op basis hiervan zou een bedrag van € 7.500,- aan betrokkene worden toegerekend.

4.Het oordeel van de rechtbank

4.1
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De ontnemingsrapportage is gebaseerd op de verkoop en levering van cocaïne op 12 en 13 september 2020. Daarvoor zijn voldoende concrete aanknopingspunten in het dossier aanwezig om tot een schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel te komen. De in het rapport genoemde aantallen, gebaseerd op het strafdossier, betreffen 15, 1 en 10 kilo cocaïne. Bij de berekening in de rapportage wordt uitgegaan van 15, 1 en
14kilo. De rechtbank gaat ervan uit dat dit laatste een vergissing betreft.
Zoals de rechtbank in de hoofdzaak met parketnummer 02-259221-22 heeft overwogen acht zij onder meer wettig en overtuigend bewezen dat betrokkene samen met steeds een ander 26 kilo cocaïne heeft verkocht en afgeleverd. Om die reden zal de rechtbank in haar berekening uitgaan van een hoeveelheid van 26 kilo die bij betrokkene tot wederrechtelijk verkregen voordeel heeft geleid. Zij verwijst hierbij naar de bewijsmiddelen die in de hoofdzaak zijn opgenomen voor feit 4 onder de kopjes “Verdenking verkoop en levering 15 stuks cocaïne, Verdenking verkoop en levering 1 stuk cocaïne en Verdenking verkoop en levering 10 stuks cocaïne” .
Uit het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel volgt dat de berekening is gebaseerd op een gesprek over de in- en verkoopprijzen van de cocaïne. Hieruit volgt een opbrengst van
€ 500,- per kilo. Uit een ander gesprek blijkt dat betrokkene meldt dat hij deze opbrengst moet delen. Beide gesprekken zijn opgenomen in de bijlage bij dit ontnemingsvonnis.
De rechtbank stelt vast dat uit de bewijsmiddelen in de hoofdzaak volgt dat, betrokkene en in ieder geval steeds één andere persoon, aan de verkoop en het afleveren van de voornoemde 26 kilo cocaïne deelgenomen hebben. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat het dossier voldoende aanknopingspunten biedt om de opbrengst te delen door twee en een bedrag van € 250,- per kilo aan te merken als wederrechtelijk verkregen voordeel per persoon. De verdediging heeft deze verdeling niet betwist.
Op basis van voornoemde informatie schat de rechtbank het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 6.500,- (26 x € 250,-).
4.2
Vaststelling ontnemingsbedrag
Het door de verdediging gevoerde verweer ten aanzien van het toerekenen van de helft van het voordeel aan betrokkene heeft de rechtbank gevolgd bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Door de verdediging is geen draagkrachtverweer gevoerd. De rechtbank ziet ook verder geen omstandigheden op basis waarvan het vast te stellen ontnemingsbedrag verder gematigd zou moeten worden. De rechtbank zal het te betalen bedrag dan ook vaststellen op € 6.500,- en de vordering van de officieren van justitie voor het overige afwijzen.

5.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

6.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 6.500,-;
- legt betrokkene de verplichting op tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter grootte van
€ 6.500,-, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- bepaalt de maximale duur van de gijzeling, die bij niet betaling van het ontnemingsbedrag kan worden gevorderd, op
130 dagen;
- wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M.J. Kok, voorzitter, mr. M.H.M. Collombon en
mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van de griffiers mr. J. van Eekelen en
mr. C.J.M. van de Vrede en is uitgesproken ter openbare zitting op 5 maart 2024.