ECLI:NL:RBZWB:2024:1347

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
4 maart 2024
Zaaknummer
RK 22-018671
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Nederlandse rechtbank in beslagzaken met Belgische titel

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 februari 2024 uitspraak gedaan op een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. Het klaagschrift was ingediend door klaagster UG, die stelde eigenaar te zijn van een geldbedrag van € 108.150,00 dat door Belgische autoriteiten in beslag was genomen. De procedure vond plaats in raadkamer op 14 februari 2024, waar de officier van justitie, mr. R.C.P. Rammeloo, en klaagster aanwezig waren. De officier van justitie betoogde dat de Nederlandse rechtbank niet bevoegd was om over het klaagschrift te oordelen, aangezien het beslag was gelegd op basis van Belgische bevoegdheden en het geldbedrag was gebruikt voor het aflossen van een Belgische belastingschuld.

De rechtbank heeft de stukken van de Belgische autoriteiten en het klaagschrift beoordeeld. Uit de informatie bleek dat het beslag in België was gelegd en dat de beoordeling van klachten over dit beslag voorbehouden was aan de Belgische autoriteiten. De rechtbank concludeerde dat zij niet bevoegd was om het klaagschrift te behandelen, omdat het beslag buiten het Nederlandse strafrechtelijke onderzoek viel. De beslissing om zichzelf niet bevoegd te verklaren werd genomen door de rechters R.J.H. de Brouwer, L.W. Louwerse en E.B. Prenger, in tegenwoordigheid van griffier mr. J. van Eekelen. De rechtbank heeft de klager en het Openbaar Ministerie geïnformeerd over de mogelijkheid om beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na de dagtekening van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: -
rk.nummer: 22-018671
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klaagster] UG
gevestigd op [adres 1]
correspondentieadres [adres 2]
vertegenwoordigd door [naam]
hierna te noemen: klaagster.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de stukken van de Belgische autoriteiten waaruit volgt dat er op 21 augustus 2020 een huiszoeking heeft plaatsgevonden waarbij een bedrag van in totaal € 110.550,00 in beslag is genomen;
  • het klaagschrift, ingediend op 25 augustus 2022 ter griffie van deze rechtbank ingevolge artikel 552a Sv;
  • het verweerschrift van de officier van justitie;
  • het bericht van officier van justitie mr. Smale van 23 januari 2024 en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 14 februari 2024. Gehoord zijn de officier van justitie, mr. R.C.P. Rammeloo en klaagster.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het gelegde beslag op een geldbedrag van € 108.150,00 met last tot teruggave aan klaagster. Daartoe is aangevoerd dat klaagster de eigenaar is van dit geldbedrag en niet haar vertegenwoordiger [naam] .
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de Nederlandse rechtbank niet over het klaagschrift kan oordelen, omdat het geldbedrag op een Belgische titel, door de Belgische autoriteiten in beslag is genomen en het geldbedrag is gebruikt voor het aflossen van een Belgische belastingschuld van [naam] .

2.De beoordeling

Uit de informatie van de officier van justitie van 23 januari 2024 en het raadkamerdossier volgt dat het beslag waarover klaagster klaagt in België is gelegd op basis van uitsluitend Belgische bevoegdheden. Tijdens het uitvoeren van een doorzoeking op verzoek van het Nederlands Openbaar Ministerie hebben Belgische opsporingsambtenaren geld aangetroffen en het ambtshalve voor eigen doeleinden in beslag genomen. In het Nederlands verzoek was ook niet expliciet om inbeslagname van geld gevraagd. Het beslag valt daarmee buiten het Nederlandse strafrechtelijke onderzoek waarvoor de huiszoeking is verricht. De beoordeling van klachten over het beslag is voorbehouden aan de Belgische autoriteiten. De raadkamer van de rechtbank is dan ook niet bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart zichzelf niet bevoegd in de afdoening van het klaagschrift.
Deze beslissing is op 28 februari 2024 gegeven door mr. R.J.H. de Brouwer, voorzitter,
mr. L.W. Louwerse en mr. E.B. Prenger, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. van Eekelen, griffier.
Mr. Louwerse is niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).