ECLI:NL:RBZWB:2024:1328

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
1 maart 2024
Zaaknummer
AWB- 23_3699 V
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen onbevoegdheid van de rechtbank in bestuursrechtelijke zaak over urgentiebeleid woningcorporaties

Op 29 februari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzetzaak van opposante tegen een eerdere uitspraak waarin de rechtbank zich onbevoegd verklaarde om kennis te nemen van het beroep tegen de afwijzing van een urgentieaanvraag door de woningcorporaties Alwel, Laurentius en WonenBreBurg. Opposante had beroep ingesteld tegen een brief van de woningcorporaties waarin werd medegedeeld dat er geen bezwaar kon worden gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag om urgentie. De rechtbank had eerder op 28 juli 2023 geoordeeld dat er geen sprake was van een besluit van een bestuursorgaan, aangezien de woningcorporaties en hun Urgentiecommissies niet als bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen worden aangemerkt.

In de verzetzaak beoordeelt de rechtbank of de eerdere uitspraak terecht was. Opposante voerde aan dat de gemeente Breda wel degelijk een beslissende rol speelt in de woonruimteverdeling en dat de Urgentiecommissie daarom als bestuursorgaan moet worden aangemerkt. De rechtbank oordeelt echter dat er geen wettelijke basis is voor de publiekrechtelijke bevoegdheid van de Urgentiecommissie om te beslissen over urgentiegeschillen. De rechtbank concludeert dat de argumenten van opposante niet opwegen tegen de eerdere uitspraak en dat er geen sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel.

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond, waardoor de eerdere uitspraak in stand blijft. Er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/3699 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 februari 2024 op het verzet van

[opposante] , te [plaats] , opposante

(gemachtigde: mr. N. Kose-Albayrak).

Procesverloop

1. Opposante heeft beroep ingesteld tegen de brief van de Bredase woningcorporaties Alwel, Laurentius en WonenBreBurg (verweerders) van 1 juni 2023, waarin aan opposante is bericht dat tegen de afwijzing van de aanvraag om urgentie van 27 maart 2023 geen bezwaar kan worden ingesteld. Daarbij wijzen verweerders opposante erop dat het door de woningcorporaties in [plaats] uitgevoerde urgentiebeleid, dat door de Urgentiecommissie van verweerders wordt uitgevoerd, niet gestoeld is op een mandaat van de gemeente Breda, maar dat het eigen beleid van de woningcorporaties is.
1.1.
Met de uitspraak van 28 juli 2023 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard van dat beroep kennis te nemen.
1.2.
Opposante heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
1.3.
Opposante heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord.

Overwegingen

2. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft zich kennelijk onbevoegd geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat er geen sprake is van een besluit van een bestuursorgaan. Zowel verweerders als hun Urgentiecommissies zijn geen bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, van de Awb.
3. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of in de buiten-zittinguitspraak terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat zij onbevoegd is.
4. Opposante voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in haar uitspraak van 1 februari 2023 [1] onderscheid maakt in de sturing op de woonruimteverdeling en de sturing op de woonruimtevoorraad. Opposante stelt dat uit de Doelgroepenverordening gemeente Breda 2023 en de gebiedsprofielen wonen volgt dat de gemeente wel een beslissende mate van zeggenschap heeft in de woonruimteverdeling. Door deze zeggenschap dienen verweerders en hun Urgentiecommissie aangemerkt te worden als b-orgaan. Opposante beroept zich verder op het gelijkheidsbeginsel.
5. De rechtbank komt tot het oordeel dat het verzet ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat niet op basis van een wettelijk voorschrift aan de Urgentiecommissie de publiekrechtelijke bevoegdheid is toegekend om te beslissen over geschillen over urgentie. Als de gemeente een beslissende mate van zeggenschap heeft in de woonruimteverdeling, kan dat aanleiding zijn om de Urgentiecommissie van verweerders toch als bestuursorgaan (in de zin van artikel 1:1, eerste lid, onder b van de Awb) aan te merken. Een zekere mate van monitoring en sturing van de woningvoorraad betekent nog niet dat de gemeente bepaalt hoe de woonruimte wordt verdeeld of aan wie een voorrangsverklaring wordt toegekend, zo is geoordeeld in de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 1 februari 2023. [2]
5.2.
De rechtbank volgt opposante niet in haar betoog dat de gemeente Breda beslissende mate van zeggenschap heeft in de woonruimteverdeling. De Doelgroepenverordening geeft regels over de samenstelling van de woningvoorraad, de huur- en koopprijsgrenzen en de doelgroepen voor sociale huurwoning, middeldure huurwoningen en sociale koopwoningen. De wijze waarop het verlenen van urgentie moet worden geregeld, is niet bepaald in de Doelgroepenverordening. Ook de gebiedsprofielen wonen zien op de samenstelling van de woningvoorraad en niet op de woonruimteverdeling. De conclusie is dat aan de Urgentiecommissie geen publiekrechtelijke bevoegdheid is toegekend om te beslissen over urgentiegeschillen. Deze grond van opposante slaag niet.
6. De rechtbank overweegt dat voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel is vereist dat er sprake is van vergelijkbaar gevallen, die ongelijk worden behandeld en dat er geen objectieve rechtvaardiging is voor het verschil in handelwijze.
6.1.
Uit artikel 4, eerste lid, onder a. in samenhang met artikel 12 van de Huisvestingswet volgt dat de gemeenteraad bij verordening regels mag geven over het in gebruik nemen of geven van woonruimte en over het verlenen van voorrangsverklaringen. Dat er landelijke verschillen zijn, is inherent aan de door de wetgever aan de gemeente gegeven bevoegdheid om zelf te bepalen of zij voorrang bij verordening regelen. Daarmee is geen sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel.
7. Wat opposante heeft aangevoerd, geeft de rechtbank geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 28 juli 2023. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 29 februari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

2.Als ook in de uitspraak van de Afdeling van 22 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1127, r.o. 7.2.