ECLI:NL:RBZWB:2024:1317

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
1 maart 2024
Zaaknummer
C/02/418854 / JE RK 24-213
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Tempel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nadere beschikking voorlopige ondertoezichtstelling van een ongeboren kind

Op 15 februari 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een nadere beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de voorlopige ondertoezichtstelling van een ongeboren kind. De zaak betreft de Raad voor de Kinderbescherming Regio Zuidwest Nederland, die het verzoek heeft ingediend om het ongeboren kind onder toezicht te stellen. De moeder, die zwanger is van het ongeboren kind, is niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling, ondanks dat zij correct was opgeroepen. De kinderrechter heeft de situatie van de moeder beoordeeld, waarbij zorgen zijn geuit over haar psychische gezondheid en de leefomstandigheden, waaronder het ontbreken van nutsvoorzieningen in haar woning.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat er een ernstig vermoeden bestaat dat de grond voor een ondertoezichtstelling is vervuld, zoals beschreven in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. De voorlopige ondertoezichtstelling is noodzakelijk om een acute en ernstige bedreiging voor het ongeboren kind weg te nemen. De kinderrechter heeft besloten om het ongeboren kind voorlopig onder toezicht te stellen van de Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie Tilburg, met ingang van 21 februari 2024 tot 7 mei 2024. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep tegen deze beschikking.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/418854 / JE RK 24-213
Datum uitspraak: 15 februari 2024
Nadere beschikking van de kinderrechter over een voorlopige ondertoezichtstelling
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
Zeeland–West-Brabant, Breda,
hierna te noemen de Raad,
over
[het ongeboren kind],
hierna te noemen: het nog ongeboren kind.
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [plaats] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI), locatie Tilburg.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- de in deze zaak gegeven beschikking van 7 februari 2024 en alle daarin genoemde stukken.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 15 februari 2024. Daarbij waren aanwezig:
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- een vertegenwoordiger van de GI.
De moeder is, hoewel correct opgeroepen, niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
De moeder is zwanger van het nog ongeboren kind. De verwachte geboortedatum is [datum] 2024.
2.2.
Bij voormelde beschikking heeft de kinderrechter het ongeboren kind voorlopig onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 7 februari 2024 tot 21 februari 2024 en heeft zij het resterende deel van het verzoek aangehouden.

3.Het nog aan de orde zijnde verzoek

3.1.
Ter beoordeling ligt nog voor het resterende deel van het verzoek van de Raad, te weten de voorlopige ondertoezichtstelling van het nog ongeboren kind, met ingang van 21 februari 2024 tot 7 mei 2024.

4.De standpunten

4.1.
De GI brengt tijdens de mondelinge behandeling naar voren dat zij de moeder inmiddels thuis heeft bezocht en de moeder haar toen keurig te woord heeft gestaan.
Volgens de GI zou de moeder tegen het verzoek geen bezwaar hebben. Zij is nog erg jong en is in verwachting van haar eerste kind. Indien haar kindje wordt geboren, zou de moeder het liefste willen dat haar moeder met de voogdij over hem of haar wordt belast. Allereerst zal er op zeer korte termijn een breed overleg plaatsvinden. Zo is zorgelijk dat de woning van de moeder nog niet is aangesloten op gas en elektriciteit. Douchen doet de moeder bij de buurman. De moeder heeft aangegeven dat ze de week erna weer over de nodige nutsvoorzieningen zal beschikken, alsook dat zij inmiddels kraamhulp zou hebben geregeld. De GI heeft in die uitspraken van de moeder weinig vertrouwen, omdat de moeder dit vaker heeft gezegd, maar vervolgens bleek er nog steeds geen gas of elektra te zijn.
4.2.
De Raad handhaaft zijn verzoek, stellende dat bij de moeder sprake is van psychische problematiek en zij zich ten opzichte van noodzakelijke hulp zorgmijdend, althans ambivalent, opstelt. De Raad vindt het goed om te constateren dat de GI met de moeder reeds contact heeft gehad en dat een breed overleg aanstaande is. De GGz zal daarbij aansluiten. De Raad verklaart tot slot dat de raadsonderzoeker reeds druk doende is om onderzoek te doen naar een (definitieve) ondertoezichtstelling.

5.De nadere beoordeling

5.1.
Op grond van de stukken en de mondelinge behandeling komt de kinderrechter tot het oordeel dat nog steeds een ernstig vermoeden bestaat dat de grond voor een ondertoezichtstelling is vervuld (artikel 1:255 Burgerlijk Wetboek (BW)). Een voorlopige ondertoezichtstelling is noodzakelijk om een acute en ernstige bedreiging voor het nog ongeboren kind weg te nemen.
5.2.
Op grond van artikel 1:2 BW wordt het kind waarvan een vrouw zwanger is als reeds geboren aangemerkt zo dikwijls zijn belang dit vordert. Derhalve kan een ongeboren kind, indien tevens aan de voorwaarden van artikel 1:257 BW juncto artikel 1:255 BW is voldaan, voorlopig onder toezicht worden gesteld van de GI.
5.3.
Het nog ongeboren kind zal daarom voorlopig onder toezicht worden gesteld voor de rest van de verzochte drie maanden (artikel 1:257 BW). De kinderrechter neemt hierbij in aanmerking dat hetgeen aan de beslissing van 7 februari 2024 ten grondslag is gelegd nog steeds onverminderd actueel is en als hier herhaald en overgenomen kan worden beschouwd. Zo bestaan er nog steeds grote zorgen over de veiligheid en ontwikkeling van de ongeboren baby zodra deze wordt geboren. Meer specifiek zijn deze zorgen met name gelegen in de psychische problematiek van de moeder, haar middelengebruik en de woning die zij voor een op komst zijnde baby nog niet op orde heeft. Zo ontbreekt het in de woning nog aan alle nutsvoorzieningen als elektriciteit, gas en water. Er is onvoldoende vertrouwen dat het de moeder zal lukken om haar woning tijdig en veilig in te richten.
Ten aanzien van de noodzakelijk geachte hulp stelt de moeder zich ambivalent op.
5.4.
Het voorgaande brengt met zich dat het verzoek voor het overige zal worden toegewezen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt het ongeboren kind voorlopig onder toezicht van de Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie Tilburg, met ingang van 21 februari 2024 tot 7 mei 2024.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2024 door mr. Tempel, kinderrechter, in aanwezigheid van Van Dongen als griffier, en op schrift gesteld op 27 februari 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan, voor zover deze ziet op de machtiging tot uithuisplaatsing, worden ingesteld:
- door de verzoekers en de degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.