ECLI:NL:RBZWB:2024:1310

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 februari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
C/02/409858 / FA RK 23/2427
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Zuijdweg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling in het kader van co-ouderschap met betrekking tot minderjarige na echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 februari 2024 een tussenbeschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de wijziging van de zorgregeling voor de minderjarige [minderjarige]. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. E. Kocabas-Güler, verzoekt om de bestaande zorgregeling te wijzigen naar een co-ouderschapsregeling, waarbij de minderjarige om de week bij hem verblijft. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.M. Szczerbak, verzet zich tegen deze wijziging en verzoekt de huidige regeling te handhaven, met een aanpassing op de woensdag. De rechtbank heeft de Raad voor de Kinderbescherming ingeschakeld om advies uit te brengen over het verzoek. Tijdens de mondelinge behandeling op 8 februari 2024 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten en tolken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft, waardoor de Nederlandse rechter bevoegd is. De rechtbank heeft besloten om een Ouderschap In Overleg (OIO) traject te starten, waarbij partijen en de minderjarige gehoord zullen worden. De rechtbank heeft de voorlopige wijziging van de zorgregeling goedgekeurd, waarbij de man de minderjarige voortaan om 14.00 uur op woensdag van school zal ophalen. De definitieve beslissing over de overige verzoeken is aangehouden in afwachting van een briefrapport van de Raad.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/409858 / FA RK 23/2427
datum uitspraak: 22 februari 2024
beschikking betreffende wijziging zorgregeling
in de zaak van
[de man] ,hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. E. Kocabas-Güler te Zoetermeer,
tegen
[de vrouw] ,hierna te noemen: vrouw,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. J.M. Szczerbak te ’s-Gravenhage.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 24 mei 2023 ontvangen verzoek met bijlagen;
- het door mr. Kocabas-Güler op 2 juni 2023 ingediende F9-formulier met bijlage;
- het door mr. Kocabas-Güler op 13 juni 2023 ingediende F9-formulier met bijlage;
- het voor het eerst op 1 februari 2024 ontvangen verweerschrift met bijlagen.
1.2
Het verzoek is behandeld tijdens de mondelinge behandeling van 8 februari 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Partijen zijn tevens bijgestaan door tolken in de Poolse taal, de man door de heer [naam 1] en de vrouw door mevrouw [naam 2] . Tot slot was aanwezig een medewerker namens de Raad.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn gehuwd geweest. Bij beschikking van de rechtbank van [datum 1] 2021 is in het huwelijk van partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op [datum 2] 2021 is ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand van de gemeente ‘s-Gravenhage.
2.2.
Voorafgaand aan het huwelijk van partijen is het navolgende nog minderjarige kind geboren:
-
[minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2013.
2.3.
[minderjarige] verblijft bij de vrouw.
2.4.
De man heeft [minderjarige] op 5 augustus 2013 erkend, daarbij is Pools recht op de erkenning toegepast.
2.5.
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.6.
Bij voornoemde echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vrouw bepaald en daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat dat de man en [minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar:
  • in de ene week van donderdag 14.00 uur, waarbij de minderjarige door de man van school wordt gehaald, tot maandagochtend naar school:
  • in de andere week van woensdag om 16.00 uur, waarbij de minderjarige door de man van de bso wordt gehaald, tot donderdagochtend naar school;
  • gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg door partijen nader te verdelen;
2.7.
De man, de vrouw en [minderjarige] hebben de Poolse nationaliteit.

3.Het verzoek

3.1.
De man verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. De bij beschikking van [datum 1] 2021 vastgelegde zorgregeling te wijzigen naar een
regeling waarbij de minderjarige bij de man zal zijn om de week van maandag uit
school tot de opvolgende maandag naar school, alsmede gedurende de helft van de
vakanties en feestdagen, in onderling overleg nader te verdelen;
II. Althans een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank in het belang van de minderjarige juist acht.
3.2.
De vrouw voert verweer tegen het verzoek van de man en verzoekt:
I. Het verzoek van de man om een co-ouderschapsregeling vast te stellen, af te wijzen, en de huidige zorg- en contactregeling te handhaven met dien verstande dat de man [minderjarige] om de twee weken op woensdag om 17.00 uur bij de vrouw ophaalt of dat [minderjarige] om 14.00 uur naar de woning van de man mag komen;
II. Raadsonderzoek te belasten.
3.3.
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van het verzoek hierna ingegaan.

4.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1.
Partijen hebben de Poolse nationaliteit waardoor deze zaak een internationaal karakter heeft. Om die reden dient de rechtbank eerst de rechtsmacht en het toepasselijk recht te beoordelen.
4.2.
De Nederlandse rechter is bevoegd van het verzoek kennis te nemen aangezien de minderjarige zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft. Op dezelfde grond is op de gezagsvoorziening Nederlands recht van toepassing.
Zorgregeling
4.3.
De man verzoekt de huidige zorgregeling te wijzigen en een co-ouderschapsregeling vast te leggen. Dit is wat hij bij de echtscheiding al wilde, maar toen niet heeft doorgezet mede in het belang van rust tussen partijen. Een co-ouderschapsregeling is echter ook wat [minderjarige] wil en het zal zorgen voor meer rust, nu de wisselmomenten daardoor zullen afnemen. Bovendien is de hulpverlening voor een verbetering van de verstandhouding tussen partijen al ruime tijd geleden afgesloten en verloopt het contact tussen hen zonder problemen. Er zijn geen redenen om niet over te gaan tot een co-ouderschapsregeling, aldus de man. Het gaat goed met [minderjarige] bij hem en alle faciliteiten zijn bij de man in de buurt, zoals school en voetbal. [jeugdhulp] vinden een co-ouderschapsregeling ook een goed plan.
4.4.
De vrouw is het hier niet mee eens. Zij stemt vaak in met de man om geen problemen te veroorzaken, maar dat betekent niet dat de communicatie tussen hen goed loopt. Het is puur noodzakelijk contact en kort van aard. [minderjarige] wil graag loyaal zijn aan vader, hij houdt veel van hem. De vrouw merkt echter dat hij onrustig terugkomt van weekenden bij zijn vader en dat hij tegen de vrouw andere dingen zegt als tegen de man. Ook heeft de vrouw zorgen over de houding en aanwezigheid van de partner van de man. De huidige regeling loopt goed en de vrouw wil dit enkel met een aanpassing op de woensdag zo voortzetten. De vrouw verzoekt om [minderjarige] te horen. Hij weet wat hij wil en de verhalen van partijen lopen uiteen, het is daarom belangrijk om van [minderjarige] zelf te horen wat hij wil.
4.5.
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aangeboden om een traject van Ouderschap In Overleg (OIO) te starten met partijen, aangezien de verhalen van partijen tegenover elkaar staan en [minderjarige] via deze manier gehoord kan worden. Bij deze interventie voeren ervaren raadsmedewerkers in de rol van gesprekleider enkele (bemiddelings)gesprekken met partijen, teneinde tot overeenstemming te komen. Er zal ook gesproken worden met [minderjarige] . In plaats van een onderzoeksrapport stellen de raadsmedewerkers een kort briefrapport op. De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat de verwachting is dat een briefrapportage over drie maanden gereed moet kunnen zijn. Partijen hebben zich tijdens de mondelinge behandeling beiden bereid verklaard om mee te werken aan het OIO-traject. In afwachting van de briefrapportage van de Raad zal de rechtbank de definitieve beslissing in deze zaak aanhouden tot
14 mei 2024 pro forma. In deze briefrapportage dient tevens aandacht te worden besteed aan hoe partijen elkaar informeren. De rechtbank verzoekt de Raad om uiterlijk op genoemde pro forma datum een briefrapport, met daarin zijn advies omtrent de voorliggende verzoeken en een informatieregeling, in te dienen. Na ontvangst van het briefrapport zullen partijen in de gelegenheid worden gesteld schriftelijk op het briefrapport te reageren.
4.6.
Partijen hebben voor in de tussenliggende periode, voor de duur van de procedure, afgesproken dat [minderjarige] door de man op woensdag voortaan om 14.00 uur op school wordt opgehaald. Dit wordt op het moment ook als zodanig al uitgevoerd. De rechtbank zal deze wijziging als voorlopige regeling vastleggen op onderstaande wijze.
4.7.
De rechtbank zal de beslissing ten aanzien van de voorlopige zorgregeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat zij het in het belang van [minderjarige] vindt dat de beslissing direct werking heeft, zonder een eventueel hoger beroep af te wachten.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijzigt de beschikking van [datum 1] 2021 ten aanzien van de zorgregeling, enkel voor wat betreft het ophaalmoment op de woensdag eens in de twee weken, in die zin dat de man [minderjarige]
voorlopigop die woensdag om 14.00 uur op school zal ophalen;
5.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
houdt de beslissing op de verzoeken voor het overige aan tot
14 mei 2024 pro forma, zulks in afwachting van het briefrapport van de Raad en de schriftelijke reacties daarop van partijen.
Deze beschikking is gegeven door mr. Zuijdweg, en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2024, in tegenwoordigheid van mr. Van Ginneke, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.