Uitspraak
[de vader] ,hierna te noemen: de vader, wonende op een bij de rechtbank bekend adres;
[de oma (mz)] ,hierna te noemen: de oma moederszijde (oma), wonende te [woonplaats] .
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 februari 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de meerderjarigverklaring van een minderjarige moeder, geboren op [geboortedag] 2006. De moeder, die op het moment van de uitspraak zeventien jaar oud was, heeft een verzoek ingediend om haar meerderjarig te verklaren op grond van artikel 1:253ha van het Burgerlijk Wetboek, zodat zij het gezag over haar nog ongeboren kind kan uitoefenen. De vader van het kind heeft het kind erkend op 21 juli 2023 en de moeder is zwanger met een uitgerekende datum op [datum] 2024.
Tijdens de mondelinge behandeling op 8 februari 2024 zijn de moeder, de vader, de oma en een medewerker van de Raad voor de Kinderbescherming verschenen. De Raad heeft geen bezwaren geuit tegen het verzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder zich goed voorbereidt op de komst van haar kindje en dat zij in staat is om de juiste beslissingen te nemen voor de verzorging van het kind. De rechtbank oordeelt dat het in het belang van zowel de moeder als het ongeboren kind wenselijk is dat de moeder meerderjarig wordt verklaard.
De rechtbank heeft besloten het verzoek toe te wijzen, met de voorwaarde dat de meerderjarigheid ingaat op de dag van de geboorte van het kind. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de beslissing direct bij de geboorte van het kind in werking kan treden. De griffier is verzocht om deze beslissing in het gezagsregister te registreren. De uitspraak is gedaan door mr. Zuijdweg en openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. Van Ginneke.