In deze bodemzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee partijen over de ontbinding van een huurovereenkomst en een gevorderde huurprijsverhoging. Eiser, die in een echtscheidingsprocedure verkeert, vorderde ontbinding van de huurovereenkomst met gedaagden op grond van dringend eigen gebruik van de woning. De kantonrechter oordeelde dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de woning zo dringend nodig was voor eigen gebruik, mede gezien de belangen van gedaagden die al geruime tijd in de woning wonen en een sociaal leven hebben opgebouwd in de buurt. De kantonrechter weegt de belangen van beide partijen en concludeert dat de huurovereenkomst niet ontbonden kan worden.
Daarnaast vorderde eiser een huurprijsverhoging van € 1.000 naar € 1.500 per maand. De kantonrechter oordeelde dat er geen schriftelijke overeenkomst was die een huurprijsverhoging toestond en dat gedaagden niet akkoord waren gegaan met de verhoging. De kantonrechter concludeert dat de huurprijsverhoging niet gerechtvaardigd is en wijst de vorderingen van eiser af. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van gedaagden, vastgesteld op € 164,00.