ECLI:NL:RBZWB:2024:1290

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
02-299692-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring verkrachting met gevangenisstraf van 36 maanden

In deze strafzaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 februari 2024 uitspraak gedaan in een verkrachtingszaak. De verdachte, geboren in 1983 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het verkrachten van een aangeefster op 19 januari 2020 in Roosendaal. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 15 februari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. J. Verschuren, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging, die als bijlage aan het vonnis was gehecht, geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte door geweld en andere feitelijkheden de aangeefster heeft gedwongen tot seksueel contact. De verklaringen van de aangeefster werden als consistent en geloofwaardig beschouwd, ondersteund door medisch bewijs en getuigenverklaringen. De rechtbank achtte het bewijs voor de verkrachting overtuigend, ondanks de verdediging die vrijspraak bepleitte op basis van gebrek aan bewijs voor dwang. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan verkrachting, zoals gedefinieerd in artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht.

De rechtbank legde een gevangenisstraf van 36 maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van € 7.075,00 aan de benadeelde partij, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geen verantwoordelijkheid had genomen voor zijn daden en dat zijn handelen een ernstige inbreuk op de integriteit van de aangeefster had veroorzaakt. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/299692-23
vonnis van de meervoudige kamer van 29 februari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats] , [land]
wonende te [woonadres]
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Grave
raadsman mr. P.C. Schouten, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 februari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. J. Verschuren, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte [slachtoffer] (hierna: aangeefster) heeft verkracht.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde verkrachting. De officier van justitie ziet voldoende steun- bewijs voor de verklaringen van aangeefster, die hij ook betrouwbaar acht.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van de ten laste gelegde verkrachting wegens gebrek aan bewijs dat sprake is geweest van dwang. Verdachte bekent dat hij seks heeft gehad met aangeefster, maar ontkent dat hij haar daartoe heeft gedwongen. Dat er sprake is geweest van dwang, vindt onvoldoende steun in ander bewijsmateriaal. Het alternatieve scenario van verdachte, dat sprake is geweest van vrijwillige seks, kan op grond van de bewijsmiddelen niet worden uitgesloten. Ook voor haar letsel is een ander scenario denkbaar.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Om tot een bewezenverklaring van verkrachting als bedoeld in artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht te kunnen komen, moet vast komen te staan, dat de verdachte door geweld of andere feitelijkheden of door bedreiging met geweld of andere feitelijkheden, het slachtoffer heeft gedwongen om het seksueel contact te ondergaan.
Niet ter discussie staat dat verdachte seksueel contact heeft gehad met aangeefster, dat mede bestond uit het brengen van zijn penis in haar vagina. Onder meer op de schaamlippen en in de vagina van aangeefster is sperma aangetroffen, waarvan het DNA (met een matchkans van minder dan 1 op 1 miljard) matcht met het DNA van verdachte. Aanvankelijk heeft verdachte bij de politie verklaard dat hij geen idee heeft hoe zijn DNA op het lichaam van aangeefster terecht kan zijn gekomen, waarna hij zich op alle verdere vragen op zijn zwijgrecht heeft beroepen. Bij de rechter-commissaris heeft verdachte verklaard dat hij 4 jaar geleden wel seks gehad heeft met een meisje dat bij hem in de auto is gestapt, maar -in tegenstelling tot de verklaringen van aangeefster- dat het seksueel contact tussen hen vrijwillig is geweest. Verdachte betwist dus dat hij aangeefster daartoe heeft gedwongen.
In de verklaringen van aangeefster leest de rechtbank dat verdachte haar heeft vastgepakt en op de achterbank van zijn auto heeft gegooid. Aangeefster heeft zich verzet door verdachte te schoppen, te slaan en te krabben. Verdachte heeft aangeefster (in de worsteling) tegen haar linkeroog aan geslagen en, omdat zij verdachte aan het schoppen was, ging hij op haar benen zitten. Verdachte heeft haar op haar buik gelegd en raakte haar vooral van achteren aan. Verdachte pakte haar vast bij haar hals en drukte zich tegen haar aan. Vervolgens heeft verdachte haar broek en onderbroek naar beneden gedaan en stopte hij zijn penis in haar vagina. Door de worsteling heeft aangeefster onder meer letsel opgelopen aan haar oog en vinger. Door het krabben heeft zij meerdere nagels gebroken.
De rechtbank acht de verklaringen van aangeefster dat sprake is geweest van seks onder dwang geloofwaardig. Het daarbij door verdachte toegepaste geweld, waarover aangeefster heeft verklaard, vindt bovendien voldoende steun in ander bewijsmateriaal. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Bij drie verschillende verhoren heeft aangeefster verklaard over wat er volgens haar is gebeurd. Aangeefster heeft steeds op essentiële onderdelen consistent, gedetailleerd en authentiek verklaard. Zij heeft diezelfde ochtend de politie gebeld en de politieagenten, die ter plaatse zijn gekomen, hebben haar zichtbaar emotioneel aangetroffen. Ook zagen zij dat haar oog en een deel van haar jukbeen dik en rood waren. Dit vormt een ondersteuning van haar verklaring, dat verdachte haar op haar linkeroog heeft geslagen toen zij zich verzette. De dag nadat aangeefster aangifte had gedaan, is zij ook medisch onderzocht. Ook toen is geconstateerd dat er roodheid en een zwelling zichtbaar waren onder haar wenkbrauw ter hoogte van haar linker ooglid. Verder is geconstateerd dat aangeefster schrammen en schaafletsels had op de achterzijde van haar lichaam tussen haar schouderbladen en ter hoogte van haar linker schouderblad. Dit past bij de verklaring van aangeefster, dat hij haar op haar buik had neergelegd en haar voornamelijk van achteren aanraakte. Daarnaast
is geconstateerd dat aangeefster schaafletsel had op de knokkel van haar linker duim en
dat er nagels waren afgebroken. Dit vormt een ondersteuning voor haar verklaring, dat zij zich heeft verzet door verdachte te slaan en te krabben.
De rechtbank heeft noch in het dossier noch in wat er op de zitting is besproken een aanknopingspunt gevonden, waaruit valt af te leiden dat aangeefster een motief zou hebben om verdachte vals te beschuldigen. Door de verdediging is naar voren gebracht dat de toenmalige partner van aangeefster mogelijk boos zou zijn geworden en het letsel zou hebben toegebracht, waarna zij maar zou hebben verzonnen dat zij zou zijn verkracht. De verklaring van verdachte ter zitting dat aangeefster toen hij haar thuis afzette vrolijk zou zijn geweest, dat zij een leuke avond zouden hebben gehad en dat de sfeer tussen hen goed was, valt op geen enkele wijze te rijmen met de emotionele toestand, waarin zij nagenoeg direct daarna is aangetroffen door de politie en de aangifte die zij heeft gedaan. De rechtbank acht hierbij ook nog van betekenis, dat bij aangeefster kort na het incident een posttraumatische stressstoornis (hierna: PTSS) is geconstateerd, waarvoor zij meerdere EMDR-sessies heeft gehad.
De rechtbank schuift daarom het alternatieve scenario van verdachte als ongeloofwaardig ter zijde.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde verkrachting van het aangeefster.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 19 januari 2020 te Roosendaal door geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het brengen van zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] , waarbij dat geweld en/of die andere feitelijkheid er in hebben bestaan dat verdachte
- die [slachtoffer] heeft vastgepakt en achterin een auto heeft gegooid/geduwd en
- met die [slachtoffer] heeft geworsteld en bovenop die [slachtoffer] heeft gezeten en
- die [slachtoffer] in het gezicht heeft geslagen en
- die [slachtoffer] bij de hals/nek heeft vastgepakt en/of vastgehouden en
- de broek en onderbroek van die [slachtoffer] omlaag heeft getrokken.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en derhalve geen standpunt ingenomen ten aanzien van de op te leggen straf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft aangeefster op 19 januari 2020 in Roosendaal ‘s nachts opgepikt. Zij had een soort vrijgezellenfeestje en was daarna met vriendinnen uit geweest. Zij ging lopend naar huis. Op enig moment reed verdachte in zijn auto voorbij. Hij trof haar op blote voeten op straat aan en bood haar aan om haar naar huis te brengen. Omdat het die nacht koud was en zij door haar hakken, die zij al had uitgedaan, pijn had aan haar voeten, is zij in goed vertrouwen op dat aanbod ingegaan. Zij vertrouwde erop dat verdachte haar veilig thuis zou brengen. In plaats daarvan is verdachte op een afgelegen plek onder een viaduct gestopt waar hij haar heeft verkracht. Hierbij is hij onder meer met zijn penis in haar vagina gegaan. Verdachte heeft geen condoom gebruikt. Het slachtoffer heeft zich, tevergeefs, tegen verdachte verzet. Door haar verzet heeft zij op verschillende plekken op haar lichaam letsel opgelopen. Zij heeft zowel verbaal als fysiek duidelijk gemaakt dat zij geen seks met verdachte wilde. Verdachte is desondanks doorgegaan en is pas gestopt nadat hij in haar vagina was klaargekomen. Het slachtoffer verkeerde in doodsangst.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig strafbaar feit. Met zijn handelen heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van aangeefster. Hij heeft kennelijk alleen oog gehad voor de bevrediging van zijn eigen lustgevoelens en heeft zich er niet om bekommerd dat zijn gedrag tot groot leed en (ernstige) psychische problemen bij aangeefster zou leiden. Verdachte heeft vervolgens geen verantwoordelijkheid voor zijn daden genomen. Dat alles rekent de rechtbank hem zwaar aan. Uit de stukken die aangeefster ter onderbouwing van haar vordering tot schadevergoeding heeft overgelegd, blijkt dat het handelen van verdachte een zeer grote impact op haar welzijn heeft gehad en nog altijd heeft. Zo is bij haar PTSS vastgesteld, waarvoor zij meerdere EMDR-sessies heeft gehad.
Bij de bepaling van de strafmaat zoekt de rechtbank aansluiting bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Voor een verkrachting met geweld of met een daarmee vergelijkbare mate van dwang, zoals in deze zaak aan de orde, is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden het uitgangspunt.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 12 januari 2024. Hieruit blijkt dat verdachte weliswaar eerder met politie en justitie in aanraking is komen, maar niet voor soortgelijke feiten.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf van 36 maanden opleggen, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht. Er zijn geen bijzondere persoonlijke omstandigheden van verdachte naar voren gekomen die voor de rechtbank reden zijn om van het uitgangspunt af te wijken.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een totale schadevergoeding van € 7.075,00, bestaande uit € 75,00 aan materiële schade en € 7.000,00 aan immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit heeft gepleegd. Dit betekent dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
De gevorderde vergoeding van de kosten van de kleding van de benadeelde partij, die ten behoeve van het onderzoek in beslag is genomen en niet aan haar is teruggeven, acht de rechtbank toewijsbaar, nu deze schadepost voldoende is onderbouwd en er sprake is van een causaal verband tussen deze schade en het bewezenverklaarde feit. Het gevorderde bedrag van € 75,00 voor alle kledingstukken, acht de rechtbank ook alleszins billijk.
Immateriële schade
Immateriële schade is een vergoeding voor het leed dat ontstaat door lichamelijk letsel en/of psychisch letsel, veroorzaakt door een ander. Vast staat dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen door het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Reeds om die reden heeft de benadeelde partij recht op vergoeding van immateriële schade. Daarnaast kan op grond van de door haar overgelegde stukken worden vastgesteld dat er bij haar sprake is van geestelijk letsel als gevolg van het bewezenverklaarde handelen door verdachte. Zij is immers gediagnostiseerd met PTSS, waarvoor zij acht EMDR-behandelingen heeft gehad. Gelet op alle omstandigheden waaronder het feit heeft plaatsgevonden, acht de rechtbank het gevorderde bedrag van € 7.000,= billijk.
Wettelijke rente
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf 19 januari 2020, de datum waarop de schade is ontstaan.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal eveneens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van de toegekende schadebedragen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f en 242 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
verkrachting;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 36 maanden;
- bepaalt dat
de tijddie verdachte voor de tenuitvoerlegging van de uitspraak
in voorarrestheeft doorgebracht
in minderingwordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 7.075,00, waarvan € 75,00 aan materiële schade en € 7.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 19 januari 2020 tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] , te betalen € 7.075,00, waarvan € 75,00 aan materiële schade en € 7.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 19 januari 2020 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 70 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.L. Hoekstra, voorzitter, mr. M.A.E. Dekker en
M.H.M. Collombon, rechters, in tegenwoordigheid van M.C.C. Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 29 februari 2024.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.