ECLI:NL:RBZWB:2024:1284

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
AWB- 22_4899
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor woningbouw en uitrit in strijd met bestemmingsplan

Op 21 februari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende een omgevingsvergunning. Eiser, vertegenwoordigd door mr. D.F. Lansbergen, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Baarle-Nassau, dat op 24 augustus 2022 een omgevingsvergunning heeft verleend voor het bouwen van een woning en het aanleggen van een uitrit op het perceel [adres 1] te [plaats]. Eiser woont op het aangrenzende perceel en heeft bezwaar tegen de bouw van een 3 meter hoge garagemuur, die volgens hem leidt tot een aanzienlijke afname van lichtinval en aantasting van zijn privacy. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij heeft overwogen dat het bouwplan in strijd is met de geldende bestemmingsplannen, maar dat het college op basis van de Wabo medewerking heeft verleend aan een afwijking van deze regels. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belangen van de derde partij, die de vergunning heeft aangevraagd, zwaarder wegen dan de bezwaren van eiser. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de door eiser ingebrachte argumenten over daglichttoetreding en privacy niet voldoende onderbouwd zijn. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het college in redelijkheid de vergunning heeft kunnen verlenen en dat er geen sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/4899 WABO

uitspraak van 21 februari 2024 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. D.F. Lansbergen
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Baarle-Nassau, verweerder.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam 1], te [plaats] ,
gemachtigde mr. W. Krijger.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van 24 augustus 2022, gepubliceerd op 12 september 2022 (bestreden besluit) inzake de aan derde partij verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning en het aanleggen van een uitrit op het perceel [adres 1] te [plaats] .
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 10 januari 2024. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. D.F. Lansbergen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.C.J. Nouws en [naam 2] . Derde partij is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. W. Krijger.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Derde partij heeft op 27 mei 2020 een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor het bouwen van een woning en het aanleggen van een uitrit op het perceel [adres 1] te [plaats] . De aanvraag heeft betrekking op de activiteit bouwen, op het gebruiken van gronden en bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan en op het aanleggen van een uitrit.
Het bouwplan is in strijd met de ter plaatse geldende bestemmingsplannen “Dorpen” en “Dorpen 1e herziening”. Ingevolge deze plannen heeft het perceel [adres 1] de bestemming “Gemengd-1” zonder bouwvlak. Het bouwen van een woning (zonder dat het vervangende nieuwbouw betreft) is daarom niet toegestaan.
Het college was bereid om medewerking te verlenen aan afwijking van de regels van de bestemmingsplannen met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Daartoe heeft het college de aanvraag voorbereid volgens de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (uov) als bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, van de Wabo in samenhang met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het ontwerpbesluit heeft van 15 februari 2022 t/m 28 maart 2022 ter inzage gelegen. Gedurende deze tijd heeft eiser zijn zienswijze naar voren gebracht.
Bij het bestreden besluit heeft het college, onder weerlegging van de zienswijze van eiser, de gevraagde vergunning verleend.
2. Eiser woont op het aangrenzende perceel [adres 2] en heeft met name bezwaar tegen de bouw van de 3 meter hoge garagemuur tegen de erfgrens. Die garagemuur komt daarmee tot op 1,60 meter van zijn keukenraam en zal zorgen voor een drastische afname van licht in zijn keuken, voor toename van schaduw en aantasting van zijn privacy, aldus eiser. Naar zijn mening is daarmee geen sprake van een goede ruimtelijke ordening in de zin van artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo. Volgens eiser mocht hij er op vertrouwen dat derde partij een gewijzigd plan in procedure zou moeten brengen omdat het college had aangegeven dat alleen meegewerkt zou worden aan een bouwplan dat rekening hield met de zienswijze van eiser. Daarnaast is het bestreden besluit naar de mening van eiser in strijd met het gelijkheidsbeginsel omdat de buurman aan de andere zijde van het perceel heeft bedongen dat het bouwplan op minimaal één meter van de erfgrens gesitueerd zou worden en het college daar wel rekening mee heeft gehouden.
3. De rechtbank stelt voorop dat in artikel 3.11 van het Bouwbesluit 2012, zoals deze bepaling luidde ten tijde hier van belang, eisen waren opgenomen voor de daglichttoetreding in woningen. Bij nieuwe woningen wordt getoetst of het plan hieraan voldoet. Het Bouwbesluit 2012 stelde geen eisen aan de daglichttoetreding bij naastgelegen woningen.
3.1
Voorts overweegt de rechtbank dat in de ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan is getoetst aan de zogeheten ‘lichte TNO-norm’. Deze norm houdt in dat sprake moet zijn van ten minste twee mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari tot 21 oktober (gedurende 8 maanden) in het midden van de vensterbank aan de binnenkant van het raam. Blijkens de schaduwanalyse en het bezonningsrapport wordt dit resultaat behaald in de keuken van eiser op het aangrenzende perceel. Dat dit resultaat mede wordt bereikt door de aanwezigheid van het raam aan de andere zijde van de keuken doet niet af aan de conclusie. Eiser heeft de deugdelijkheid van deze twee onderzoeken niet gemotiveerd bestreden.
3.2
Volgens eiser wordt zijn privacy aangetast door het bouwplan omdat de garagemuur op iets meer dan twee meter van zijn keukenraam is geprojecteerd. Eiser vreest dat gesprekken in zijn keuken kunnen worden afgeluisterd in de garage van derde partij. De rechtbank acht dit niet aannemelijk. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat, anders dan eiser heeft betoogd, de garage niet op de perceelsgrens is gesitueerd maar op een afstand van één meter van deze perceelsgrens. Ter zitting is duidelijk geworden dat er een procedure loopt over de precieze ligging van de erfgrens, maar op de bouwtekening en bij de vergunningverlening is terecht uitgegaan van de kadastrale grenzen. Voorts overweegt de rechtbank dat de buitenmuur van de garage een dikte heeft van 32 cm en dat in deze muur geen ramen aanwezig zijn. Vanuit de nieuwe woning is inkijk in de keuken van eiser alleen mogelijk vanuit de ramen op de verdieping en de zolder, maar die ramen bevinden zich op meer dan twee meter van de perceelsgrens en voldoen daarmee aan de desbetreffende regels van het Burgerlijk Wetboek. Daarbij merkt de rechtbank op dat de nieuwe woning is geprojecteerd op wat voorheen een tuin was die behoorde bij de woning [adres 3] en dat vanuit die tuin ook inkijk in de keuken van eiser mogelijk was.
3.3
Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het bouwplan weliswaar leidt tot een beperking van de zonlichttoetreding en een inbreuk op de privacy van eiser maar dit is een dermate beperkte aantasting van het woongenot van eiser dat niet gezegd kan worden dat het college, bij afweging van de betrokken belangen, niet in redelijkheid doorslaggevend gewicht heeft kunnen toekennen aan de woonbelangen van derde partij.
4. Het beroep op het vertrouwensbeginsel is gebaseerd op een brief van 13 april 2022 waarin het gemeentelijke cluster RO verklaart dat, na overleg met de betrokken wethouder en gelet op de zienswijze van eiser is besloten dat de aanvrager het plan, de aanvraag voor de nieuwbouw van de woning op het [adres 1] in [plaats] , moet aanpassen.
4.1
De rechtbank heeft deze brief niet in het dossier aangetroffen en geen van de partijen heeft deze brief ter zitting kunnen overleggen. Eiser heeft de tekst geciteerd in zijn aanvullend beroepschrift en partijen verschillen niet van mening over de inhoud. Het college wijst in zijn verweerschrift echter op de brief van 18 juli 2022 waarin wordt verklaard dat de brief van 13 april 2022 per abuis is verzonden (“Dit had niet mogen gebeuren”).
4.2
De rechtbank acht aannemelijk dat het hier gaat om een vergissing omdat niet valt in te zien waarom de desbetreffende ambtenaren en/of het college zou willen vooruitlopen op een gewijzigd plan terwijl de aanvrager daarin nog niet gekend was. Door de tijdige melding van het college dat de brief van 13 april 2022 een fout was, kan naar het oordeel van de rechtbank niet gezegd worden dat het college het vertrouwen heeft gewekt dat er een aanvraag (en een vergunning) zou komen voor een bouwplan dat op grotere afstand van de erfgrens is geprojecteerd dan op de bouwtekening was ingetekend.
5. De door eiser gestelde strijd met het gelijkheidsbeginsel mist feitelijke grondslag. Op de bij de omgevingsvergunning behorende bouwtekening staat het bouwplan aan weerszijde op één meter van de erfgrens ingetekend. Ook hier geldt weer dat uitgegaan moet worden van de kadastrale grenzen zoals die ten tijde van het nemen van het bestreden besluit vastlagen.
6. Dit brengt de rechtbank tot de slotsom dat het beroep van eiser ongegrond verklaard moet worden. Gegeven deze uitkomst bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, op 21 februari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
P.H.M. Verdonschot, griffier R.P. Broeders, rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.