Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Verloop van de procedure
Standpunten
Overwegingen
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om een proceskostenvergoeding af.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 januari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het rijden op de A58 te Goes op 7 maart 2022. De betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierna heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 17 januari 2024 is de zaak behandeld. De gemachtigde van de betrokkene, mr. N.G.A. Voorbach, was aanwezig, maar de betrokkene zelf was niet verschenen. De officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. C. de Meer. De gemachtigde voerde aan dat er ten onrechte was afgezien van een staandehouding, en dat er een reële mogelijkheid tot staandehouding bestond, waardoor de boete onterecht was opgelegd. De zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie betoogde echter dat de omstandigheden, waaronder het ontbreken van een stoptransparant en de locatie op een rijksweg, geen reële mogelijkheid tot staandehouding boden.
De kantonrechter oordeelde dat de verklaring van de verbalisant voldoende bewijs bood voor de gedraging waarvoor de boete was opgelegd. De kantonrechter concludeerde dat er onder de gegeven omstandigheden geen reële mogelijkheid tot staandehouding was, en dat de boete terecht aan de kentekenhouder was opgelegd. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om proceskostenvergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en de betrokkene werd geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.