Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Verloop van de procedure
Standpunten
Overwegingen
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om een proceskostenvergoeding af.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 januari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen omdat het keuringsbewijs van zijn voertuig, met een toegestane maximummassa van 3500 kg of minder, zijn geldigheid had verloren. Dit was vastgesteld via een RDW-registercontrole op 18 maart 2022. De betrokkene heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard.
Tijdens de zitting is de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van de betrokkene niet aanwezig was. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond door de verklaring van de verbalisant. De betrokkene voerde aan dat de boete niet redelijk was, omdat het voertuig gedemonteerd was voor de vervanging van het motorblok en daardoor niet gekeurd kon worden. De gemachtigde vroeg om matiging van de boete en een proceskostenvergoeding.
De kantonrechter oordeelde echter dat de betrokkene had nagelaten het voertuig tijdig te schorsen of te verzekeren, wat voor rekening en risico van de kentekenhouder komt. De kantonrechter zag geen reden om te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant en concludeerde dat de boete terecht was opgelegd. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om een proceskostenvergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. W.H.C. van Eck, kantonrechter, en griffier E. Alekperov.