ECLI:NL:RBZWB:2024:1277

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
AWB- 24_1728 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging bijzondere bijstand en collectieve ziektekostenverzekering

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster inzake de beëindiging van de bijzondere bijstand en de collectieve ziektekostenverzekering. De voorzieningenrechter heeft op 29 februari 2024 geoordeeld dat het verzoek van verzoekster wordt afgewezen. Dit oordeel is gebaseerd op de vaststelling dat verzoekster niet meer in de voormalige woonplaats verblijft, maar in [woonplaats verzoekster]. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de omstandigheden die verzoekster aanvoert, zoals haar wens om terug te keren naar de regio van haar voormalige woonplaats, niet relevant zijn voor de beoordeling van haar feitelijke verblijfplaats.

Verzoekster ontving een bijstandsuitkering van het Werkplein, welke per 1 oktober 2023 is beëindigd. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen deze beëindiging en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft in eerdere uitspraken vastgesteld dat verzoekster niet meer in de voormalige woonplaats verblijft en dat haar hoofdverblijf in [woonplaats verzoekster] is. De griffier heeft verzoekster gevraagd om toelichting op haar woonsituatie, maar de voorzieningenrechter concludeert dat er geen veranderingen zijn die rechtvaardigen dat verzoekster weer recht heeft op bijzondere bijstand of deelname aan de collectieve ziektekostenverzekering.

De voorzieningenrechter heeft ook de beleidsregels inzake de collectieve zorgverzekering voor minima in overweging genomen, waaruit blijkt dat verzoekster op de peildatum van 1 januari niet meer in de voormalige woonplaats woonde. Hierdoor valt zij niet onder de doelgroep voor de collectieve ziektekostenverzekering en heeft zij ook geen recht op bijzondere bijstand. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/1728 PW VV

uitspraak van 29 februari 2024 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoekster], te [woonplaats verzoekster], verzoekster,

gemachtigde: mr. R. Moghni,
en

het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van West-Brabant, verweerder.

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster inzake de beëindiging van de bijzondere bijstand en de collectieve ziektekostenverzekering.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karkater en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemgeding niet.
Overwegingen
2. Verzoekster ontving een bijstandsuitkering van het Werkplein. Deze uitkering is per 1 oktober 2023 beëindigd omdat verzoekster niet meer in [voormalige woonplaats verzoekster] woont. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen deze beëindiging. Ook heeft zij de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
3. Met de uitspraak van 20 december 2023 [1] heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen. Daarbij is overwogen dat het Werkplein terecht heeft gesteld dat verzoekster niet meer in [voormalige woonplaats verzoekster] woont. Omdat verzoekster niet meer in de woning in [voormalige woonplaats verzoekster] verblijft moet gekeken worden naar het feitelijk verblijf. Verzoekster slaapt in [woonplaats verzoekster] en heeft daar ook een briefadres. De omstandigheden dat zij overdag bij familie of vrienden in [voormalige woonplaats verzoekster] is, dat zij terug wil keren naar de regio [voormalige woonplaats verzoekster] en dat zij een urgentieverklaring heeft gevraagd voor een woning daar, maakt niet dat aangenomen moet worden dat verzoekster nog in [voormalige woonplaats verzoekster] verblijft. Deze omstandigheden zeggen naar het oordeel van de voorzieningenrechter niets over het feitelijk verblijf, maar over de wens van verzoekster. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat het hoofdverblijf van verzoekster in [woonplaats verzoekster] is.
4. De griffier heeft bij brief van 21 februari 2024 aan verzoekster gevraagd om toe te lichten wat er in haar woonsituatie is veranderd sinds 1 oktober 2023. Daarbij is verzocht om, als er niets is veranderd in de woonsituatie, te onderbouwen waarom zij van mening is dat ze recht heeft op deelname aan een collectieve ziektekostenverzekering en op bijzondere bijstand van het Werkplein.
5. Verzoekster heeft in reactie op de brief van 21 februari 2024 gesteld dat haar verblijf in [woonplaats verzoekster] slechts tijdelijk is en dat zij van plan is terug te keren naar West-Brabant. De toekenning van een urgentieverklaring onderstreept de tijdelijke aard van haar verblijf in [woonplaats verzoekster].
6 De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit de reactie van verzoekster niet blijkt dat haar woonsituatie is veranderd ten opzichte van 1 oktober 2023. Dat zij de wens heeft om terug te keren naar de omgeving van [voormalige woonplaats verzoekster] was ook ten tijde van de uitspraak van 20 december 2023 al bekend. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding om anders over het hoofdverblijf te oordelen dan in de uitspraak van 20 december 2023 is gedaan. Dat betekent dat het Werkplein zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat verzoekster buiten de regio van het Werkplein is verhuisd.
7. In de beleidsregels collectieve zorgverzekering voor minima [voormalige woonplaats verzoekster] is bepaald dat de peildatum waarop beoordeeld wordt of recht bestaat op deelname aan de collectieve zorgverzekering 1 januari is. Op deze datum had verzoekster niet meer haar hoofdverblijf in [voormalige woonplaats verzoekster] en had zij een briefadres in [woonplaats verzoekster]. Zij hoort daarom niet tot doelgroep van de collectieve ziektekostenverzekering. Omdat het recht op bijzondere bijstand voor de tegemoetkoming in de premie gekoppeld is aan het recht op deelname aan die collectieve ziektekostenverzekering heeft verzoekster ook geen recht meer op bijzondere bijstand. Verzoekster heeft verder niet onderbouwd waarom het Werkplein, ondanks dat zij niet meer in de regio van het Werkplein verblijft, toch gehouden zou zijn haar te laten deelnemen aan de collectieve ziektekostenverzekering en bijzondere bijstand te verstrekken.
8. Gelet op alles wat hiervoor is overwogen zal de voorzieningenrechter het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afwijzen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 29 februari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.ECLI:NL:NL:RBZWB:2023:8981