ECLI:NL:RBZWB:2024:1272

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
AWB- 23_607 en 23_608
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van bestuursrechtelijke boete en waarschuwing preventieve stillegging van werk in het kader van de Wet arbeid vreemdelingen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 februari 2024, wordt de zaak behandeld van eiseres, een productiebedrijf, dat in beroep gaat tegen een boete van € 200.000,- opgelegd door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wegens overtredingen van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De rechtbank beoordeelt de beroepen van eiseres tegen de boete en de waarschuwing voor preventieve stillegging van werk. Eiseres stelt dat zij niet in staat was om de gevraagde identiteitsdocumenten van ingeleende Roemeense arbeidskrachten te overleggen, omdat zij deze niet mocht bewaren volgens de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). De rechtbank oordeelt dat de minister de boete heeft verlaagd naar € 16.000,- en de waarschuwing herroept, omdat de verwijtbaarheid van eiseres voor de meeste overtredingen ontbreekt. De rechtbank concludeert dat de minister niet voldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheden waaronder de overtredingen zijn gepleegd en dat de opgelegde sancties niet in verhouding staan tot de ernst van de overtredingen. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten en verklaart de beroepen gegrond.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 23/607 en 23/608 WET

uitspraak van de meervoudige kamer van 20 februari 2024 in de zaken tussen

[eiseres] B.V., uit [plaats 1] , eiseres

(gemachtigde: mr. H.M.S. Tigchelaar),
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

(gemachtigde: mr. drs. S.J. Erades).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen het opleggen van een boete op grond van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) en het geven van een waarschuwing preventieve stillegging van werk door de minister.
1.1.
Met de bestreden besluiten van 13 december 2022 is de minister bij deze besluiten gebleven.
1.2.
De minister heeft op de beroepen gereageerd met verweerschriften.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 28 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens eiseres [naam] (HR manager) en de gemachtigde, en namens de minister de gemachtigde en mr. L.C. Kuppens.
1.4.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Totstandkoming van de besluiten

2. Eiseres heeft een productiebedrijf in [plaats 1] .
2.1.
In 2020 heeft eiseres een aantal Roemeense arbeidskrachten ingeleend van [b.v. 1] uit [plaats 2] , nu [de uitlener] (hierna: ‘de uitlener’).
2.2.
Op 10 november 2020 bezochten inspecteurs van de Inspectie SZW, nu de Nederlandse Arbeidsinspectie, de uitlener en eiseres. De inspecteurs vroegen om afschriften van de identiteitsdocumenten van alle van de uitlener ingeleende arbeidskrachten die in de periode van 1 januari 2020 tot en met 10 november 2020 werkzaamheden voor eiseres hebben verricht.
2.3.
Op 23 juni 2021 bezochten de inspecteurs de uitlener en eiseres opnieuw. Van 43 arbeidskrachten, die werkzaamheden voor eiseres hadden verricht, konden op dat moment nog geen afschriften van de identiteitsdocumenten overlegd worden. Op die dag is zowel de uitlener als eiseres, op grond van artikel 15a van de Wav, gevorderd om binnen 48 uur na de vordering de identiteitsgegevens van de 43 arbeidskrachten vast te stellen en afschriften van de identiteitsdocumenten te verstrekken. Op het moment dat de geboden termijn van 48 uur verstreek, constateerden de inspecteurs dat eiseres voor 25 arbeidskrachten niet aan de vordering had voldaan. De inspecteurs maakten op 4 november 2021 een boeterapport op van 25 overtredingen van artikel 15a van de Wav.
2.4.
Met de kennisgeving van 11 februari 2022 heeft de minister naar aanleiding van dit boeterapport een voornemen tot het opleggen van een boete van € 200.000,- en het openbaar maken van inspectiegegevens kenbaar gemaakt. Op die datum maakte de minister ook het voornemen kenbaar om aan eiseres een waarschuwing preventieve stillegging van werk te geven. Eiseres heeft haar zienswijze tegen deze voornemens naar voren gebracht.
2.5.
Met het besluit van 23 mei 2022 (primair besluit I) heeft de minister besloten tot het opleggen van een boete aan eiseres van € 200.000,- en het openbaar maken van de inspectiegegevens. Daaraan heeft de minister ten grondslag gelegd dat eiseres 25 keer artikel 15a van de Wav heeft overtreden met een boetenormbedrag van € 8.000,- [1] per keer.
Met een ander besluit van 23 mei 2022 (primair besluit II) heeft de minister besloten tot het opleggen van een waarschuwing preventieve stillegging van werk aan eiseres op grond van artikel 17b van de Wav.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten.
2.6.
Met het besluit van 13 december 2022 (bestreden besluit I) heeft de minister het bezwaar van eiseres tegen de boete gegrond verklaard en in plaats daarvan een boete opgelegd van € 52.000,- vanwege 22 overtredingen van artikel 15a van de Wav.
De minister neemt voor 4 van die overtredingen normale verwijtbaarheid aan (50% van het boetenormbedrag van € 8.000,-) en voor 18 van die overtredingen neemt de minister verminderde verwijtbaarheid aan (25% van het boetenormbedrag van € 8.000,-).
Met een ander besluit van 13 december 2022 (bestreden besluit II) heeft de minister het bezwaar tegen de waarschuwing preventieve stillegging van werk ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

Wat beoordeelt de rechtbank?
3. De rechtbank beoordeelt of de minister op goede gronden een boete van € 52.000,- aan eiseres heeft opgelegd en de waarschuwing preventieve stillegging van werk heeft gegeven. Omdat de boete is aan te merken als een bestraffende sanctie, zal de rechtbank het besluit vol toetsen.
3.1.
De minister heeft ook besloten tot openbaarmaking van de inspectiegegevens [2] . Omdat eiseres daartegen geen gronden heeft aangevoerd, laat de rechtbank dit onderdeel onbesproken.
Wat vindt eiseres in beroep?
4. Eiseres stelt zich primair op het standpunt dat artikel 5 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) [3] eraan in de weg staat dat zij kopieën van identiteitsbewijzen van ingeleende arbeidskrachten die EU-onderdaan zijn, zoals de van de uitlener ingeleende Roemeense arbeidskrachten, in haar administratie bewaart. Volgens eiseres is niet voldaan aan één van de in artikel 6 van de AVG genoemde grondslagen voor verwerking. Als eiseres de kopieën toch in haar administratie zou bewaren, riskeert zij de oplegging van boetes door de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). Ten tijde van de vordering beschikte eiseres dus niet over kopieën van de identiteitsbewijzen. Zij kon daarom niet aan de vordering voldoen en de geboden termijn van 48 uur is volgens haar veel te kort om daaraan alsnog te kunnen voldoen. Eiseres stelt dat de vordering niet doelmatig en disproportioneel was en daarom in strijd met het evenredigheidsbeginsel [4] en het zorgvuldigheidsbeginsel [5] . Verder ziet eiseres niet in waarom de documenten niet eerst bij de uitlener zijn gevorderd.
4.1.
Subsidiair voert eiseres aan dat de minister ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om aan eiseres in plaats van een boete een reguliere waarschuwing op te leggen. Dit zou een meer passende sanctie zijn, ook omdat eiseres een ‘first offender’ is.
4.2.
Meer subsidiair is eiseres van mening dat de minister had moeten afzien van het geven van een waarschuwing preventieve stillegging werk. Ook hier is van belang dat eiseres een ‘first offender’ is.
Eindoordeel
5. De rechtbank zal de beroepen gegrond verklaren, de bestreden besluiten vernietigen, de opgelegde boete verlagen naar € 16.000,- en de waarschuwing preventieve stillegging werk herroepen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
5.1.
De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Is de minister bevoegd een bestuurlijke boete op te leggen?
6. De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke sanctie zoals deze boete bestaat slechts voor zover zij bij of krachtens de wet is verleend. Een bestuurlijke sanctie wordt slechts opgelegd indien de overtreding en de sanctie bij of krachtens een aan de gedraging voorafgaand wettelijk voorschrift zijn omschreven. [6]
6.1.
In de Wav is opgenomen dat de minister een bestuurlijke boete kan opleggen vanwege het niet naleven van artikel 15a van de Wav. [7] Op grond van dat artikel is de werkgever verplicht om binnen 48 uur na een daartoe strekkende vordering van de toezichthouder de identiteit vast te stellen van een persoon van wie het vermoeden bestaat dat hij arbeid voor hem verricht of heeft verricht en dient de werkgever de toezichthouder hierover te informeren door een afschrift van een identiteitsdocument te verstrekken.
6.2.
De rechtbank moet beoordelen of de minister terecht stelt dat sprake is van overtredingen van artikel 15a van de Wav. In dat kader stelt de rechtbank vast dat eiseres, na de vordering van de inspecteurs daartoe op 23 juni 2021, niet binnen 48 uur een afschrift van de identiteitsdocumenten van 22 Roemeense arbeidskrachten heeft verstrekt. Van de oorspronkelijke 25 arbeidskrachten heeft de minister ten aanzien van 3 arbeidskrachten uiteindelijk wel een overtreding gesteld, maar geen boete opgelegd. De rechtbank stelt verder vast dat eiseres niet betwist dat zij ten aanzien van de 22 Roemeense arbeidskrachten is aan te merken als werkgever in de zin van de Wav [8] . Daarmee zijn naar het oordeel van de rechtbank - in ieder geval - 22 overtredingen van artikel 15a van de Wav, en dus de bevoegdheid van de minister om een boete op te leggen, gegeven.
6.3.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat de toezichthouders van de Inspectie SZW geen gebruik mochten maken van hun vorderingsbevoegdheid. Artikel 15a van de Wav eist niet dat eerst bij de uitlener om de identiteitsdocumenten van arbeidskrachten wordt gevraagd, maar geldt ten aanzien van alle werkgevers in de keten. Overigens was er tussen 10 november 2020 en 23 juni 2021 al een hele periode verstreken waarin bij zowel bij de uitlener als bij eiseres om afschriften van de identiteitsdocumenten werd gevraagd.
6.4.
Ten aanzien van de beroepsgrond dat de AVG eraan in de weg staat dat eiseres kopieën van identiteitsbewijzen van ingeleende arbeidskrachten die EU-onderdaan zijn in haar administratie bewaart, overweegt de rechtbank als volgt. Het is niet aan de rechtbank om artikel 15a van de Wav inhoudelijk te toetsen, want dat is een wet in formele zin.
Eiseres stelt evenwel dat artikel 15a van de Wav in strijd is met artikel 5, in samenhang met artikel 6 van de AVG. Dit zijn rechtstreeks werkende bepalingen van het Unierecht. De rechtbank is bevoegd om een wet in formele zin te toetsen aan rechtstreeks werkende bepalingen van het Unierecht. De rechtbank moet de stellingen van eiseres op dit punt dus inhoudelijk beoordelen.
Het klopt dat eiseres op grond van deze bepalingen uit de AVG geen kopie van het identiteitsbewijs van een uitzendkracht uit de EU in haar administratie op mag nemen [9] . Dat eiseres geen kopieën van de betrokken uitzendkrachten mocht bewaren, doet er naar het oordeel van de rechtbank echter niet aan af dat artikel 15a van de Wav is overtreden. Deze omstandigheid dient echter wel te worden betrokken bij de beoordeling van de verwijtbaarheid. Dit argument zal daarom meegenomen worden bij de beoordeling van de vaststelling van de hoogte van de boete.
Wat vindt de rechtbank van de hoogte van de boete?
7. Het gaat bij het opleggen van een boete wegens overtreding van artikel 15a van de Wav om de aanwending van een discretionaire bevoegdheid van de minister. De minister moet bij de aanwending van deze bevoegdheid de hoogte van de boete afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten [10] . Daarbij moet rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
De rechtbank toetst zonder terughoudendheid of het besluit van de minister met betrekking tot de boete voldoet aan de eisen en dus leidt tot een evenredige sanctie.
7.1.
In de ‘Beleidsregel boeteoplegging Wet arbeid vreemdelingen 2020’ heeft de minister de boetebedragen voor de overtredingen vastgesteld. Het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 15a van de Wav is € 8.000,-.
7.2.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft in de uitspraak van 13 juli 2022 [11] bepaald dat in het boetebeleid van de minister onvoldoende gedifferentieerd wordt naar de mate waarin de overtreding aan de overtreder kan worden verweten. In afwachting van nieuw beleid van de minister neemt de ABRvS 100% van het boetenormbedrag als uitgangspunt wanneer de Wav opzettelijk is overtreden en 75% van dat bedrag indien sprake is van grove schuld bij de overtreder. Is geen sprake van opzet of grove schuld, dan is 50% van het boetenormbedrag een passend uitgangspunt en bij verminderde verwijtbaarheid is dat 25% van het boetenormbedrag.
Volgens de ABRvS mag in beginsel bij overtreding van de Wav worden uitgegaan van normale verwijtbaarheid. Dat de Wav als zodanig bekend wordt verondersteld en dat deze is overtreden, brengt nog niet met zich dat de werkgever in kwestie de overtreding opzettelijk heeft begaan of daaraan grove schuld heeft. Afwijking naar beneden van genoemde 50% van het boetenormbedrag is aangewezen als sprake is van verminderde verwijtbaarheid bij de werkgever. Op de werkgever rust de verplichting de daarvoor noodzakelijke feiten en omstandigheden aannemelijk te maken. Onder verminderde verwijtbaarheid wordt verstaan situaties waarin het de werkgever niet volledig valt aan te rekenen dat hij de Wav heeft overtreden. Afwijking naar boven van het percentage van 50% is gerechtvaardigd bij opzet of grove schuld bij de werkgever. Het is dan aan het bestuursorgaan om aan te tonen dat de werkgever met opzet of grove schuld heeft gehandeld. Onder opzet wordt verstaan het willens en wetens handelen of nalaten in strijd met de Wav. Grove schuld is aan de orde wanneer de mate van verwijtbaarheid hoger ligt dan de normale verwijtbaarheid, maar er geen sprake is van opzet. Hierbij gaat het om ernstige nalatigheid, ernstige onzorgvuldigheid of ernstige onachtzaamheid met als gevolg dat de Wav niet of niet behoorlijk is nageleefd. Van grove schuld kan ook sprake zijn wanneer er omstandigheden zijn die elk op zich normale verwijtbaarheid opleveren, maar in onderlinge samenhang bezien wel leiden tot grove schuld.
7.3.
De minister acht eiseres voor 18 van de 22 overtredingen verminderd verwijtbaar. Daartoe overweegt de minister dat dit voor eiseres de eerste overtreding was. Daarnaast overweegt de minister dat de inspecteurs op de dag van de vordering (23 juni 2021) onderzoek hebben gedaan in Suwinet. Uit dit onderzoek bleek dat 18 arbeidskrachten, met de namen die al bekend waren bij de inspecteurs en met de geboortedata die door de uitlener waren genoemd, in Suwinet bekend waren met een nationaliteit van een lidstaat van de Europese Unie. Deze arbeidskrachten hadden daarom het recht om in Nederland te werken.
Verder heeft de minister meegewogen dat eiseres, direct na het bezoek van de inspecteurs, contact heeft gelegd met de uitlener. Toen bleek dat de uitlener zijn administratie niet op orde had en dat hij de gevorderde afschriften van identiteitsdocumenten niet had vastgelegd in zijn administratie. Volgens de minister heeft eiseres er vervolgens alles aan gedaan om druk uit te oefenen op de uitlener om de gevorderde afschriften van identiteitsdocumenten tijdig aan de inspecteurs te verstrekken. Eiseres was daarbij volledig afhankelijk van de uitlener, omdat het eiseres zelf niet was toegestaan om afschriften van de identiteitsdocumenten op te slaan van de 18 arbeidskrachten, omdat daarvan al was gebleken dat die de nationaliteit hadden van een lidstaat van de Europese Unie. Deze omstandigheden leiden er toe dat de minister eiseres verminderd verwijtbaar acht en een boete voor deze 18 overtredingen heeft opgelegd van 25% van het boetenormbedrag van € 8.000,-, te weten 18 keer € 2.000,- = € 36.000,-.
Voor de overige 4 overtredingen neemt de minister normale verwijtbaarheid aan. De door de uitlener opgegeven geboortedata van deze 4 arbeidskrachten leverden in combinatie met hun namen geen informatie op in Suwinet. Van deze arbeidskrachten kon de nationaliteit, en daarmee hun recht om in Nederland te werken, niet voor het verstrijken van de termijn in de vordering van 48 uur worden vastgesteld.
7.4.
Eiseres stelt dat zij op grond van de AVG geen kopieën van de identiteitsbewijzen van de door haar ingeleende Roemeense arbeidskrachten in haar administratie mocht bewaren. Als zij dat wel had gedaan, had zij een boete van de AP geriskeerd, aldus eiseres.
7.5.
De rechtbank vat dit op als een beroep op het ontbreken van de verwijtbaarheid. In het geval de verwijtbaarheid van een overtreding geheel ontbreekt, mag een bestuursorgaan immers geen boete opleggen. [12] In dat geval staan de overtredingen wel vast, maar wordt de boete op nihil gesteld.
De minister stelt dat de wetgever met de invoering van artikel 15a van de Wav een zelfstandige resultaatsverplichting in de wet heeft opgenomen en dat het argument van eiseres dat zij vóór de vordering geen afschriften van identiteitsdocumenten mocht opnemen in haar administratie, die resultaatsverplichting onverlet laat. Volgens de minister heeft eiseres weliswaar druk uitgeoefend op de uitlener, maar heeft zij zelf verder onvoldoende actie ondernomen naar aanleiding van de vordering.
De rechtbank is echter van oordeel dat eiseres, gelet op de AVG, redelijkerwijs alles heeft gedaan wat van haar gevraagd kon worden. Het verwerken van persoonsgegevens is immers aan strikte voorwaarden verbonden. Het traceren en benaderen van mensen via internet of meer in het bijzonder via sociale media, zoals ter zitting door de gemachtigden van de minister als mogelijkheid werd genoemd, komt de rechtbank te vergezocht voor. Zeker wanneer die mensen al een jaar geleden terug naar hun vaderland of naar elders zijn vertrokken. De mogelijkheid dat die mensen hun identiteitsdocumenten naar aanleiding van zo’n oproep gaan uploaden en toesturen komt de rechtbank alleen als een reële mogelijkheid voor als dat binnen een beveiligde digitale omgeving kan worden gedaan. Gesteld noch gebleken is dat eiseres over zo’n beveiligde digitale omgeving kon of moest beschikken, zodat ook in dat opzicht geen verwijt aan eiseres kan worden gemaakt.
Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat de verwijtbaarheid van eiseres ten aanzien van die 18 overtredingen ontbreekt. De rechtbank zal de boete voor die 18 overtredingen op nihil stellen.
Voor de overige 4 overtredingen volgt de rechtbank de minister en zal daarbij ook normale verwijtbaarheid aannemen. De rechtbank is namelijk van oordeel dat eiseres ten aanzien van deze 4 arbeidskrachten onvoldoende identificerende gegevens in haar administratie heeft opgenomen en bewaard. Daarom acht de rechtbank een boete van 4 keer € 4.000,- = € 16.000,- voor deze overtredingen passend en geboden.
Wat vindt de rechtbank van de waarschuwing preventieve stillegging van werk?
8. De minister heeft eiseres een waarschuwing preventieve stillegging van werk gegeven [13] . Dit houdt in dat bij herhaling van de overtreding van artikel 15a van de Wav of een soortgelijke overtreding, kan worden besloten om eiseres te bevelen werkzaamheden te staken of niet aan te vangen om herhaling van overtredingen te voorkomen. De waarschuwing geldt voor 5 jaar vanaf 23 mei 2022 (de datum van de primaire besluiten).
8.1.
De rechtbank overweegt als volgt. De minister geeft bij de eerste overtreding een waarschuwing preventieve stillegging van werk als een ernstige overtreding is geconstateerd. Van een ernstige overtreding is sprake als er ten minste 20 werkenden bij de overtreding zijn betrokken. [14] In dit geval waren er - gelet op wat is overwogen onder 7.5 -geen 22 maar slechts 4 werkenden verwijtbaar bij de overtreding betrokken. Een redelijke uitleg van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen brengt met zich dat de 18 arbeidskrachten waarvoor de rechtbank de boete op nihil stelt, ook niet meegerekend worden voor de ernst van de overtreding. Daarom is geen sprake van een ernstige overtreding. De rechtbank zal de waarschuwing preventieve stillegging van werk herroepen.

Conclusie en gevolgen

9. De rechtbank zal de beroepen gegrond verklaren en de bestreden besluiten vernietigen. De rechtbank ziet aanleiding het geschil definitief te beslechten door met toepassing van artikel 8:72a van de Awb op de volgende wijze zelf in de zaak te voorzien: De opgelegde boete wordt verlaagd naar € 16.000,- en de waarschuwing preventieve stillegging werk wordt herroepen.
Proceskosten en griffierecht
10. Nu de beroepen gegrond worden verklaard, zal de minister aan eiseres het door haar betaalde griffierecht moeten vergoeden.
De rechtbank zal de minister daarnaast veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep, vanwege de samenhang tussen beide zaken, vast op € 1.750,- (één punt voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor het verschijnen op zitting, met een waarde per punt van € 875, en wegingsfactor 1).
De minister heeft al een proceskostenvergoeding toegekend voor de proceskosten in bezwaar tegen het primaire besluit I. Gelet op het voorgaande komen ook de proceskosten in bezwaar tegen het primaire besluit II (de preventieve stillegging) voor vergoeding in aanmerking. De kosten voor de hoorzitting in bezwaar zijn al vergoed omdat die hoorzitting betrekking had op beide primaire besluiten. De proceskosten in bezwaar tegen het primaire besluit II komen voor vergoeding in aanmerking tot een bedrag van € 624,- (één punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 624,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- herroept het primaire besluit I voor wat betreft de hoogte van de opgelegde boete;
- bepaalt dat het bedrag van de opgelegde boete wordt vastgesteld op € 16.000,-;
- herroept het primaire besluit II;
- draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 365,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.374,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, voorzitter, mr. R.P. Broeders en mr. D.J. Hutten, leden, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier, op 20 februari 2024 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG)
Artikel 6 Rechtmatigheid van de verwerking
1. De verwerking is alleen rechtmatig indien en voor zover aan ten minste een van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
a. a) de betrokkene heeft toestemming gegeven voor de verwerking van zijn persoonsgegevens voor een of meer specifieke doeleinden;
b) de verwerking is noodzakelijk voor de uitvoering van een overeenkomst waarbij de betrokkene partij is, of om op verzoek van de betrokkene vóór de sluiting van een overeenkomst maatregelen te nemen;
c) de verwerking is noodzakelijk om te voldoen aan een wettelijke verplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust;
d) de verwerking is noodzakelijk om de vitale belangen van de betrokkene of van een andere natuurlijke persoon te beschermen;
e) de verwerking is noodzakelijk voor de vervulling van een taak van algemeen belang of van een taak in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is opgedragen;
f) de verwerking is noodzakelijk voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de verwerkingsverantwoordelijke of van een derde, behalve wanneer de belangen of de grondrechten en de fundamentele vrijheden van de betrokkene die tot bescherming van persoonsgegevens nopen, zwaarder wegen dan die belangen, met name wanneer de betrokkene een kind is.
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 3:2:
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Artikel 3:4, tweede lid:
2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Artikel 5:4:
1. De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke sanctie bestaat slechts voor zover zij bij of krachtens de wet is verleend.
2. Een bestuurlijke sanctie wordt slechts opgelegd indien de overtreding en de sanctie bij of krachtens een aan de gedraging voorafgaand wettelijk voorschrift zijn omschreven.
Artikel 5:41:
Het bestuursorgaan legt geen bestuurlijke boete op voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.
Artikel 5:46, tweede lid:
2. Tenzij de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, stemt het bestuursorgaan de bestuurlijke boete af op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Het bestuursorgaan houdt daarbij zo nodig rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
Wet arbeid vreemdelingen (Wav)
Artikel 1:
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
b. werkgever:
1⁰. degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten.
Artikel 15:
1. Indien de werkgever door een vreemdeling arbeid laat verrichten waarbij die arbeid feitelijk wordt verricht bij een andere werkgever, draagt de eerstgenoemde werkgever er bij aanvang van de arbeid door de vreemdeling onverwijld zorg voor dat de andere werkgever een afschrift van het document, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1° tot en met 3°, van de Wet op de identificatieplicht, van de vreemdeling ontvangt.
2. De werkgever die het afschrift van het document, bedoeld in het eerste lid, ontvangt, stelt de identiteit van de vreemdeling vast aan de hand van het genoemde document en neemt het afschrift op in de administratie.
3. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, om een afschrift van het document te verstrekken, aan de andere werkgever is niet van toepassing, indien de vreemdeling die onderdaan is van een lidstaat van de Europese Unie, dan wel de Europese Economische Ruimte dan wel van Zwitserland, tenzij ten aanzien van de vreemdeling de artikelen 1 tot en met 5 van Verordening (EU) Nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie (PbEU 2011, L 141) niet van toepassing zijn.
4. De werkgever, bedoeld in het tweede lid, bewaart het afschrift tot tenminste vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de arbeid door de vreemdeling is beëindigd.
5. De vreemdeling verstrekt een op hem betrekking hebbend document als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1° tot en met 3°, van de Wet op de identificatieplicht aan de werkgever, die het afschrift van het document, bedoeld in het eerste lid, ontvangt, en stelt die werkgever in de gelegenheid een afschrift van dit document te maken.
Artikel 15a:
De werkgever is verplicht om binnen 48 uren na een daartoe strekkende vordering van de toezichthouder de identiteit vast te stellen van een persoon van wie op grond van feiten en omstandigheden het vermoeden bestaat dat hij arbeid voor hem verricht of heeft verricht, aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1° tot en met 3°, van de Wet op de identificatieplicht en de toezichthouder te informeren door een afschrift van dit document te verstrekken.
Artikel 17b:
1. Een daartoe door Onze Minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar kan, nadat een overtreding van een voorschrift of verbod bij of krachtens deze wet is geconstateerd die bestuurlijk beboetbaar is gesteld, aan de werkgever een schriftelijke waarschuwing geven dat bij herhaling van de overtreding of bij een latere overtreding van eenzelfde in de waarschuwing aangegeven wettelijke verplichting of verbod of bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen soortgelijke verplichtingen of verboden, door hem een bevel kan worden opgelegd dat door hem aangewezen werkzaamheden voor ten hoogste drie maanden worden gestaakt dan wel niet mogen worden aangevangen.
2. Indien een waarschuwing als bedoeld in het eerste lid is gegeven en herhaling van de overtreding of een latere overtreding als bedoeld in het eerste lid is geconstateerd, kan door de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, aan de werkgever bij beschikking een bevel als bedoeld in het eerste lid worden opgelegd dat wordt opgevolgd met ingang van het in de beschikking aangeven tijdstip. Deze beschikking wordt niet gegeven zolang wegens de eerste overtreding, bedoeld in het eerste lid, nog niet een bestuurlijke boete is opgelegd.
3. De constatering van de overtreding, bedoeld in het eerste of tweede lid, wordt vastgelegd in een boeterapport.
4. De waarschuwing, bedoeld in het eerste lid, vervalt indien na de dagtekening van de waarschuwing vijf jaren zijn verstreken.
5. De ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, is bevoegd met betrekking tot het bevel, bedoeld in het tweede lid, met inbegrip van de oplegging van een last onder bestuursdwang, de nodige maatregelen te treffen, de nodige aanwijzingen te geven en de hulp van de sterke arm in te roepen.
6. Ieder wie zulks aangaat is verplicht zich te gedragen overeenkomstig een bevel als bedoeld in het tweede lid en een maatregel of aanwijzing als bedoeld in het vijfde lid.
7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.
Artikel 18:
Als overtreding wordt aangemerkt het niet naleven van de artikelen 2, eerste lid, 15, 15a en het bepaalde bij of krachtens artikel 2a.
Artikel 19a, eerste lid:
1. Een daartoe door Onze Minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar legt namens hem de bestuurlijke boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als een overtreding.
Artikel 19g, eerste lid:
1. De toezichthouder of de door Onze Minister aangewezen ambtenaren, bedoeld in artikel 19a, eerste lid, maken het feit dat een bestuurlijke boete is opgelegd wegens overtreding van deze wet als bedoeld in artikel 18, dat een besluit is genomen als bedoeld in artikel 17b, tweede lid, of dat na een afgerond onderzoek geen overtreding is geconstateerd openbaar teneinde de naleving van deze wet te bevorderen en inzicht te geven in het uitvoeren van toezicht op grond van deze wet.
Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen (BuWav), zoals dat gold ten tijde in geding
Artikel 4b:
1. Na een herhaling van een overtreding of soortgelijke overtreding wordt een waarschuwing gegeven als bedoeld in artikel 17b, eerste lid, van de wet en indien een herhaling van die of een soortgelijke overtreding is geconstateerd als bedoeld in dat artikel van de wet, wordt een bevel opgelegd door de daartoe aangewezen ambtenaar dat de door hem aangewezen werkzaamheden voor een daarbij aangegeven periode worden stilgelegd dan wel niet mogen aanvangen.
2. Indien een ernstige overtreding is geconstateerd, wordt in afwijking van het eerste lid, een waarschuwing als bedoeld in artikel 17b, eerste lid, van de wet gegeven bij de eerste overtreding en wordt, indien opnieuw dezelfde of een soortgelijke overtreding is geconstateerd die eveneens ernstig is, een bevel opgelegd door de daartoe aangewezen ambtenaar dat de door hem aangewezen werkzaamheden voor een daarbij aangegeven periode worden stilgelegd dan wel niet mogen aanvangen.
3. Als een ernstige overtreding als bedoeld in het eerste of tweede lid wordt aangemerkt de overtreding waarbij ten minste 20 werkenden zijn betrokken.
4. Indien de aard van de overtreding of de met de overtreding samenhangende omstandigheden dan wel de gevolgen van een stillegging van de werkzaamheden daartoe aanleiding geven, kan worden afgezien van een waarschuwing als bedoeld in het eerste en tweede lid en kan worden afgezien van een bevel als bedoeld in het eerste en tweede lid. Een dergelijke waarschuwing wordt niet gegeven of een dergelijk bevel wordt niet opgelegd, indien de overtreding een handelen of nalaten betreft in strijd met de artikelen 2a, eerste lid, en 15 van de wet.

Voetnoten

1.Conform de Beleidsregel boeteoplegging Wet arbeid vreemdelingen 2020.
2.Artikel 19g, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav).
3.Verordening (EU) 2016/679.
4.Artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5.Artikel 3:2 van de Awb.
6.Artikel 5:4, eerste en tweede lid, van de Awb.
7.Artikel 19a, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 18 van de Wav.
8.Artikel 1, onder b, onder 1⁰, van de Wav.
9.Zie ook het stappenplan verificatieplicht van de Nederlandse Arbeidsinspectie.
10.Artikel 5:46, tweede lid, van de Awb.
12.Artikel 5:41 van de Awb.
13.Artikel 17b van de Wav.
14.Artikel 4b, tweede en derde lid, van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen (BuWav).