ECLI:NL:RBZWB:2024:1271

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 februari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
AWB- 22_5153
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak betreffende WMO-voorzieningen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 februari 2024, wordt het verzoek van verzoekster om een veroordeling van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Halderberge in de proceskosten beoordeeld. Verzoekster had op 30 oktober 2023 haar beroep ingetrokken tegen het besluit van het college van 10 oktober 2022, waarin haar aanvraag voor een rolstoel met elektrische aandrijving was afgewezen. De rechtbank heeft het college in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling, maar het college stelde dat er geen recht op vergoeding van proceskosten bestond omdat er geen herroeping van het bestreden besluit had plaatsgevonden.

De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling af. De rechtbank legt uit dat als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten. In dit geval heeft verzoekster een aanvraag ingediend voor een rolstoel op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), maar het college heeft in het bestreden besluit het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard en het eerdere besluit om geen rolstoel toe te kennen in stand gelaten.

De rechtbank concludeert dat het college met het besluit van 10 januari 2023, waarin een rolstoel met aandrijfondersteuning is toegekend, het bestreden besluit niet heeft ingetrokken of vervangen. Hierdoor is het college niet tegemoetgekomen aan het beroep van verzoekster. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling daarom als kennelijk ongegrond af. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/5153

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 februari 2024 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [plaats] , verzoekster

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Halderberge(het college).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van verzoekster om een veroordeling van het college in de proceskosten. Verzoekster heeft dit verzoek op 30 oktober 2023 gedaan bij de intrekking van haar beroep tegen het besluit van het college van 10 oktober 2022 (bestreden besluit).
1.1.
De rechtbank heeft het college in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om veroordeling in de proceskosten. Het college heeft de rechtbank meegedeeld dat geen sprake is van herroeping van het bestreden besluit en dus geen recht bestaat op vergoeding van haar proceskosten.
1.2.
De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling af. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
3. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
Is het college aan verzoekster tegemoetgekomen?
4. De rechtbank moet dus beoordelen of het college geheel of gedeeltelijk aan
verzoekster is tegemoetgekomen.
4.1.
Verzoekster heeft een aanvraag ingediend voor een vervoersvoorziening in de vorm van een rolstoel met elektrische aandrijving (de rolstoel) op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo). In het ondersteuningsplan is vermeld dat de rolstoel het meest passend en adequaat is in haar situatie, maar dat zij dan haar scootmobiel moet inleveren. Bij besluit van 24 mei 2022 heeft het college geweigerd aan verzoekster naast haar scootmobiel tevens de rolstoel op grond van de Wmo toe te kennen. Het college heeft in het bestreden besluit het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard en het besluit van 24 mei 2022 in stand gelaten. Verzoekster heeft op 2 november 2022 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
4.2.
Hangende beroep heeft het college het bestreden besluit gehandhaafd. In het verweerschrift heeft het college herhaald dat verzoekster vanuit de Wmo een scootmobiel óf een rolstoel toegekend kan krijgen.
4.3.
Bij brief van 30 oktober 2023 heeft verzoekster onder verwijzing naar het besluit van het college van 10 januari 2023 het beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van proceskosten in beroep en griffierecht. De rechtbank stelt vast dat het college in het (primaire) besluit van 10 januari 2023, dat is genomen op een nieuwe aanvraag van 9 januari 2023, een rolstoel met aandrijfondersteuning heeft toegekend. Echter, zoals verzoekster bij brief van 27 september 2023 heeft aangegeven, heeft zij bij toekenning van deze rolstoel haar scootmobiel moeten inleveren. Uit het voorgaande volgt, naar het oordeel van de rechtbank dat het college met het besluit van 10 januari 2023 het bestreden besluit niet heeft ingetrokken of vervangen. Het college is dus ook niet tegemoetgekomen aan het beroep van verzoekster. De rechtbank wijst het verzoek daarom als kennelijk ongegrond af.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 23 februari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, in samenhang met artikel 8:75a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 8:75a van de Awb en is nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).