ECLI:NL:RBZWB:2024:1257

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
AWB- 23_2328
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake omgevingsvergunning voor dakisolatie en privaatrechtelijke belemmeringen

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere inzake de omgevingsvergunning voor het isoleren van het dak van zijn woonhuis. Eiser betoogde dat de vergunning in strijd was met de bestemming 'Wonen', omdat de isolatie ten behoeve van de exploitatie van twee recreatieappartementen werd aangebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de omgevingsvergunning voor het isoleren op 29 april 2022 is verleend, terwijl de vergunning voor de recreatieappartementen nog van kracht was. Eiser heeft aangevoerd dat de vergunning niet had mogen worden verleend zonder de uniforme openbare voorbereidingsprocedure te volgen.

Tijdens de zitting is gebleken dat de bouwtekeningen onduidelijk en onvolledig zijn, waardoor de rechtbank niet in staat was om de omgevingsvergunning op juistheid te toetsen. De rechtbank heeft daarom het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de aanvraag om omgevingsvergunning afgewezen. Tevens is geoordeeld dat er geen privaatrechtelijke belemmeringen waren voor de verlening van de vergunning, ondanks dat er civiele procedures waren gevoerd over de overbouw die door de dakverhoging was ontstaan.

De rechtbank heeft ook overwogen dat het college had moeten toetsen aan de cultuurhistorische waarde van het pand, maar dit niet heeft gedaan. Dit heeft geleid tot de vernietiging van het bestreden besluit. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht en proceskosten, die door de rechtbank zijn vastgesteld op € 2.998,--.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/2328 WABO

uitspraak van 20 januari 2024 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. J. Boogaard
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere, verweerder.

Als derde partij hebben aan het geding deelgenomen:
[vergunninghouder 1] en [vergunninghouder 2], te [plaats] , vergunninghouder,
gemachtigde: mr. K.M. Moeliker.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van 2 maart 2023 (bestreden besluit) inzake de omgevingsvergunning voor het isoleren van het dak van het pand [adres 1] te [plaats] .
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 23 november 2023. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. J. Boogaard en door [naam 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 2] en [naam 3] . Derde partij is verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde mr. K.M. Moeliker en door [naam 4] .
Op 21 december 2023 heeft de rechtbank de uitspraaktermijn met zes weken verlengd.

Overwegingen

1. Eiser is sinds medio 2016 eigenaar van het pand op het perceel aan de [adres 2] te [plaats] (woonhuis). Derde partij is sinds medio 2018 eigenaar van het pand op het perceel aan de [adres 1] te [plaats] (smederij). Oorspronkelijk waren het woonhuis en de smederij één pand, maar er heeft op enig moment een kadastrale splitsing plaatsgevonden. Beide panden hebben een zadeldak, waarbij het zadeldak van [adres 2] evenwijdig aan de straat loopt en haaks aansluit op het zadeldak van [adres 1] . Deze dakvlakken komen samen in zogeheten kilgoten boven [adres 1] en monden uit in de voor- en achtergoot van [adres 2] .
Derde partij heeft in 2019 besloten de smederij aan de [adres 1] intern te verbouwen tot twee recreatieappartementen en heeft hiervoor een omgevingsvergunning aangevraagd.
Bij besluit van 9 juni 2020 heeft het college geweigerd de omgevingsvergunning te verlenen.
Hiertegen heeft derde partij een bezwaarschrift ingediend.
Bij besluit van 15 oktober 2020 heeft het college het bezwaar van derde partij tegen de weigering gegrond verklaard en de omgevingsvergunning alsnog verleend.
Derde partij is begin 2021 gestart met de verbouwing van de smederij. Bij de uitvoering van de werkzaamheden heeft derde partij onder meer het dak van de smederij aan de buitenzijde laten isoleren. Hierdoor is het dak ongeveer 15 cm hoger komen te liggen, zijn de dakgootdetailleringen en kilgoten aangepast en zijn de windveren (boeiboorden) iets opgeschoven in de richting van het woonhuis. Voor de isolatiewerkzaamheden aan het dak is op 31 maart 2021 een omgevingsvergunning aangevraagd.
Eiser heeft op 8 april 2021 een handhavingsverzoek bij het college ingediend omdat de genoemde werkzaamheden werden uitgevoerd zonder de vereiste omgevingsvergunning en zonder toestemming van eiser ten aanzien van de werkzaamheden aan zijn woonhuis. Op 7 mei 2021 hebben toezichthouders van het college bij een controle geconstateerd dat de ophoging van het dak zonder verleende omgevingsvergunning is uitgevoerd en dat de detaillering deels op het perceel van eiser ligt.
Bij het primaire besluit van 29 april 2022 heeft het college de gevraagde vergunning voor het gedeeltelijk aan de buitenzijde isoleren van het dak verleend. Daarbij heeft het college toepassing gegeven aan de binnenplanse 10%-regel voor de overschrijding van de maximale goothoogte van 4 meter. De nieuwe goothoogte is volgens het college 4,30 meter aan de westzijde en 4,40 meter aan de achterzijde.
Tegen dit besluit heeft eiser een bezwaarschrift ingediend.
Bij het bestreden besluit heeft het college de bezwaren van eiser ongegrond verklaard. Het college heeft daarbij de motivering verbeterd, in die zin dat de passage in het primaire besluit “dat de goot voor de werkzaamheden boven de gronden van het buurperceel bevond en deze nu (conform het schema en het detail op muur) op de eigen gronden van het bouwperceel komt te liggen” als onjuist is bestempeld. Uit de bij de aanvraag ingediende tekening blijkt duidelijk dat dit wel het geval is, aldus het college.
2. Eiser heeft in beroep betoogd dat de omgevingsvergunning is verleend in strijd met de bestemming “Wonen” omdat de isolatie wordt aangebracht ten behoeve van de exploitatie van twee recreatieappartementen. In dit verband heeft eiser er op gewezen dat het bouwvolume wordt vergroot waardoor de kruimelafwijking niet toereikend is en de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (uov) gevolgd had moeten worden voor afwijking van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.1
De rechtbank overweegt dat de omgevingsvergunning voor het isoleren op 29 april 2022 is verleend. Op dat moment was de omgevingsvergunning voor het realiseren van de twee recreatieappartementen nog van kracht. De aanvraag voor het isoleren is daarom terecht getoetst aan het gebruik dat op grond van artikel 4, lid 9, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) was toegestaan. Het beroep tegen de omgevingsvergunning voor de twee recreatieappartementen is pas zeven dagen later, bij uitspraak van 6 mei 2022, gegrond verklaard, waarbij het besluit op bezwaar - en daarmee ook de omgevingsvergunning - is vernietigd. Het college diende een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen en heeft dat bij besluit van 11 oktober 2022 gedaan. Daarbij zijn de bezwaren van eiser wederom ongegrond verklaard en is een nieuwe omgevingsvergunning verleend voor het gebruik van de voormalige smederij in strijd met de bestemming “Wonen”. Op dat moment liep het bezwaar tegen de omgevingsvergunning voor het isoleren nog en ten tijde van het nemen van het thans bestreden besluit (de beslissing op bezwaar tegen het isoleren) gold wederom het vergunde afwijkende gebruik. Eiser heeft er terecht op gewezen dat artikel 4, lid 9, van Bijlage II van het Bor niet toelaat dat het bouwvolume toeneemt. Het volume is toegenomen door de isolatie, maar de desbetreffende verhoging van het dak is vergund met een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid (de 10%-regel).
2.2
Dit betekent dat zowel ten tijde van het verlenen van de omgevingsvergunning voor de dakisolatie op 29 april 2022 als ten tijde van de beslissing op bezwaar op 2 maart 2023 sprake was van een omgevingsvergunning voor de realisatie van twee appartementen en voor het strijdig gebruik. Deze vergunning was weliswaar nog niet onherroepelijk, maar wel in werking getreden. De grief van eiser dat de uov gevolgd had moeten worden voor afwijking van het bestemmingsplan is daarom ongegrond.
3.1
In het verlengde van deze grief ligt de vraag naar wat derde partij precies heeft aangevraagd en wat het college heeft vergund. Zoals ter zitting besproken is de oude situatie niet weergegeven op de tekeningen en kan de nieuwe situatie dus niet vergeleken worden met de oude situatie. Het is ook niet duidelijk op welke delen van het dak de omgevingsvergunning geen betrekking heeft. Ter zitting is daarover verklaard dat het zadeldak dat evenwijdig aan de [straat 1] loopt, niet aan de buitenkant is geïsoleerd, maar dit blijkt niet uit de bouwtekeningen. Op de zitting is verder verklaard dat de op de bouwtekeningen weergegeven Details A t/m F, H en I niet relevant zijn. Op de bouwtekeningen is in Detail G een bakgoot (rechthoekig met een platte bodem) getekend. Volgens derde partij geldt dit detail alleen voor de zijde van de [straat 2] , maar het college is er van uitgegaan dat dit detail ook ziet op de goot aan de zijde van [adres 2] (dus aan de achterkant van het oorspronkelijke pand). De goot aan die zijde is nu feitelijk een mastgoot (halfronde goot) en staat volgens derde partij niet op de tekeningen. Daarnaast is onduidelijk of, en zo ja in hoeverre, Detail L van toepassing is. Het zadeldak van [adres 1] dat evenwijdig aan de [straat 2] loopt, is aan beide zijden geïsoleerd maar het zadeldak dat aansluit aan het zadeldak van [adres 2] is immers niet aan de buitenkant geïsoleerd omdat het anders qua hoogte niet meer zou aansluiten op het dak van [adres 2] . Ten slotte overweegt de rechtbank in dit verband dat in de bouwtekeningen het hoogteverschil tussen de nokken niet is uitgebeeld, dat er geen details zijn uitgewerkt over de plaats waar de nieuwe kilgoten zich bevinden en waar die nieuwe kilgoten aansluiten op de dakgoten en dat de mastgoten aan de achterzijde dus niet zijn ingetekend.
3.2
Vanwege de onduidelijke en onvolledige bouwtekeningen en de daarmee samenhangende onmogelijkheid om de omgevingsvergunning op juistheid te toetsen dient het beroep van eiser gegrond verklaard te worden. Het bestreden besluit zal worden vernietigd, het bezwaarschrift van eiser zal gegrond verklaard worden, het primaire besluit zal worden herroepen en de aanvraag zal worden afgewezen. Dit betekent dat derde partij voor het legaliseren van de dakisolatie een nieuwe aanvraag moet indienen met duidelijke en volledige bouwtekeningen.
4. Voorts heeft eiser aangevoerd dat sprake is van evidente privaatrechtelijke belemmeringen omdat door de dakverhoging ten behoeve van de isolatie de gootconstructie aan de achtergevel van [adres 1] ongeveer 16 cm extra over het perceel van eiser steekt en de goot aan de rechtergevel ongeveer 5 cm extra over het aansluitende balkon van eiser steekt. Ook de overstekken aan de voor- en achtergevel zijn door de dakverhoging verder over het perceel van eiser gaan uitsteken.
4.1
De rechtbank stelt voorop dat eiser en derde partij civiel hebben geprocedeerd over de door eiser gestelde inbreuken op zijn eigendomsrecht. In het desbetreffende vonnis van de rechtbank is geoordeeld dat: “Uit de rapportages van de door beide partijen ingeschakelde deskundigen volgt dat door het aanbrengen van dakisolatie op diverse plaatsen, aan de voorkant, zijkant en achterkant van het woonhuis, overbouw is ontstaan dan wel de in de oude situatie reeds bestaande overbouw is toegenomen. Dit levert een onrechtmatige situatie op, nu voorts vast staat dat [eiser] voor deze (toename van) overbouw geen toestemming heeft gegeven”.
4.2
Volgens vaste jurisprudentie is een privaatrechtelijke belemmering pas evident indien zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld dat voor de realisering van een bouwwerk de toestemming van een ander is vereist en die ander die toestemming niet geeft en niet hoeft te geven (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (AbRS) van 26 mei 2021 ECLI:NL:RVS:2021:1095).
4.3
In dit geval heeft de civiele rechter vastgesteld dat de overbouw jegens eiser weliswaar onrechtmatig is geweest, maar hij heeft vervolgens geoordeeld dat eiser door de overbouw niet effectief wordt gehinderd in de uitoefening van zijn eigendomsrecht noch anderszins in zijn woongenot wordt beperkt. Ter compensatie van de door eiser ten gevolge van de overbouw geleden schade heeft de civiele rechter derde partij veroordeeld tot betaling van € 2.500,--.
4.4
De rechtbank onderkent dat eiser hoger beroep heeft aangetekend tegen dit vonnis, maar dat neemt niet weg dat het nu (nog) geldend recht is. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat eiser op dit moment geen verwijdering van de overbouw kan eisen en dat het college terecht heeft aangenomen dat geen privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van de legaliserende vergunning in de weg stond. De andersluidende stelling van eiser is ongegrond.
5. Volgens eiser was een alternatieve wijze van dakisolatie mogelijk. Hij heeft daarbij gewezen op de ook door hem gebruikte Actis Triso Super RC-isolatiefolie. Deze folie heeft een vergelijkbare isolatiewaarde als de isolatie van derde partij, aldus eiser.
5.1
Uit jurisprudentie van de AbRS volgt dat het college dient te beslissen omtrent het bouwplan zoals dat is ingediend. Indien een project op zichzelf voor het college aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren.
5.2
De rechtbank overweegt dat het door eiser genoemde en gebruikte alternatief kennelijk niet heeft geleid tot de problemen die het isoleren door derde partij heeft opgeleverd. Maar eiser heeft niet heeft onderbouwd dat op voorhand duidelijk is dat met deze isolatiefolie een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt. Naar het oordeel van de rechtbank was het college dan ook niet gehouden om in te gaan op het door eiser aangedragen alternatief.
6. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat derde partij wijzigingen in waardevolle kenmerken van de smederij heeft aangebracht, welke ingevolge de bijlage “Onderzoek waardevolle panden” niet zijn toegestaan.
6.1
Het college heeft aangegeven dat het project “Onderzoek waardevolle panden” voortkomt uit de Structuurvisie Cultuurhistorie (hierna: de Structuurvisie), die door de gemeenteraad van Veere in december 2015 is vastgesteld. De Structuurvisie (met bijlagen) is een visie op de toekomst van Veere die geen juridisch karakter heeft en waaraan voor het verlenen van een omgevingsvergunning dan ook niet wordt getoetst terwijl het bouwplan voor het overige voldoet aan de redelijke eisen van welstand, aldus het college.
6.2
De rechtbank overweegt dat in de Structuurvisie is aangegeven dat daarmee vooraf duidelijkheid wordt verschaft aan inwoners, ontwikkelaars en andere belanghebbenden. “De cultuurhistorische waardenkaart vormt de visuele weergave van de visie en geeft inzicht waar en met welke waarden wij rekening houden bij ruimtelijke ontwikkelingen”. In paragraaf 5.3 van de Structuurvisie is het afwegingskader bij ontwikkelingen geformuleerd. Zo is onder meer bepaald dat, om goed beargumenteerd te kunnen oordelen over de cultuurhistorische kwaliteit van een stedenbouwkundige plan, landschapsplan en/of bouwplan en de effecten van die plannen op de cultuurhistorische waarden, nader onderzoek nodig kan zijn. Het onderzoek wordt dan meegenomen in de afweging om de vergunning wel of niet te verlenen. Voorts overweegt de rechtbank dat niet valt in te zien waarom de gemeentelijke welstandscommissie (de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit) niet zou kunnen toetsen aan de Structuurvisie. In het bestreden besluit stelt het college dat de redelijke eisen van welstand zijn uitgewerkt in de Nota ruimtelijke kwaliteit 2016 en dat de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit positief heeft geadviseerd over de aanvraag. Het pand [adres 2] is vermeld op de lijst met Historisch waardevolle gebouwen, een bijlage van de Structuurvisie. Op blz. 21 van de Nota is bepaald “dat bij waardevolle elementen zoals de waardevolle panden die zijn opgenomen in de Structuurvisie (…) streven naar behoud of reconstructie wenselijk (is). Nuancering op basis van onderzoek is daarbij mogelijk. Voor noodzakelijke wijzigingen geldt het behoedzame uitgangspunt ‘Ja, mits …’. Aanpassingen zijn mogelijk wanneer ze het oorspronkelijke karakter als uitgangspunt nemen (respect) en de bestaande cultuurhistorische waarde niet verstoren (zorgvuldigheid)”.
6.3
Gelet op het vorenstaande had het in de rede gelegen om aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit de vraag voor te leggen wat het effect van het bouwplan van derde partij is op de cultuurhistorische waarde van het pand [adres 2] . Nu het college dit heeft nagelaten slaagt de desbetreffend beroepsgrond. Het bestreden besluit zal daarom worden vernietigd.
7. Resumerend overweegt de rechtbank dat het beroep van eiser, op basis van de rechtsoverwegingen 3.2 en 6.3, het beroep gegrond verklaard zal worden. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen, het bezwaarschrift van eiser gegrond verklaren, het primaire besluit herroepen en de aanvraag om een omgevingsvergunning afwijzen.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed.
De rechtbank zal het college veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.998,-- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, met een waarde per punt van € 624,00, en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 875,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart het bezwaar gegrond en herroept het primaire besluit;
  • wijst de aanvraag om omgevingsvergunning van 31 maart 2021 af;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,-- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.998,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, op 20 februari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
P.H.M. Verdonschot, griffier L.P. Hertsig, rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.