In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap van de heer [erflater], heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 februari 2024 uitspraak gedaan in een incident. De eisers in conventie, [verweerders], hebben een vordering ingesteld tegen [eiseres 1] en [eiseres 2] BV. [eiseres 1] was de echtgenote van de erflater, maar was uitgesloten als erfgename in het testament. De vordering van [verweerders] betreft een bedrag van € 23.595,22, dat voortvloeit uit een hypothecaire schuld en een ouderdomspensioen van de erflater. [eiseres 2] heeft in het incident verzocht om verwijzing naar de kantonrechter, stellende dat de kantonrechter bevoegd is op basis van de hoogte van de vordering.
De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de vordering de competentiegrens van de kantonrechter overschrijdt, omdat de hoofdsom van € 23.595,22, vermeerderd met rente en proceskosten, boven de € 25.000,00 uitkomt. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen wettelijke grondslag is die het verbiedt om zowel een vennootschap als een natuurlijk persoon in één dagvaarding op te roepen. De rechtbank heeft de vordering in het incident dan ook afgewezen en [eiseres 2] veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 787,00. De zaak zal op 10 april 2024 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord aan de zijde van [eiseres 2].