ECLI:NL:RBZWB:2024:1242

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
28 februari 2024
Zaaknummer
02-131924-22 (zaak A), 02-156869-23 (zaak B) en 02-295686-19 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht. Vrijspraak medeplegen oplichting en diefstal, veroordeling voor medeplichtigheid aan oplichting, witwassen, mishandeling, afpersing en wederrechtelijke vrijheidsberoving.

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 februari 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het medeplegen van oplichting en diefstal, omdat de feitelijk gepleegde handelingen niet overeenkwamen met de tenlastelegging. Echter, de verdachte is wel veroordeeld voor medeplichtigheid aan oplichting, witwassen, mishandeling, afpersing en wederrechtelijke vrijheidsberoving. De rechtbank oordeelde dat de verdachte betrokken was bij een serie oplichtingen, waarbij hij samen met anderen oudere slachtoffers benaderde via bankhelpdeskfraude en WhatsApp-fraude. De verdachte heeft ook een rol gespeeld in de afpersing van een slachtoffer, waarbij geweld is gebruikt. De rechtbank heeft de jeugddetentie gelijkgesteld aan het voorarrest en een voorwaardelijke PIJ-maatregel opgelegd, met bijzondere voorwaarden voor toezicht en behandeling. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder slachtoffers van de oplichtingen en afpersingen. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de noodzaak van behandeling voor de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummers: 02-131924-22 (zaak A), 02-156869-23 (zaak B) en 02-295686-19 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 27 februari 2024
in de strafzaak tegen de ten tijde van de feiten minderjarige
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2004 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. R. Wouters, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaken

De zaken zijn inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 23 januari 2024, waarbij de officier van justitie mr. I.M. Peters en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer. De op 11 september 2023 overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering gevoegde zaken onder voormelde parketnummers worden hierna aangeduid als zaak A respectievelijk zaak B.
Het onderzoek ter terechtzitting is formeel gesloten op 27 februari 2024.

2.De tenlasteleggingen

De tenlastelegging in zaak A is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte, alleen dan wel samen met anderen,
ter zake van zaak A
feit 1: zes personen heeft opgelicht door middel van bankhelpdeskfraude dan wel daaraan medeplichtig is geweest;
feit 2: drie personen heeft opgelicht door middel van WhatsAppfraude dan wel daaraan medeplichtig is geweest;
feit 3: door bedreiging met geweld een lachgastank en/of dempers heeft gestolen van
[slachtoffer 1] ;
feit 4: een geldbedrag van € 18.950,95 heeft gestolen van Stichting [slachtoffer 2] dan wel dit geldbedrag heeft witgewassen;
feit 5: door bedreiging met geweld [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot afgifte van een Cartier zonnebril;
ter zake van zaak B
feit 1: [slachtoffer 4] heeft mishandeld;
feit 2: door (bedreiging met) geweld [slachtoffer 5] heeft gedwongen tot afgifte van goederen;
feit 3: opzettelijk [slachtoffer 5] van zijn vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
zaak A
De officier van justitie vindt op basis van het dossier wettig en overtuigend te bewijzen dat verdachte zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan de onder 1 en 2 tenlastegelegde oplichting en de onder 4 tenlastegelegde diefstal, allen in de primaire variant, met uitzondering van de oplichting van de [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] in feit 1. Er is geen bewijs voor directe betrokkenheid van verdachte bij die oplichtingen. De officier van justitie heeft van dat deel van de tenlastelegging vrijspraak gevorderd.
Verdachte heeft verklaard dat hij zijn persoonsgegevens ter beschikking heeft gesteld voor het doen van bestellingen, bestellingen heeft opgehaald, pasjes en bankrekeningen heeft geronseld en/of geld heeft gepind. Gelet op de tijdlijn moet er afstemming zijn geweest met de mededaders die de slachtoffers bellen/appberichten sturen, die de ICT regelen of de pasjes ophalen. Verdachte heeft de mededaders vooraf informatie verstrekt zodat de bedragen naar de juiste rekeningen konden worden overgemaakt. Daarnaast moet er veel contact zijn geweest tussen de verschillende daders, zowel tijdens de oplichting alsook daarna voor het innen van het afgenomen geld. Er is aldus de officier van justitie sprake van een samenwerkingsverband tussen de verschillende betrokkenen en die is zodanig dat kan worden gesproken van een nauwe en bewuste samenwerking. Zonder de handelingen van de één kan het feit niet worden voltooid. De rollen zijn inwisselbaar.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak voor het onder 3 tenlastegelegde. Hoewel zij de overtuiging heeft dat verdachte daarbij betrokken is, ontbreekt het wettig bewijs.
De officier van justitie acht de onder 5 tenlastegelegde afpersing wettig en overtuigend te bewijzen, ook het medeplegen.
zaak B
De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat er een aangifte is. Verdachte heeft bekend dat hij het facebookaccount op naam van [accountnaam] beheerde en dit account is ook op zijn telefoon aangetroffen. In zijn telefoon zijn verder screenshots aangetroffen van het gesprek tussen aangever en verdachte en de mastgegevens van de mobiele telefoon van verdachte komen overeen met de locaties in de aangifte. Verdachte heeft verklaard dat hij zijn telefoon nooit uitleende. Er is dus voldoende bewijs dat er een ontmoeting tussen aangever en verdachte heeft plaatsgevonden. De vraag is of daarbij geweld is gebruikt. Weliswaar kan niet worden vastgesteld dat sprake was van letsel bij de aangever, nu de foto’s daarvan in het dossier ontbreken, maar er is veel steunbewijs voor de aangifte. Om die reden acht de officier van justitie het onder feit 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
De officier van justitie acht het medeplegen van de afpersing en wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 5] zoals onder 2 en 3 tenlastegelegd wettig en overtuigend te bewijzen. Verdachte erkent dat hij hierbij betrokken was, maar ontkent dat er door hem of door de mededaders geweld is gebruikt. De verklaring van aangever dat er geweld is gebruikt wordt echter ondersteund door de foto’s van het door hem opgelopen letsel.
4.2
Het standpunt van de verdediging
zaak A
De verdediging heeft met betrekking tot de onder 1 genoemde slachtoffers [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair tenlastegelegde, wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Verder is zij van mening dat niet bewezen kan worden dat verdachte samen met anderen de overige onder 1 genoemde slachtoffers en de onder 2 genoemde slachtoffers heeft opgelicht, omdat hij de in feit 1 primair en feit 2 primair genoemde handelingen niet heeft verricht. Zij stelt zich op het standpunt dat medeplichtigheid aan oplichting van [slachtoffer 8] en [slachtoffer 9] wel wettig en overtuigend is te bewijzen. Zij heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft medeplichtigheid aan de oplichting van [slachtoffer 10] . Ten aanzien van [slachtoffer 11] is de verdediging van mening dat ook geen sprake is van medeplichtigheid, omdat verdachte geen rol heeft gespeeld in deze zaak. Zij stelt zich verder op het standpunt dat medeplichtigheid aan de onder 2 tenlastegelegde oplichting wel wettig en overtuigend is te bewijzen, met dien verstande dat ten aanzien van [slachtoffer 12] een bedrag van € 2.341,31 kan worden bewezen.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor de onder 3 tenlastegelegde diefstal, wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
De verdediging is van mening dat niet bewezen kan worden dat verdachte zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan de onder 4 primair tenlastegelegde diefstal. Verdachte heeft een bankrekening ter beschikking gesteld waarop een bedrag kon worden overgeschreven. Uit niets blijkt dat hij betrokken was bij de diefstal of daarin een specifieke rol had. Zij stelt zich op het standpunt dat het subsidiair tenlastegelegde witwassen wel wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde.
zaak B
De verdediging is van mening dat niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen van het onder 1 tenlastegelegde en heeft vrijspraak bepleit. Verdachte past niet in het signalement dat de aangever van de daders heeft gegeven. Mogelijk heeft hij een rol gespeeld in het regelen van de afspraak, maar dat is niet tenlastegelegd.
Verdachte bekent dat hij betrokken is geweest bij de onder 2 en 3 tenlastegelegde afpersing en wederrechtelijke vrijheidsberoving van aangever, maar ontkent dat daarbij door hem geweldshandelingen zijn verricht tegen aangever.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak
De rechtbank is van oordeel, zoals ook door de officier van justitie gevorderd en door de verdediging betoogd, dat de in zaak A onder 3 tenlastegelegde diefstal niet wettig bewezen is. Verdachte ontkent stellig dit feit te hebben gepleegd. Het slachtoffer heeft geen aangifte gedaan, alleen een melding bij de politie. Hij werd gebeld voor een bestelling. Toen hij ter plaatse kwam, werd hij beroofd van goederen. Naast het feit dat uit onderzoek van de politie is gebleken dat het telefoonnummer waarmee volgens de melder de bestelling werd gedaan in gebruik is bij verdachte, bevinden zich in het dossier geen bewijsmiddelen waaruit blijkt dat verdachte bij dit feit betrokken is. Het enkele feit dat de bestelling met het telefoonnummer van verdachte zou zijn geplaatst is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van dit feit.
4.3.2
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.3
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
4.3.3.1
Feit 1 en 2
Inleiding
Op 17 mei 2022 is het onderzoek ‘Blondie’ gestart. Door de bevindingen in dit onderzoek is de verdenking ontstaan dat verdachte zich samen met anderen onder andere heeft beziggehouden met oplichting via bankhelpdeskfraude (feit 1) en WhatsApp / vriend-in-noodfraude (VIN fraude; feit 2). Verdachte heeft - in algemene zin - verklaard dat hij in de tenlastegelegde periode bestellingen heeft opgehaald, bankpassen en -rekeningen heeft geregeld waar het geld naar overgemaakt kon worden, geld heeft gepind dan wel dit heeft geprobeerd en contact heeft gelegd met geldezels en dat hij wist dat het om oplichting ging.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of er voldoende bewijs is voor betrokkenheid van verdachte bij de strafbare feiten en zo ja, of het handelen van verdachte is aan te merken als het medeplegen van of de medeplichtigheid aan de tenlastegelegde oplichtingen en diefstal.
Vrijspraak
De rechtbank is, net als de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat er onvoldoende bewijs is waaruit kan worden afgeleid dat verdachte betrokken is geweest bij de oplichting van de slachtoffers [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] , zoals onder 1 aan verdachte tenlastegelegd. Verdachte heeft ontkend hierin een aandeel te hebben gehad en zijn betrokkenheid bij deze feiten blijkt onvoldoende uit het dossier. Weliswaar is zijn naam gebruikt, maar niet valt uit te sluiten dat deze is gebruikt, terwijl hij daar geen weet van had. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de primair en subsidiair tenlastegelegde verdenkingen die betrekking hebben op de slachtoffers [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] .
Medeplegen
Verdachte wordt verweten dat hij samen met anderen de (overige) in de tenlastelegging onder 1 en 2 genoemde slachtoffers heeft opgelicht. In de tenlastelegging zijn de handelingen opgenomen die de daders daarbij zouden hebben gebruikt, zoals het bellen naar rekeninghouders en het zich voordoen als bankmedewerker, het sturen van een sms, het vragen een programma te downloaden, het sturen van een betaallink of het zich voordoen als een bekende en vragen om rekeningen te betalen.
Een zekere mate van organisatie is onlosmakelijk verbonden met deze vorm van fraude. De rechtbank kan echter op basis van het dossier en wat ter terechtzitting is besproken niet vaststellen dat verdachte enige betrokkenheid heeft gehad bij deze, puntsgewijs in het primaire deel van de tenlastelegging opgenomen oplichtingshandelingen noch dat hij wat deze handelingen betreft nauw en bewust heeft samengewerkt met degene die de oplichting hebben georganiseerd en uitgevoerd. Het ter beschikking stellen van zijn persoonsgegevens, het ophalen van bestellingen die zijn gedaan met de door oplichting verkregen geldbedragen, het ronselen van bankrekeningen en -passen en het (proberen te) pinnen van door oplichting verkregen geldbedragen, de feitelijke handelingen die door verdachte zijn bekend, kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde medeplegen van oplichting leiden. De handelingen van verdachte maken geen onderdeel uit van het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde.
Verdachte zal daarom van het medeplegen van de oplichtingen, zoals onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegd, worden vrijgesproken.
Feit 1 subsidiair
Slachtoffers [slachtoffer 8] en [slachtoffer 9]
De rechtbank acht op grond van de bekennende verklaring van verdachte en de bewijsmiddelen zoals opgenomen in bijlage II wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de tenlastegelegde periode medeplichtig is geweest aan de oplichting van de slachtoffers [slachtoffer 8] en [slachtoffer 9] .
[slachtoffer 11]
Aangeefster [slachtoffer 11] is op 31 januari 2022 gebeld door een persoon die zich voordeed als medewerkster van de ASN bank. Op basis van valselijke informatie is zij door deze medewerkster bewogen tot het afgeven van haar bankpas en gegevens, bankscanner en mobiele telefoon aan een jongen die aan de deur kwam. Vervolgens is er van de rekening van aangeefster in totaal € 4.700,00 overgemaakt naar een bankrekening op naam van [naam 1] .
[naam 1] heeft bij de politie verklaard dat hij in de laatste week van januari 2022 zijn bankpas met de daarbij behorende pincode heeft uitgeleend aan verdachte. Verdachte had veel crypto’s en wilde deze verzilveren, maar omdat hij minderjarig was zou hij er minder aan overhouden als hij het op zijn eigen rekening zou laten storten dan wanneer het geld op de rekening van [naam 1] zou worden gestort.
Verdachte heeft verklaard dat hij zich bezig hield met het ronselen van bankpassen, maar ontkent elke betrokkenheid bij dit feit. Hij heeft tijdens de zitting - voor het eerst - verklaard dat [naam 1] zich ook bezig hield met bankfraude. De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig. Uit het dossier blijkt niet van enige aanwijzing dat [naam 1] , al dan niet samen met anderen, bezig was met oplichting. Wel komt uit het dossier naar voren dat verdachte zich tijdens een gesprek met de Openbank heeft voorgedaan als [naam 1] en dat hij bij een pinautomaat eerst een saldocheck heeft verricht op een rekeningnummer op naam van [naam 1] en vervolgens een dag later heeft geprobeerd geld te pinnen van die rekening. Bovendien heeft [slachtoffer 13] in zijn verklaring bij de politie exact dezelfde modus operandi beschreven als [naam 1] met betrekking tot het ter beschikking stellen van een bankrekening aan verdachte. [slachtoffer 13] heeft op verzoek van verdachte twee bankrekeningen geopend, omdat verdachte zei geen bankrekening te hebben en crypto’s te willen storten.
Conclusie
De rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen zoals opgenomen in bijlage II en de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte medeplichtig is geweest aan de oplichting van [slachtoffer 11] . Hiermee komt de rechtbank ook tot een bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging.
[slachtoffer 10]
De rechtbank ziet ook ten aanzien van het [slachtoffer 10] voldoende bewijs voor medeplichtigheid aan oplichting. Het bewijs ligt in de aangifte, het feit dat de via overschrijvingen vanaf de rekening van [slachtoffer 10] betaalde bestellingen bij Coolblue en Mediamarkt op naam van verdachte zijn gedaan en het feit dat op de telefoon van verdachte een afbeelding is aangetroffen van de orderbevestiging van deze bestellingen. Deze afbeeldingen hadden de datum 4 januari 2022, dezelfde datum als waarop de bestellingen zijn gedaan. In deze zaak is sprake van eenzelfde modus operandi als in de andere zaken. De rechtbank gaat er vanuit dat verdachte, hoewel hij het zich niet kan herinneren, ook betrokken is geweest bij deze oplichting door in ieder geval zijn naam ter beschikking te stellen voor het doen van de bestellingen. Ook dit onderdeel van de tenlastelegging kan wettig en overtuigend bewezen worden.
Feit 2 subsidiair
De rechtbank acht op grond van de bekennende verklaring van verdachte en de bewijsmiddelen zoals opgenomen in bijlage II wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de tenlastegelegde periode medeplichtig is geweest aan de oplichting van de slachtoffers [slachtoffer 12] , [slachtoffer 14] en [slachtoffer 15] . Ten aanzien van [slachtoffer 12] acht de rechtbank bewezen dat verdachte medeplichtig is aan oplichting voor een bedrag van € 2.341,31. Uit het dossier kan niet worden opgemaakt dat verdachte betrokken was bij (het afhandig maken van) de door aangeefster genoemde andere bedragen.
4.3.3.2
Feit 4
Namens Stichting [slachtoffer 2] is aangifte gedaan van diefstal. Van verschillende rekeningen van de Stichting is in totaal € 292.698,24 afgeschreven. Op basis van het dossier bestaan aanwijzingen dat verdachte bij deze diefstal betrokken is. Verdachte heeft verklaard dat hem is gevraagd of hij een bankrekening had. Hij heeft een rekening ter beschikking gesteld en daarop is vervolgens vanaf één van de rekeningen van de Stichting
€ 18.950,95 gestort. Hij wist dat dit geld van oplichting afkomstig was, maar met die oplichting heeft verdachte naar eigen zeggen verder niets te maken. Op de telefoon van verdachte is een filmpje aangetroffen waarop verdachte door de bankrekening scrolt en te zien is dat er € 18.950,95 is bijgeschreven. De rechtbank acht dit, gelet op de verklaring van verdachte, onvoldoende voor een bewezenverklaring van (het medeplegen van) diefstal. Er is geen ander bewijs aanwezig op grond waarvan enige betrokkenheid van verdachte bij de diefstal op 13 januari 2022 kan worden vastgesteld. De rechtbank zal verdachte dan ook van de primair tenlastegelegde diefstal vrijspreken.
De rechtbank acht op grond van de bekennende verklaring van verdachte en de bewijsmiddelen zoals opgenomen in bijlage II wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het subsidiair tenlastegelegde witwassen van genoemd geldbedrag.
4.3.3.3
Feit 5
De rechtbank acht op grond van de bekennende verklaring van verdachte en de bewijsmiddelen zoals opgenomen in bijlage II wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 25 juli 2022 [slachtoffer 3] door bedreiging met geweld er toe heeft bewogen om zijn Cartier zonnebril af te geven.
Op basis van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting gaat de rechtbank er vanuit dat verdachte de afpersing alleen heeft gepleegd, zodat verdachte van het tenlastegelegde medeplegen van dit feit zal worden vrijgesproken. De rechtbank zal verdachte ook vrijspreken van de onder het vijfde, achtste en negende gedachtestreepje tenlastegelegde feitelijkheden. Deze feitelijkheden hebben wel plaatsgevonden, maar zijn naar het oordeel van de rechtbank geen handelingen die zien op de afgifte van de zonnebril.
zaak B
4.3.3.4
Feit 1
Op basis van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat
[slachtoffer 4] door 2 personen is achterna gezeten en mishandeld (klap, ijsbeentje) van wie verdachte er een was. Verdachte heeft zich op facebook voorgedaan als [accountnaam] en een afspraak gemaakt met [slachtoffer 4] om elkaar op 4 juli 2022 in Roosendaal te ontmoeten. Dit wordt door verdachte niet ontkend. Integendeel verdachte heeft verklaard dat hij (als enige) het facebook account van [accountnaam] beheerde en afspraken met mannen maakte om hen geld afhandig te maken.
Verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij niet zelf naar de afspraak met [slachtoffer 4] is gegaan en dus niet betrokken is geweest bij de mishandeling. Hij wil echter niet zeggen wie dan wel naar de afspraak is gegaan. Zijn - niet verifieerbare - verklaring acht de rechtbank niet geloofwaardig, te meer nu verdachte bij het bewezenverklaarde feit 5 van zaak A en bij feit 2 van zaak B een soortgelijke modus operandi heeft gebruikt en daarbij (ook) zelf op de afspraak is verschenen.
Bovendien is er nog ander bewijs voorhanden op basis waarvan verdachte als één van de daders moet worden aangemerkt. De politie heeft de locaties van het bij verdachte in gebruik zijnde telefoonnummer vergeleken met de door aangever genoemde locaties. Daaruit volgt dat de mobiele telefoon van verdachte op 4 juli 2022 tussen 18:01 uur en 18:03 uur de mastlocatie Laan van Brabant te Roosendaal aangaf. De mishandeling heeft volgens aangever plaatsgevonden op de Laan van Brabant rond 18:00 uur. Verdachte heeft tijdens de zitting daarover verklaard dat het zou kunnen dat hij wel in de buurt was.
Bovendien heeft de rechtbank tijdens de zitting gezien dat verdachte past in het signalement van de dader die de scooter bestuurde, zoals opgegeven door aangever, een kleine afwijking in de lengte daargelaten. De rechtbank overweegt daarbij dat de door aangever genoemde lengte (‘ongeveer 185 lang’) een schatting betreft.
Conclusie
De rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen zoals opgenomen in de bijlage en de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, van oordeel
dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte één van de daders van de mishandeling was. Hiermee komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
4.3.3.5
Feit 2 en 3
De rechtbank stelt vast dat niet ter discussie staat dat verdachte samen met drie anderen op 12 maart 2022 aangever van zijn vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden en dat zij hem hebben gedwongen de in de tenlastelegging genoemde goederen af te geven. Verdachte heeft deze feiten bekend. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat daarbij geen geweldshandelingen zijn gepleegd ongeloofwaardig. Van het letsel van aangever zijn door de politie foto’s gemaakt. Daarop is te zien dat aangever een blauw, dik oog heeft en letsel aan zijn neus en kaak. Het door verdachte geschetste scenario dat aangever dit letsel op een andere wijze heeft opgelopen acht de rechtbank ongeloofwaardig, mede omdat de foto’s kort na het incident zijn gemaakt en verdachte niet heeft verklaard dat aangever al letsel had op het moment dat zij elkaar troffen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen geweld tegen aangever heeft gebruikt en dat zij ook hebben gedreigd met het gebruiken van geweld waarmee zij aangever van zijn vrijheid hebben beroofd en beroofd gehouden en hem hebben gedwongen om zijn sleutels af te geven. De portemonnee, het geld en de gsm zijn volgens aangever door de daders afgepakt en vallen dus niet onder het bereik van de tenlastegelegde afpersing. De feiten 2 en 3 zijn gepleegd in een voortgezette handeling.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
zaak A
1. subsidiair
één of meer onbekend gebleven personen op tijdstippen in de periode van 24 december 2021 tot en met 11 augustus 2022 in Nederland met het oogmerk om zich en/of een ander
wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van
verdichtsels, meerdere personen hebben bewogen tot de afgifte van enig goed, en/of het ter beschikking stellen van gegevens, te weten:
- [slachtoffer 8] tot afgifte van € 4526,99, en
- [slachtoffer 11] tot afgifte van de bankpas en bankscanner en GSM en inloggegevens, en € 9400, en
- [slachtoffer 9] tot afgifte van inloggegevens en in totaal € 29.700, en
- [slachtoffer 10] tot afgifte van inloggegevens en in totaal € 9.778,
door
- zich voor te doen als bankmedewerker, en/of
- te vertellen dat er maleware op de computer is geïnstalleerd, en/of
- te vertellen dat er onterecht bedragen worden afgeschreven en/of klaar
staan om afgeschreven te worden en/of frauduleuze handelingen
plaatsvinden, en/of
- een sms te sturen namens de bank voor een afspraak, en/of
- een geheime code te geven, en/of
- te vragen een programma op de computer en/of een app op de
telefoon en/of Ipad te installeren (anydesk, RD Client) zodat geld
overgemaakt kon worden en/of veiliggesteld kon worden, en/of
- een betaallink te mailen en/of vervolgens aan te geven de link te
openen, en/of vervolgens de gegevens in te vullen, en/of
- aan te geven dat een medewerker de bankpas zou komen ophalen,
en/of
- de bankpas op te halen, en/of
- met de opgehaalde bankpassen te pinnen, en/of
- goederen te kopen met het geld;
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op tijdstippen in de periode van 24 december 2021 tot en met 11 augustus 2022 in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door
- rekeningnummers ter beschikking te stellen, en/of
- bankpassen te ronselen/regelen, en/of
- emailadressen ter beschikking stellen, en/of
- goederen op te halen die middels voornoemd geld zijn aangekocht;
2 subsidiair
één of meer onbekend gebleven personen op tijdstippen in de periode van 13 april 2021 tot en met 11 augustus 2022 in Nederland met het oogmerk om zich en/of een ander
wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
meerdere personen hebben bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten
- [slachtoffer 12] tot afgifte van € 2.341,31, en
- [slachtoffer 14] tot afgifte van (in totaal) €4.940,73, en
- [slachtoffer 15] tot afgifte van een hoeveelheid geld,
door
- zich via what's app voor te doen als dochter en/of zoon en/of broer, en/of
- via what's app te vragen een aantal rekeningen te betalen omdat die dochter en/of zoon en/of broer geen geld had en/of de bankrekeningen bevroren waren, en/of de telefoon verloren was terwijl die dag betalingen verricht moesten worden, en/of
- rekeningnummers door te sturen waar geld naartoe overgemaakt moest worden, en/of
- bedragen door te geven welke overgeboekt moesten worden;
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op tijdstippen in de periode van 13 april 2021 tot en met 11 augustus 2022 in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door
- rekeningnummers ter beschikking te stellen, en/of
- bankpassen te ronselen/regelen, en/of
- emailadressen ter beschikking stellen;
4 subsidiair
op 13 januari 2022 in Nederland, € 18.950,95, heeft verworven en voorhanden heeft gehad,
terwijl hij, verdachte, wist dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
5
op 25 juli 2022 in Nederland, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen
door bedreiging met geweld [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een Cartier zonnebril, die aan die [slachtoffer 3] toebehoorde door
- die [slachtoffer 3] te lokken door een afspraak te maken tussen die [slachtoffer 3] en een meisje genaamd [accountnaam] , en
- op een indringende/dreigende manier tegen die [slachtoffer 3] te zeggen dat hij, [slachtoffer 3] , mee moest komen, en
- samen met die [slachtoffer 3] in de auto van die [slachtoffer 3] te gaan zitten, en
- aan te geven dat die [slachtoffer 3] zijn bril moet afgegeven en daarbij de woorden toe te voegen "anders volgen er maatregelen. Mijn vrienden zijn niet zo vriendelijk als mij." "je mag blij zijn dat het op zo een manier wordt opgelost", en
- met zijn, verdachtes, nektasje bezig te zijn, en
- dicht bij die [slachtoffer 3] in de buurt te blijven, en
aldus een dreigende situatie voor die [slachtoffer 3] heeft doen ontstaan;
zaak B
1
op 4 juli 2022 te Roosendaal tezamen en in vereniging met een ander [slachtoffer 4] heeft mishandeld door die [slachtoffer 4] te schoppen en slaan;
2
op omstreeks 12 maart 2022 te Roosendaal tezamen en in vereniging met anderen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 5] heeft gedwongen tot de afgifte van sleutels
die aan een derde toebehoorde door die [slachtoffer 5] te slaan en trappen en messen te tonen en een mes tegen de buik te drukken/duwen;
3
op 12 maart 2022 in Nederland en België tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk
[slachtoffer 5] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door die [slachtoffer 5] messen te tonen en een mes tegen de buik te drukken/duwen en/of die [slachtoffer 5] in een auto te laten stappen en aan weerszijde van die [slachtoffer 5] te gaan zitten en met die [slachtoffer 5] naar België te rijden.
Ten gevolge van een kennelijke omissie in de tenlastelegging, is in zaak B, feit 2, in de derde regel voor ‘sleutels’ weggevallen het woord ‘van’.
De rechtbank herstelt deze omissie en leest voormelde zinsnede zoals hiervoor is vermeld. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte behandeld moet worden. Gelet op alle interventies die er al zijn ingezet is zij van mening dat dit alleen kan in het kader van een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: de PIJ-maatregel) in voorwaardelijke vorm.
Hoewel de officier van justitie van mening is dat een langere jeugddetentie gelet op de ernst van de feiten passend zou zijn, vordert zij aan verdachte op te leggen een jeugddetentie gelijk aan de tijd die hij in voorarrest heeft gezeten, te weten 330 dagen, met aftrek van het voorarrest, en een werkstraf van 200 uur. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd, gelet op het advies van de deskundigen, aan verdachte de PIJ-maatregel voorwaardelijk op te leggen met de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) geadviseerd. Zij vordert de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft naar voren gebracht dat verdachte behandeld moet worden en dat voortzetting van de reeds ingezette schematherapie en familietherapie passend en ook wenselijk is. De vraag is welke voorwaardelijke straf passend is: een voorwaardelijke jeugddetentie of een voorwaardelijke PIJ-maatregel. De angst bij een voorwaardelijke PIJ-maatregel is dat bij een paar kleine overtredingen deze direct zal worden omgezet in een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Duidelijk is dat verdachte tijd nodig heeft om te wennen aan een situatie. Hij heeft de neiging normen te overschrijden en zal niet gelijk in de pas lopen. Een andere vraag is of een PIJ-maatregel over één of twee jaar nog wel passend is. De deskundigen hebben verschillende visies over de meest passende straf. Een voorwaardelijke PIJ-maatregel is fors en zal een grote druk geven. De verdediging vindt in dit geval een voorwaardelijke jeugddetentie meer passend voor verdachte met daarbij de voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad. Daarnaast ook nog een werkstraf aan hem opleggen vindt zij te fors. Een jeugddetentie gelijk aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten vindt zij wel passend.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan diverse oplichtingen. De daders benaderden de slachtoffers, veelal oudere mensen, telefonisch waarbij zij zich voordeden als bankmedewerker die hen dringend adviseerde hun geld op een andere rekening in veiligheid te brengen, omdat er vanaf hun rekening frauduleuze handelingen plaatsvonden. De slachtoffers moesten een programma downloaden en met de bankgegevens die via dat programma werden verkregen, plaatsten de daders vervolgens bestellingen of maakten zij geld over naar de bankrekening van zogenaamde geldezels, personen die hun bankrekening lieten gebruiken om het crimineel verkregen geld weg te sluizen. De slachtoffers waren veelal oudere mensen, die dachten dat zij op deze wijze konden voorkomen dat zij veel geld zouden kwijtraken. Hun angst werd uiteindelijk door toedoen van de daders alsnog werkelijkheid.
Ook benaderden de daders slachtoffers via WhatsApp. In WhatsAppberichten deden zij zich voor als een zoon, dochter of broer van de slachtoffers die in geldnood zat en/of openstaande rekeningen moest betalen voor een bepaalde tijd en dag. De daders wisten de slachtoffers zo te bewegen grote geldbedragen over te maken naar bankrekeningnummers van geldezels.
Verdachte was behulpzaam tot het plegen van deze oplichtingen door bestellingen - die met het door oplichting verkregen geld waren betaald - op te halen, voor geldezels te zorgen en de daarbij behorende rekeningnummers en bankpassen te verstrekken, door geld (proberen) op te nemen bij een pinautomaat en heeft daarmee bijgedragen aan de oplichting door de daders. Hij heeft laten zien dat hij alleen maar uit is geweest op zijn eigen financiële gewin. Hij heeft immers zelf verklaard dat hij steeds ongeveer de helft van de opbrengst mocht houden. Hij heeft op geen enkel moment stil gestaan bij de gevolgen die zijn handelen voor de slachtoffers, maar ook voor de door hem benaderde geldezels, heeft gehad. Dit heeft verdachte op zitting bevestigd.
Door deze vorm van fraude is niet alleen het vertrouwen van de slachtoffers in het digitale betalingsverkeer en bankwezen ernstig geschaad, maar ook hun gevoel van veiligheid en vertrouwen in de medemens. De oplichting heeft ook voor de betrokken banken schade veroorzaakt.
Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen van een door diefstal afkomstig geldbedrag door een rekening op naam van een geldezel ter beschikking te stellen waarnaar dit geldbedrag overgeschreven kon worden.
Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een mishandeling en twee afpersingen, waarbij een keer geweld is gebruikt en het slachtoffer door verdachte en zijn medeverdachten van zijn vrijheid is beroofd. Verdachte legde op social media contact met een slachtoffer en deed zich voor als meisje. Nadat een afspraak was gemaakt en het slachtoffer naar een ontmoetingsplaats was gekomen, confronteerde verdachte hem met het feit dat hij met een minderjarig meisje had afgesproken en wilde hij geld. Ook hier was verdachte enkel uit op financieel gewin.
Bovenstaande feiten zijn ernstige feiten die de rechtbank verdachte zwaar aanrekent en waarvoor een flinke straf op zijn plaats is.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte. Daaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor vermogens- en geweldsdelicten. Hij liep bovendien nog in een proeftijd van een eerdere veroordeling. Dit heeft hem er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Ook in de schorsing van de voorlopige hechtenis in deze zaak heeft verdachte strafbare feiten gepleegd. Dit baart de rechtbank zorgen. De rechtbank houdt er in het kader van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht rekening mee dat verdachte, na het plegen van de in deze zaak bewezenverklaarde feiten, in een andere strafzaak is veroordeeld.
Om meer inzicht in de persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte te krijgen, is verdachte onderzocht door drs. [psycholoog] , GZ-psycholoog en kinder- en jeugdpsycholoog, en dr. [psychiater] , kinder- en jeugdpsychiater.
De deskundigen concluderen dat bij verdachte sprake is van een normoverschrijdende gedragsstoornis met antisociale trekken die een ernstige bedreiging vormt voor zijn persoonlijkheidsontwikkeling. Door deze problematiek is er sprake van een gebrekkige impulsbeheersing en laat hij opstandig, zelfbepalend en ongehoorzaam gedrag zien. Volgens de deskundigen waren de gedragsstoornis en bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde en hebben deze verdachte beïnvloed in zijn gedragskeuzes en gedragingen. Hij is door zijn problematiek minder geremd in zijn gedrag. Hij heeft echter een weloverwogen keuze gemaakt, zijn risico’s getaxeerd en geen oog gehad voor de slachtoffers. De deskundigen adviseren daarom om de tenlastegelegde feiten, indien bewezen, volledig aan hem toe te rekenen.
De deskundigen schatten de kans dat verdachte opnieuw strafbare feiten zal plegen als hoog in bij gelijkblijvende omstandigheden. Om dit risico te beperken is het van belang dat een langdurige intensieve forensische behandeling voor hem wordt ingezet, zoals schematherapie en gezinstherapie. Verdachte heeft ondersteuning nodig in het maken van andere, juiste keuzes en om het criminele netwerk en de criminele activiteiten de rug toe te keren. Daarbij is een stevige stok achter de deur nodig. De psychiater heeft geadviseerd de behandeling binnen een voorwaardelijke PIJ-maatregel vorm te geven, omdat eerdere behandelingen in het kader van bijzondere voorwaarden onvoldoende tot stand zijn gekomen. De psycholoog is van mening dat als er een duidelijk en strak kader geboden wordt, het behandeltraject kan plaatsvinden in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke straf. Zij heeft in haar aanvullend rapport opgemerkt dat een voorwaardelijke PIJ-maatregel kan worden overwogen.
Tijdens de zitting hebben de deskundigen hun conclusies en adviezen toegelicht. De psychiater heeft naar voren gebracht dat de situatie van verdachte is veranderd sinds zij haar onderzoek heeft verricht. Er wordt groei/verandering bij hem gezien. De schematherapie die hij op dit moment krijgt sluit goed aan en moet worden gecontinueerd om zijn gedrag ten goede te keren. Zij is nu van mening dat de vereiste behandeling ook ambulant kan plaatsvinden mits er een strak kader is. In haar rapport heeft zij nog opgeschreven dat de behandeling van verdachte klinisch zou moeten starten, maar dat was toen verdachte nog vast zat. Zij is nu van mening dat een klinische behandeling op dit moment meer kapot zal maken dan dat het goed zal doen. Verdachte moet dan namelijk weer opnieuw beginnen, terwijl hij nu al een vertrouwensband en klik heeft met zijn huidige behandelaars. Daarnaast moet er ook (intensieve) begeleiding zijn. De zorgen zitten met name in het ontbreken van een dagbesteding. Het opleggen van een voorwaardelijke PIJ-maatregel geeft mogelijk iets meer borging, omdat dit een stevige stok achter de deur is. De psychiater gunt hem een geslaagde behandeling en pleit dus voor het opleggen van de PIJ-maatregel in voorwaardelijke vorm. Op de vraag of het kader van een PIJ-maatregel nog passend zal zijn mocht deze over geruime tijd ten uitvoer worden gelegd als verdachte zich niet aan de voorwaarden houdt, kan zij nu geen antwoord geven.
De psycholoog heeft verklaard dat zij geen reden ziet om van haar eerdere advies af te wijken. Verdachte is gemotiveerd voor behandeling. Het heeft de voorkeur om de lopende schematherapie bij mevrouw [therapeut 1] en de gezinstherapie bij mevrouw [therapeut 2] voort te zetten. Voor het geval dat niet mogelijk zou zijn, heeft zij in haar rapport andere adviezen opgenomen. De behandelmogelijkheden in Zeeland zijn gering. Een voorwaardelijke PIJ-maatregel kan worden overwogen, maar de psycholoog ziet nog voldoende andere mogelijkheden. De verwachting is niet dat verdachte van meet af aan in de pas zal gaan lopen. Het past bij zijn stoornis dat hij soms de grens opzoekt en daar overheen gaat.
Ook de bij verdachte betrokken schematherapeute mevrouw [therapeut 1] en gezinstherapeute mevrouw [therapeut 2] waren tijdens de zitting aanwezig. Mevrouw De Hoog heeft verklaard dat de houding van verdachte na zijn schorsing in november 2023 is veranderd. Hij komt nu twee keer in de week op gesprek. De belangrijkste stap die hij heeft gezet is dat hij openheid is gaan geven en zich kwetsbaar durft op te stellen. Ook de schematherapeute is van mening dat verdachte een stevig kader nodig heeft om tot daadwerkelijke gedragsverandering te komen. Schematherapie is passend voor hem. Hij heeft daarbij ook nog iemand nodig die met hem meekijkt bij belangrijke zaken zoals solliciteren.
Mevrouw [therapeut 2] is sinds vier jaar bij verdachte betrokken. Ook zij ziet sinds november 2023 een andere jongen. Verdachte wil het nu anders doen. Hij is gemotiveerd voor behandeling en vraagt om hulp bij zaken die moeilijk voor hem zijn. Zij denkt ook dat verdachte een stevige stok achter de deur nodig heeft. Verdachte is berekenend en weet volgens haar precies waar de grenzen liggen. Hij heeft nog veel begeleiding nodig. Zij denkt dat verdachte zichzelf overschat maar ook door anderen wordt overschat in wat hij zelfstandig kan.
De vertegenwoordigster van de jeugdreclassering heeft tijdens de zitting naar voren gebracht dat zij nog niet lang bij verdachte betrokken is. Het is voor verdachte belangrijk dat er een klik is met de behandelaars en die is er. Verdachte heeft nog extra steun nodig en dat maakt dat begeleiding door de jeugdreclassering passender bij hem is dan begeleiding door Reclassering Nederland. De verandering moet echter vanuit verdachte zelf komen.
De vertegenwoordigster van de Raad heeft verwezen naar het door de Raad uitgebrachte rapport. De Raad denkt dat het jeugdstrafrecht passend is. Dit is ook noodzakelijk om de reeds ingezette hulpverlening voort te zetten. De Raad adviseert om een voorwaardelijke PIJ-maatregel aan verdachte op te leggen. Het is mooi om te zien dat verdachte gemotiveerd is voor behandeling en dat schema- en gezinstherapie al zijn ingezet, maar er is wel een duidelijke stok achter de deur nodig voor verdachte zodat hij uit de problemen blijft. De Raad heeft geadviseerd om naast een voorwaardelijke PIJ-maatregel met voorwaarden zoals genoemd in het rapport van de Raad waaronder therapie en dagbesteding, een jeugddetentie op te leggen gelijk aan het voorarrest en daarnaast een onvoorwaardelijke werkstraf.
Oplegging van straf en een maatregel
De deskundigen komen tot de conclusie dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar is. De rechtbank neemt het advies van de psychiater en de psycholoog om het bewezenverklaarde volledig aan verdachte toerekenen, over.
Jeugddetentie
Gelet op de ernst van de feiten dient naar het oordeel van de rechtbank aan verdachte een aanzienlijke straf te worden opgelegd. De rechtbank vindt het, net als de officier van justitie en de verdediging, echter niet wenselijk dat verdachte opnieuw in detentie geraakt. Zij zal aan verdachte een jeugddetentie opleggen die gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten, te weten 330 dagen. Nu de rechtbank minder bewezen acht dan de officier van justitie en zij de belastbaarheid van verdachte niet te veel op de proef wil stellen zal zij aan verdachte daarnaast geen werkstraf opleggen.
PIJ-maatregel
Vervolgens moet de rechtbank de vraag beantwoorden of zij het noodzakelijk acht dat aan verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel zal worden opgelegd.
De rechtbank stelt vast dat aan de voorwaarden voor het opleggen van een PIJ-maatregel is voldaan. De bewezenverklaarde feiten zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Uit het rapport van de deskundigen volgt dat bij verdachte ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en dat de kans op herhaling van strafbare feiten als hoog wordt ingeschat en behandeling noodzakelijk wordt geacht om dit risico te verkleinen. Daarmee is de PIJ-maatregel noodzakelijk voor de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen. Tot slot moet de PIJ-maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte zijn. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Uit voornoemde rapportage van de deskundigen blijkt dat een intensieve behandeling nodig is om de kans op herhaling te verminderen en een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte te bevorderen. Volgens hen is een ambulante behandeling op dit moment nog mogelijk, omdat verdachte gemotiveerd is voor behandeling en omdat hij een (vertrouwens)band met de huidige hulpverleners heeft opgebouwd.
De rechtbank is het met de deskundigen eens dat behandeling van groot belang is voor verdachte. Anders dan de psycholoog en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat een voorwaardelijke straf waaraan bijzondere voorwaarden worden gekoppeld, de noodzakelijke behandeling en begeleiding onvoldoende kan waarborgen. Tijdens eerdere schorsingen van de voorlopige hechtenis heeft verdachte immers nieuwe strafbare feiten gepleegd en zich niet gehouden aan de bijzondere voorwaarden. Dit heeft er toe geleid dat de schorsing van de voorlopige hechtenis meerdere keren is opgeheven. De rechtbank is daarom van oordeel dat oplegging van de PIJ-maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte. Op deze manier kan de intensieve behandeling en begeleiding het best gewaarborgd worden. Dat er recent een positieve verandering in de houding van verdachte is te zien en dat hij nu gemotiveerd is om iets van zijn toekomst te maken, maakt dit niet anders, aangezien deze ontwikkelingen nog pril zijn.
De rechtbank legt daarom naast een onvoorwaardelijke jeugddetentie aan verdachte de PIJ-maatregel op, maar wel in voorwaardelijke zin. Dat houdt in dat deze niet ten uitvoer zal worden gelegd wanneer verdachte zich de komende twee jaar aan de door de rechtbank opgelegde (bijzondere) voorwaarden houdt. De rechtbank zal bepalen dat verdachte zich dient te houden aan de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad in zijn rapport zijn geadviseerd.
De rechtbank overweegt dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere misdrijven die gericht zijn tegen en gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Gelet op voornoemde rapportages en adviezen, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat hij zonder de juiste hulp en begeleiding opnieuw een dergelijk misdrijf zal begaan. Zij vindt het daarom in zijn belang dat de reeds ingezette begeleiding en behandeling ook bij een eventueel in te stellen hoger beroep wordt voortgezet. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de jeugdreclassering dadelijk uitvoerbaar zijn.
De rechtbank heeft daarbij kennis genomen van het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 31 januari 2024 (ECLI:NL:GHARL:2024;788) waarin is geoordeeld dat dadelijke uitvoerbaarheid van een voorwaardelijke PIJ-maatregel niet de bedoeling van de wetgever is geweest. De rechtbank kan zich echter niet met deze interpretatie verenigen aangezien die indruist tegen de tekst van de wet en bij tussentijdse wetswijzigingen niet tot aanpassing van de tekst van de wet heeft geleid.
Voorlopige hechtenis
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

7.De benadeelde partijen

7.1
De ingestelde vordering van [slachtoffer 7](zaak A, feit 1)
De benadeelde partij [slachtoffer 7] vordert een schadevergoeding van € 23.520,54, waarvan
€ 13.520,54 aan materiële schade en € 10.000,00 aan immateriële schade.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
7.2
De ingestelde vordering van [slachtoffer 15](zaak A, feit 2)
De benadeelde partij [slachtoffer 15] vordert een schadevergoeding van € 4.683,75 aan materiële schade voor het in zaak A onder 2 bewezenverklaarde.
De benadeelde partij heeft gevorderd de schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) op te leggen.
7.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de gehele vordering. Voorts heeft zij geadviseerd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat deze vordering is ingediend in een andere zaak (met parketnummer 02-162058-22) en dus niet aan de orde is. Het bedrag is bovendien overgeschreven naar een rekening op naam van [naam 3].
7.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Op de vordering is zowel het parketnummer van de zaak tegen verdachte vermeld (getypt) als ook een met de hand bijgeschreven parketnummer, waarbij er handgeschreven een “+” staat tussen beide parketnummers, zodat de rechtbank ervan uitgaat de vordering in beide zaken/parketnummers is ingediend. Ook uit (de toelichting bij) de vordering blijkt dat deze (ook) verdachte betreft. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de benadeelde partij ontvankelijk is in zijn vordering.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij. Door het bewezenverklaarde strafbare feit is aan de benadeelde partij rechtstreeks materiële schade toegebracht. Immers, uit de brief van de ING-bank blijkt dat hij niet wordt schadeloosgesteld door de bank. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en de hoogte ervan is door de verdediging niet weersproken. Zij zal deze dan ook volledig toewijzen.
7.3
De ingestelde vordering van Stichting [slachtoffer 2](zaak A, feit 4)
De benadeelde partij Stichting [slachtoffer 2] , vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger Stichting] , vordert een schadevergoeding van € 90.578,50 (inclusief BTW) aan materiële schade voor het in zaak A onder 4 bewezenverklaarde.
De benadeelde partij heeft gevorderd de schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr op te leggen.
7.3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de gehele vordering. Hoewel verdachte alleen betrokken is bij een deel van het weggenomen bedrag, vindt zij hem, gelet op zijn rol als medepleger bij dit feit, civiel verantwoordelijk voor de volledige schade.
Voorts heeft de officier van justitie geadviseerd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat onduidelijk is wie de vordering heeft ingediend: [vertegenwoordiger Stichting] als natuurlijk persoon of als vertegenwoordiger van de stichting. Hij stelt zich op het standpunt dat de vordering ten behoeve van [vertegenwoordiger Stichting] is ingediend. Nu zij geen benadeelde partij is in deze zaak, moet de vordering worden afgewezen.
Subsidiair heeft de raadsman, als de Stichting de benadeelde partij is, de hoogte van de vordering betwist. Hij heeft betoogd dat de vordering niet in zijn geheel kan worden toegewezen, omdat het feit ook zonder verdachte zou zijn gepleegd en het civielrechtelijk dan ook niet mogelijk is om het hele schadebedrag aan verdachte toe te rekenen. Nu de ING bank 50% van de schade heeft vergoed, kan een bedrag van € 9.475,48 worden toegewezen.
7.3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat uit de vordering en de onderbouwing daarvan voldoende blijkt dat de vordering tot schadevergoeding door [vertegenwoordiger Stichting] is ingediend namens Stichting [slachtoffer 2] . Uit het bijgevoegde uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt dat [vertegenwoordiger Stichting] de bestuurder is van de Stichting en dat zij dus bevoegd daartoe is.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij. Door het bewezenverklaarde strafbare feit is aan de benadeelde partij rechtstreeks materiële schade toegebracht. De vordering komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor tot een bedrag van € 18.950,95, zijnde het weggenomen geldbedrag dat op een rekening van verdachte is bijgeschreven. Uit de toelichting bij de vordering blijkt weliswaar dat de ING-bank 50% van de totale schade heeft vergoed, maar niet is gebleken dat dit ook ziet op het bedrag dat is bijgeschreven op de rekening van verdachte, zodat de rechtbank geen aanleiding ziet om hier rekening mee te houden. Zoals hiervoor is overwogen kan niet worden vastgesteld dat verdachte ook betrokkenheid heeft gehad bij de andere weggenomen geldbedragen. Voor het overige zal de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
Daarnaast kunnen ook de kosten van het onderzoek dat de benadeelde partij heeft laten uitvoeren naar aanleiding van de diefstal, worden toegewezen. Deze kosten acht de rechtbank redelijk en vormen rechtstreekse schade. De gevorderde BTW wordt niet toegewezen omdat niet is gesteld of gebleken dat de benadeelde partij niet BTW-plichtig is. De benadeelde partij zal daarom op dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Conclusie
De vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 18.950,95 (op rekening van verdachte bijgeschreven geldbedrag), € 5.205,55 (facturen bedrijfsrecherche [naam 2] ) en
€ 2.913,75 (factuur [bedrijf] BV), samen een bedrag van € 27.070,25.
7.4
De ingestelde vordering van [slachtoffer 5](zaak B, feit 2 en 3)
De benadeelde partij [slachtoffer 5] vordert een schadevergoeding van € 27.527,72, waarvan
€ 7.527,72 aan materiële schade en € 20.000,00 aan immateriële schade.
De benadeelde partij heeft gevorderd de schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr op te leggen.
7.4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de posten die zien op het geldbedrag en de telefoon. De gevorderde immateriële schade vindt zij onvoldoende onderbouwd. Zij heeft geconcludeerd tot toewijzing van € 750,00. Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering.
Voorts heeft de officier van justitie geadviseerd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de vordering dient te worden afgewezen dan wel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering, nu deze niet is onderbouwd.
7.4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor zover deze ziet op het geldbedrag van € 80,00 waarvan aangever stelt dat dit is gepind nadat hij zijn pincode moest afgeven. Dit gestelde handelen maakt namelijk geen onderdeel uit van de tenlastelegging, zodat het rechtstreeks verband tussen het bewezenverklaarde en de gevorderde schade ontbreekt.
De rechtbank zal de benadeelde partij ook niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor zover deze ziet op de schade aan de auto en de telefoon, omdat de bewijsstukken ter onderbouwing van deze posten ontoereikend zijn. Een goede beoordeling van deze posten en de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van deze posten een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft aangevoerd dat hij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte, maar heeft dit niet met stukken onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank brengen de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat voor de hand ligt dat hij daarvan nadelige gevolgen heeft ondervonden en dat dus sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Immers vormen de afpersing en wederrechtelijke vrijheidsberoving een ernstige inbreuk op de persoonlijke integriteit van de benadeelde partij. Dit betekent dat immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank een bedrag tot € 750,00 redelijk en billijk. Zij zal de vordering van de benadeelde partij betreffende immateriële schade tot dit bedrag toewijzen en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
Conclusie
De vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 750,00 aan immateriële schade.
7.5
Algemene overwegingen
Schadevergoedingsmaatregel
Met betrekking tot de toegekende vorderingen zal de rechtbank, zoals verzocht door de benadeelde partijen en geadviseerd door de officier van justitie, tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. Gelet op het feit dat verdachte minderjarig was ten tijde van het gepleegde feit zal de duur van de gijzeling op 0 dagen worden vastgesteld.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen, steeds gerekend vanaf het moment dat de schade is ontstaan. Dit geldt ook voor de op te leggen schadevergoedingsmaatregelen.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte de strafbare feiten, met uitzondering van feit 4 subsidiair dat betrekking heeft op Stichting [slachtoffer 2] , samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Nu aan het witwassen (feit 4 subsidiair) een diefstal vooraf is gegaan, is de rechtbank van oordeel dat verdachte ook ten aanzien van dit feit samen met de dader(s) van de diefstal hoofdelijk aansprakelijk is voor de toegekende schade. Daarom zal de rechtbank de toegekende schadevergoedingen en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.
Kostenveroordeling
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt, nu er geen proceskosten zijn gevorderd tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.

8.Het beslag

In het onderzoek is op grond van artikel 94 Sr beslag gelegd op de op de beslaglijst vermelde voorwerpen. Daarnaast is op de nummers 2 tot en met 15 conservatoir beslag gelegd. Op de lijst van inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen met een conservatoire beslagtitel staat daarnaast ook een Apple iPhone X (goednummer G2426074) vermeld.
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat de voorwerpen waarop beslag rust ex artikel 94 Sr moeten worden verbeurdverklaard. Zij heeft desgevraagd verklaard dat er maar op één telefoon beslag rust en dat is de telefoon die op de beslaglijst ex artikel 94 Sr staat vermeld (goednummer G2580908).
De verdediging heeft geen verweer gevoerd.
De rechtbank is van oordeel dat de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring. Zij overweegt daarbij dat verdachte deze voorwerpen heeft verkregen door strafbare feiten dan wel dat hij de strafbare feiten heeft begaan met behulp van deze voorwerpen. Met betrekking tot de onder hem in beslag genomen Apple iPhone X overweegt de rechtbank dat voor de verbeurdverklaring als bedoeld in artikel 33a Sr het niet nodig is dat op de voet van artikel 94 Sv beslag is gelegd op het voorwerp waarvan de verbeurdverklaring wordt uitgesproken.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging

Aan verdachte is bij vonnis van 27 oktober 2020 van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank een voorwaardelijke straf, te weten een jeugddetentie van 30 dagen, met een proeftijd van twee jaar, opgelegd.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft gevorderd en de raadsman heeft bepleit de vordering tot tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijk aan verdachte opgelegde straf af te wijzen.
9.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Daarom kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen en de rechtbank acht het ook passend om dit te doen.
De rechtbank zal verdachte echter in de gelegenheid stellen een werkstraf te verrichten in plaats van de opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie, om de continuïteit van de ingezette behandelingen niet te doorbreken. Voor iedere dag jeugddetentie rekent de rechtbank twee uren werkstraf. Dit betekent dat verdachte in het kader van de eerder opgelegde voorwaardelijke straf, nu een werkstraf van 60 uren zal moeten gaan uitvoeren.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36f, 47, 48, 49, 56, 63, 77a, 77g, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 282, 300, 312, 317, 326 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de in zaak A onder 1 primair, 2 primair, 3 en 4 primair tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
zaak A
feit 1 subsidiair en 2 subsidiair, telkens:Medeplichtigheid aan oplichting, meermalen
gepleegd;
feit 4 subsidiair:Witwassen;
feit 5:Afpersing;
zaak B
feit 1:Medeplegen van mishandeling;
voortgezette handeling van
feit 2:Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen,
en
feit 3:Medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven of
beroofd houden;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 330 (driehonderdendertig) dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- beveelt de
plaatsing van verdachte in een inrichting voor jeugdigen;
- bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaar na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd:
- stelt als algemene voorwaarden:
* dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat:
* dat verdachte tijdens de proeftijd moet meewerken aan het verkrijgen èn behouden van een zinvolle dagbesteding in de vorm van scholing, stage en/of werk;
* dat verdachte tijdens de proeftijd actief moet meewerken aan het verkrijgen èn behouden van een zinvolle vrijetijdsbesteding;
* dat verdachte tijdens de proeftijd moet meewerken aan de voor hem noodzakelijke schematherapie en overige door de jeugdreclassering noodzakelijk geachte hulpverlening, wanneer en zolang de jeugdreclassering dit in overleg met de behandelaren nodig acht;
* dat verdachte tijdens de proeftijd moet meewerken aan hulpverlening van ‘Inzet voor Zorg’ of een vergelijkbare instantie, in de vorm van familie-relatie-/systeemtherapie, zolang de jeugdreclassering dit in overleg met de behandelaren nodig acht;
* dat verdachte tijdens de proeftijd meewerkt aan begeleiding gericht op het ontwikkelen van (pro) sociale contacten en in dat kader inzicht geeft in zijn sociale contacten/vriendenkeuze;
- stelt vast dat
van rechtswege de volgende voorwaardengelden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
*dat verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking van huisbezoeken daaronder begrepen;
- geeft hierbij opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west Zeeland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- beveelt dat voormelde voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
Benadeelde partijen
[slachtoffer 7](zaak A, feit 1)
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 7] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 7] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
[slachtoffer 15](zaak A, feit 2)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 15] van
€ 4.683,75 (vierduizend zeshonderd drieëntachtig euro en vijfenzeventig eurocent) aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 februari 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte, evenals de mededader(s), hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 15] (zaak A, feit 2), € 4.683,75 (vierduizend zeshonderd drieëntachtig euro en vijfenzeventig eurocent) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 februari 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 (nul) dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat verdachte, evenals de mededader(s), hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel door verdachte of de mededader(s) de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Stichting [slachtoffer 2](zaak A, feit 4)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij Stichting [slachtoffer 2] van € 27.070,25 (zevenentwintigduizend zeventig euro en vijfentwintig eurocent) aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
13 januari 2022 tot aan de dag der voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte, evenals de mededader(s), hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer Stichting [slachtoffer 2] (zaak A, feit 4), € 27.070,25 (zevenentwintigduizend zeventig euro en vijfentwintig eurocent) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 januari 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 (nul) dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat verdachte, evenals de mededader(s), hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel door verdachte of de mededader(s) de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[slachtoffer 5](zaak B, feit 2 en 3)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 5] van € 750,00 (zevenhonderd vijftig euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 maart 2022 tot aan de dag der voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor zover die ziet op de schade aan de telefoon en de auto bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte, evenals de mededader(s), hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 5] (zaak B, feit 2 en 3), € 750,00 (zevenhonderd vijftig euro) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 maart 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 (nul) dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat verdachte, evenals de mededader(s), hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel door verdachte of de mededader(s) de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Beslag
- verklaart verbeurd het conservatoir in beslaggenomen voorwerp: een Apple iPhone X (G2426074) en de conform artikel 94 Wetboek van Strafvordering inbeslaggenomen voorwerpen, te weten;
1. 840 euro;
2. Schoenen, merk Chanel;
3. Schoenen, merk Balenciaga;
4. Jas, merk Moncler;
5. Schoenen, merk Balenciaga;
6. Riem, merk Versacejeans;
7. Tas, merk Prada;
8. Broek, merk Dsquared;
9. Tas, merk Prada;
10. Schoenen, merk Balenciaga;
11. Bodywarmer, merk Canada Goose;
12. Zonnebril, merk Louis Vuitton;
13. 5 stk simkaart van zaktelefoon;
15. telefoontoestel, merk Apple (G2580908);
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis van 27 oktober 2020 van de meervoudige strafkamer is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02-295686-19
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
een jeugddetentie van 30 (dertig) dagen;
- gelast dat deze ten uitvoer te leggen jeugddetentie wordt vervangen door
een werkstraf van 60 (zestig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
30 (dertig) dagen;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.C.W. Haesen, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. A.R. van Triest en mr. P.W.G. de Beer, kinderrechters, in tegenwoordigheid van
mr. A.P.M. Philipsen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 27 februari 2024.