ECLI:NL:RBZWB:2024:1236
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Op tegenspraak
- Rechtspraak.nl
Opheffing voorlopige hechtenis na weigeren van uitvoering van een uitspraak door uitvoerend orgaan
In de zaak met parketnummer 02-055313-23 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 februari 2024 uitspraak gedaan over de opheffing van de voorlopige hechtenis van een veroordeelde, geboren in 2001 en thans gedetineerd in de P.I. te Vught. De rechtbank had eerder, op 19 februari 2024, de veroordeelde een gevangenisstraf en ter beschikkingstelling met voorwaarden opgelegd, waaronder een langdurige opname in een kliniek. Deze ter beschikkingstelling was uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat er een mogelijkheid was voor een snelle plaatsing in de kliniek.
Echter, na de uitspraak heeft het AICE (de uitvoerende macht) aan de rechtbank medegedeeld dat de veroordeelde pas op korte termijn geplaatst kan worden in de kliniek, indien de rechtbank de voorlopige hechtenis opheft. Het AICE stelde dat de voorlopige hechtenis nog 60 dagen zou doorlopen, wat in strijd was met de intentie van de rechtbank. De rechtbank benadrukte dat de uitvoerende macht verplicht is om strafvonnissen loyaal uit te voeren en dat de weigering om het vonnis uit te voeren, ongewenst was vanuit rechtsstatelijk perspectief.
De raadsman van de veroordeelde heeft vervolgens verzocht om opheffing van de voorlopige hechtenis, om te voorkomen dat de plaats in de kliniek verloren zou gaan. De rechtbank heeft dit verzoek om praktische redenen gehonoreerd, ondanks dat zij het ongewenst vond vanuit rechtsstatelijke overwegingen. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten het bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen, wat op 27 februari 2024 is uitgesproken door rechter C.H.W.M. Sterk in aanwezigheid van griffier G.H.J. van Rensch.