ECLI:NL:RBZWB:2024:1203

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
C/02/418627 / JE RK 24-170
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Hamburger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar ondertoezichtstelling van een minderjarige met complexe gezinsproblematiek

Op 12 februari 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming Regio Zuidwest Nederland heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. De ouders van [minderjarige] zijn belast met het ouderlijk gezag, maar er zijn ernstige zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] door de verstoorde communicatie tussen de ouders en de onveilige thuissituatie. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om samen beslissingen te nemen en dat de hulpverlening in een vrijwillig kader niet toereikend is. De kinderrechter heeft daarom besloten om de ondertoezichtstelling voor een periode van zes maanden toe te wijzen, met de verwachting dat er gewerkt zal worden aan het herstel van het contact tussen [minderjarige] en haar vader, en dat de ouders constructief met elkaar leren omgaan. De kinderrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft de Stichting Jeugdbescherming Brabant aangewezen als de gecertificeerde instelling die de ondertoezichtstelling zal uitvoeren.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/418627 / JE RK 24-170
Datum uitspraak: 12 februari 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
locatie Breda, hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2018 te [plaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder], hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres, bijgestaan door mr. V.K.S. Deetman te Dordrecht,
[de vader], hierna te noemen: de vader,
wonende te [plaats 2] , bijgestaan door mr. J.C. Snikkenburg-den Haan te Den Haag.
De kinderrechter merkt als informant aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie Etten-Leur, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 31 januari 2024;
  • het op 9 februari 2024 binnengekomen e-mailbericht van mr. Deetman;
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 12 februari 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- twee vertegenwoordigsters van de GI;
- een vertegenwoordigster van de Raad.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij de moeder op een bij de rechtbank bekend adres.
2.3.
Bij beschikking van 21 september 2022 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] laatstelijk verlengd met ingang van 30 september 2022 tot 28 februari 2023.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1.
Bij de mondelinge behandeling heeft de Raad volhard in haar verzoek. Na afloop van de ondertoezichtstelling zijn er snel zorgen ontstaan over de ontwikkeling van [minderjarige] . De ouders komen er samen niet uit en zorgelijk is dat [minderjarige] hierop begint te reageren met onder andere woedeaanvallen. Het contact tussen de vader en [minderjarige] is door de moeder stopgezet. Gedurende de laatste ondertoezichtstelling is samen met de ouders enkel gewerkt aan het opstellen van een ouderschapsplan. Echter, blijkt nu dat hulpverlening in een vrijwillig kader niet toereikend is. Het enkel vastleggen van afspraken lijkt niet te werken. De visies van de ouders zijn te verschillend. Van belang is om het contact zonder begeleiding tussen de vader en [minderjarige] snel te herstellen. Eerst een à twee keer begeleid contact zodat een professional aan [minderjarige] kan uitleggen waarom het contact tussen haar en de vader is stopgezet en weer hersteld wordt, zodat [minderjarige] daarna onbelast het contact met haar vader weer kan aangaan.
4.2.
Door en namens de moeder is naar voren gebracht dat er tevens een provisioneel verzoek is ingediend. Gelet op hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, heeft de moeder twee weken nodig om een beslissing te nemen of het provisionele verzoek wordt gehandhaafd of niet. De moeder vindt een ondertoezichtstelling niet noodzakelijk. Tijdens het raadsonderzoek heeft de Raad geen informatie opgevraagd bij Veilig Thuis. De vader heeft de hulpverlening vanuit het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) stopgezet. Gedurende de afgelopen ondertoezichtstelling heeft er geen diagnostisch onderzoek bij de vader plaatsgevonden, omdat de vader zijn medewerking hieraan niet heeft verleend. De moeder vraagt zich af in hoeverre een ondertoezichtstelling van toegevoegde waarde is nu de vader niet wenst mee de werken aan de gestelde doelen. De moeder is bereid om mee te werken met de hulpverlening vanuit het CJG. Zij is stabiel en kan zorgdragen voor [minderjarige] . Daarnaast wil de moeder onderzoek laten verrichten naar haar psychische gesteldheid. De moeder heeft zorgen over de thuissituatie van de vader. De school van [minderjarige] heeft twee zorgmeldingen gedaan bij Veilig Thuis in verband met de woedeaanvallen van [minderjarige] . Sinds [minderjarige] geen contact meer met de vader heeft, is zij tot rust gekomen. De moeder acht het van belang dat het contact tussen de vader en [minderjarige] wordt hersteld middels een professional.
4.3.
Door en namens de vader is naar voren gebracht dat de vader instemt met het verzoek van de Raad. De vader ondersteunt de bevindingen van het raadsonderzoek. Een ondertoezichtstelling is in het belang van [minderjarige] . De man kan zich niet vinden in het feit dat de moeder hem diskwalificeert. Per februari 2023 is de ondertoezichtstelling beëindigd en in december 2023 heeft de moeder de omgang tussen de vader en [minderjarige] ontzegd en is [minderjarige] tien dagen niet naar school geweest. Het contact tussen de vader en [minderjarige] is nog niet hersteld. De school heeft zorgen geuit over de woedeaanvallen van [minderjarige] . Hulpverlening in een vrijwillig kader is ontoereikend gebleken. De vader heeft geen vertrouwen in het CJG, omdat de heer [naam] op de hoogte was van het voornemen van de moeder om [minderjarige] bij hem weg te houden en het CJG niet heeft ingegrepen. De vader heeft woensdag een afspraak bij een kinderpsycholoog voor [minderjarige] . De vader wil niet meewerken aan een onderzoek gelegen in zijn thuissituatie, aangezien hij niet wil dat de rest van zijn gezin last gaat krijgen van de situatie rondom [minderjarige] .
4.4.
De GI ondersteunt het verzoek van de Raad. Gedurende de laatste ondertoezichtstelling is gewerkt aan het opstellen van een ouderschapsplan. Dat ouderschapsplan is blijkbaar niet voldoende geweest om de ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] af te wentelen. Tijdens de nieuwe ondertoezichtstelling dient gekeken te worden wat noodzakelijk is voor [minderjarige] , onder meer ten aanzien van de oorzaak van haar woedeaanvallen. Het contact tussen de vader en [minderjarige] dient zo snel mogelijk hersteld te worden. Er dient zicht te komen op de thuissituaties bij beide ouders, waardoor eventueel benodigde hulpverlening ingezet dient te worden. De GI heeft de bereidheid om de zaak op zich te nemen, maar er is nog geen vaste jeugdzorgwerker beschikbaar.

5.De beoordeling

5.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.2.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, blijkt dat er sprake is van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van [minderjarige] . De oudercommunicatie is nog altijd ernstig verstoord. Het lukt de ouders niet om samen beslissingen over [minderjarige] te nemen en zij blijven elkaar diskwalificeren en uiten forse zorgen over de opvoedsituatie bij de ander. [minderjarige] heeft last van de verstoorde verstandhouding tussen haar ouders.
De moeder heeft voorts besloten om [minderjarige] bij de vader weg te houden, terwijl de Raad hiervoor onvoldoende aanleiding ziet. De Raad heeft daarentegen ten aanzien van de zorgen van de moeder over de door haar gestelde mishandelingen van [minderjarige] door de vader geoncludeerd dat deze zorgen door niemand anders worden gedeeld. Daarbij is tijdens het raadsonderzoek gebleken dat de moeder geluidsopnames heeft gemaakt van een gesprek tussen haar en [minderjarige] , terwijl de moeder sturende en leidende vragen stelt aan [minderjarige] . De moeder belast [minderjarige] hiermee met haar eigen negatieve beeld van de vader. Dat de moeder niet begrijpt wat haar gedrag met [minderjarige] doet, baart de kinderrechter ernstige zorgen. Het is in het belang van [minderjarige] , maar zeker ook in het belang van de moeder, dat de moeder hulp gaat vragen om inzicht te krijgen in haar eigen gedrag.
De kinderrechter onderschrijft dan ook de zorgen van de Raad over [minderjarige] gelegen in haar sociaal-emotionele ontwikkeling en het loyaliteitsconflict waarin [minderjarige] zich bevindt. De ouders van [minderjarige] zijn op dit moment onvoldoende bereid en in staat onder eigen verantwoordelijkheid de bedreiging weg te nemen en hulpverlening te accepteren. De ouders komen niet tot overeenstemming over wat de oorzaak is van de problemen. Ook komen zij niet tot overeenstemming over hoe de problemen moeten worden aangepakt en welke hulpverlening hiervoor moet worden ingezet. De verwachting is dat de ouders de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn weer zelf kunnen dragen. Er is echter sprake van hardnekkige en complexe problematiek. Het vraagt tijd om tot een goede samenwerking te komen met iedere ouder individueel, maar ook om de resultaten te bezien binnen de hulpverlening. Hulpverlening in een vrijwillig kader is gelet op de problematiek en de verstandhouding tussen de ouders een gepasseerd station.
5.3.
Er dient in een gedwongen kader aan de volgende door de Raad gestelde doelen worden gewerkt:
- het contact tussen [minderjarige] en vader moet zo snel mogelijk worden hersteld en de co-ouderschapsregeling moet worden hervat;
- [minderjarige] wordt niet belast met gesprekken/opmerkingen over de andere ouder;
- [minderjarige] kan haar eigen emoties, gevoelens, gedachten en ervaringen vrijelijk uiten;
- [minderjarige] heeft een onbelast contact met haar beide ouders;
- Moeder heeft vat op haar psychische problematiek;
- Ouders hebben er vertrouwen in dat [minderjarige] bij de andere ouder veilig en verzorgd is;
- Ouders kunnen constructief met elkaar beslissingen maken over het welzijn van [minderjarige] .
Naar het oordeel van de kinderrechter dient de contactregeling tussen [minderjarige] en de vader snel weer gestart te worden. De kinderrechter kan het advies van de Raad volgen dat het voor [minderjarige] wel prettig is om bij het eerste, en indien nodig bij het tweede, contact met de vader op een onbelaste wijze door een professioneel uitgelegd te krijgen waarom ineens het contact tussen haar en de vader is stopgezet en nu weer hersteld wordt, zodat [minderjarige] daarna onbelast het contact met haar vader weer kan aangaan.
5.4.
Gelet hierop is de kinderrechter van oordeel dat wordt voldaan aan de wettelijke vereisten voor ondertoezichtstelling van [minderjarige] . De kinderrechter acht een beperking van de duur van de ondertoezichtstelling voor de duur van zes maanden aan de orde om de voortgang van de ondertoezichtstelling te kunnen toetsen, gelet op de mededeling van de GI tijdens de mondelinge behandeling dat er op dit moment geen gezinsvoogd beschikbaar is, terwijl het herstel van het contact tussen de vader en [minderjarige] met enige spoed dient te worden opgepakt. Het resterende deel van het verzoek zal ten aanzien van [minderjarige] worden aangehouden.
5.5.
De kinderrechter verwacht van de GI dat zij uiterlijk op de in het dictum genoemde datum schriftelijk verslag zal uitbrengen over het verloop van de maatregel en de hulpverlening die is ingezet. Tevens dient de Raad alsdan aan te geven of het resterende deel van het verzoek al dan niet wordt gehandhaafd.
5.6.
De kinderrechter zal die beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de Raad. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als hiertegen hoger beroep wordt ingesteld.
5.7.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie Etten-Leur met ingang van 12 februari 2024 tot 12 augustus 2024;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
houdt iedere verdere beslissing van het resterende deel van het verzoek van de Raad aan tot
18 juli 2024, PRO FORMA, in afwachting van het verslag van de GI en het bericht van de Raad zoals weergegeven in rechtsoverweging 5.5;
6.4.
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2024 door mr. Hamburger, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Can als griffier, en op schrift gesteld op 23 februari 2024.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.