ECLI:NL:RBZWB:2024:1202

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
C/02/418632/ JE RK 24/172
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Hamburger
  • mr. Can
  • mr. Struijs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen

Op 12 februari 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een zaak betreffende de voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidwest Nederland, had verzocht om deze maatregelen vanwege ernstige zorgen over de emotionele en fysieke veiligheid van de minderjarigen in hun thuissituatie bij de moeder en stiefvader. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er voldoende redenen zijn om aan te nemen dat de minderjarigen in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd en dat de maatregelen noodzakelijk zijn om acute en ernstige bedreigingen weg te nemen.

Tijdens de mondelinge behandeling zijn de standpunten van de betrokken partijen, waaronder de ouders en de gecertificeerde instelling, aan de orde gekomen. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat er nog steeds ernstige zorgen zijn over de veiligheid van de minderjarigen, vooral na meldingen van kindermishandeling en de bevindingen van een vertrouwensarts. De kinderrechter heeft daarom besloten om de minderjarigen voorlopig onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling en een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen, met ingang van 14 februari 2024 tot 13 maart 2024.

De kinderrechter heeft benadrukt dat het van belang is om snel duidelijkheid te krijgen over de veiligste verblijfplaats voor de minderjarigen en dat de Raad, de ouders en de gecertificeerde instelling betrokken blijven bij het proces. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de maatregelen onmiddellijk van kracht zijn, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 22 februari 2024.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/418632/ JE RK 24/172
Datum uitspraak: 12 februari 2024
Nadere beschikking van de kinderrechter over een voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, REGIO ZUIDWEST NEDERLAND, hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Breda.
betreffende
[minderjarige 1] ,geboren op [geboortedag 1] 2013 te [plaats 1] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2] ,geboren op [geboortedag 2] 2017 te [plaats 1] ,
Hierna te noemen [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder] ,
hierna te noemen de moeder,
wonende te [plaats 2] ,
bijgestaan door mr. J.J.R. Albicher te Roosendaal,
[de stiefvader] ,
hierna te noemen de stiefvader,
wonende te [plaats 2] ,
bijgestaan door mr. J.J.R. Albicher te Roosendaal,
[de vader] ,
hierna te noemen de vader,
wonende te [plaats 1] ,
bijgestaan door mr. S.O. Zengin te Den Haag.
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd te Etten-Leur.

1.Het nadere procesverloop

1.1.
Het nadere procesverloop blijkt uit:
- de in deze zaak gegeven beschikking van de kinderrechter van 31 januari 2024 en alle daarin vermelde stukken;
- het verweerschrift van mr. Zengin.
1.2.
Op 12 februari 2024 heeft de kinderrechter de zaak met gesloten deuren mondeling behandeling. Gehoord zijn:
- de moeder en de stiefvader, bijgestaan door mr. Albicher;
- de vader, bijgestaan door mr. Zengin;
- een medewerkster van de Raad;
- een medewerkster van de GI.
1.3.
Op 6 februari 2024 heeft [minderjarige 1] een gesprek gehad met de kinderrechter. De kinderrechter heeft tijdens de mondelinge behandeling een korte weergave gegeven van het
gesprek met [minderjarige 1] .

2.De nadere feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over de minderjarigen wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2.
De minderjarigen wonen bij de moeder en stiefvader.
2.3.
Bij beschikking van 31 januari 2024 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met spoed voorlopig onder toezicht gesteld van de GI tot 14 februari 2024. Ook heeft de kinderrechter bij deze beschikking een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend tot 14 februari 2024. Het verzoek van de Raad is voor het overige aangehouden.
2.4.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven op grond van voormelde machtiging op dit moment in een crisispleeggezin.

3.Het verzoek

3.1.
Ter beoordeling ligt voor of er feiten en/of omstandigheden zijn die maken dat de spoedbeslissing van 31 januari 2024 zou moeten worden herroepen.
3.2.
Daarnaast ligt ter beoordeling voor het resterende deel van het verzoek van de Raad tot voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de periode van 14 februari 2024 tot 30 april 2024.

4.De standpunten

4.1.
Namens de Raad is – samengevat – het volgende standpunt ingenomen. De Raad handhaaft het verzoek. De kinderarts heeft de mishandeling geconstateerd. Het onderzoek is noodzakelijk om te kunnen beoordelen wat het beste is voor de minderjarigen. Wat is er precies gebeurd en wat is de bereidheid van de ouders om hier anders mee om te gaan in de toekomst? Minderjarigen horen te wonen bij een van de ouders en de vader zal zeker betrokken worden in het onderzoek. Voor nu is de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk. Ook om na te gaan in hoeverre de ouders openstaan voor hulpverlening. De veiligheid van de minderjarigen moet gegarandeerd worden. Er dient een veiligheidsplan opgesteld te worden en hulpverlening moet worden ingezet. Of een netwerkplaatsing mogelijk is, zal onderzocht moeten worden.
4.2.
Namens de GI is – samengevat – het volgende standpunt ingenomen. De minderjarigen zitten in een crisispleeggezin en zij kunnen daar tot deze week blijven. Er zijn gesprekken geweest met de biologische vader en hij heeft de minderjarigen een tijd niet gezien. Het is van belang dat het contact met hem zo snel mogelijk wordt hersteld. Onderzoek is nodig om te kijken wat de beste plek is voor de minderjarigen. Intussen zitten de minderjarigen op een veilige plek. Het is een tijdelijke plek en als de machtiging tot uithuisplaatsing wordt verlengd dan worden de minderjarigen overgeplaatst naar een plek waar zij langer kunnen verblijven.
4.3.
Namens en door de moeder en de stiefvader is – samengevat – het volgende standpunt ingenomen. Door de moeder en de stiefvader wordt ontkend dat sprake is geweest van mishandeling van de minderjarigen. Dit wordt ook bevestigd door meerdere mensen uit de directe omgeving van de moeder en de stiefvader. Er zijn geen gronden voor de voorlopige ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing. De verzoeken moeten worden afgewezen en de minderjarigen moeten weer terug naar de moeder en de stiefvader. Zij gaan daar naar school. Plaatsing van de minderjarigen bij de vader zou niet goed zijn, omdat hij al twee jaar niet naar hen omkijkt. Hij draagt ook niet bij aan hun financiële situatie. De minderjarigen hebben gedragsproblemen, maar de moeder en de stiefvader raken hen niet aan. De moeder en de stiefvader staan open voor de hulpverlening. De veilige basis van de minderjarigen is bij de moeder en de stiefvader. Uit het psychodiagnostisch onderzoek blijkt dat [minderjarige 1] dromerig gedrag vertoont, dat zij wat houterig is in haar motoriek en het beeld past ook bij de uitingen die zij heeft gedaan. Het is een meisje die zich soms geen Raad weet te geven. De vader erkent ook dat hij in het verleden te vaak te streng is geweest en dat [minderjarige 1] daardoor beschadigd is geraakt en dat kunnen we niet oplossen. Er was sprake van streng gedrag van de vader en niet van de stiefvader. Als er sprake is van blauwe plekken dan kan het zijn dat dit is ontstaan tijdens ravotten; er is geen sprake van huiselijk geweld. De moeder en de stiefvader geven de minderjarigen geen harde aanpak, maar er zijn wel grenzen en regels en daar moeten alle minderjarigen in het gezin zich aan houden. In de weekenden hebben zij vijf minderjarigen in huis. De stiefvader is al 2,5 jaar de vader van de minderjarigen. De vader heeft er niet naar om gekeken en de minderjarigen beschouwen de stiefvader als hun vader.
4.4.
Namens en door de vader is – samengevat – het volgende standpunt ingenomen. De vader is enorm geschrokken. De vader had al langer zorgen, mede gelet op wat hij destijds van de minderjarigen te horen kreeg. De vader heeft daarover meermaals contact gehad met de stiefvader om deze zorgen te bespreken. Ook school heeft de zorgen opgemerkt en opgepakt. Ook in het psychologisch onderzoek van [minderjarige 1] worden zorgelijke situaties benoemd. De machtiging tot uithuisplaatsing is terecht, maar de minderjarigen moeten in het netwerk worden geplaatst. In de afgelopen twee weken heeft de Raad voldoende tijd gehad om een netwerkplaatsing te onderzoeken. Een wijziging van een crisisplek naar een nieuwe plek is weer een verandering voor de minderjarigen en dat is niet in hun belang. Misschien is het een optie om de huidige plaatsing in de crisisplek toch nog te verlengen, zodat ondertussen de mogelijkheden bij de vader kunnen worden onderzocht. De minderjarigen kunnen altijd bij de vader geplaatst worden. Vanuit die situatie kan het onderzoek worden voortgezet. De vader werkt aan alles mee. Het verzoek om een voorlopige ondertoezichtstelling moet worden toegewezen. Mocht de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing willen afgeven dan is het verzoek om deze te beperken voor de duur van zes weken.

5.De beoordeling

5.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:257, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige voorlopig onder toezicht stellen van de GI indien een ernstig vermoeden bestaat dat de grond zoals bedoeld in artikel 1:255, eerste lid, van het BW is vervuld en de maatregel noodzakelijk is om een acute en ernstige bedreiging voor de minderjarige weg te nemen.
5.2.
Artikel 1:255, eerste lid, van het BW bepaalt dat de kinderrechter een minderjarige onder toezicht kan stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, van het BW, in staat zijn te dragen.
5.3.
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.4.
Bij beslissing van 31 januari 2024 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 31 januari 2024 tot 14 februari 2024 en is voor diezelfde periode een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verleend in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, zonder voorafgaand verhoor van de belanghebbenden. [minderjarige 1] is in een apart kindgesprek op 6 februari 2024 gehoord en de moeder, de stiefvader, de vader, de Raad en de GI zijn tijdens de mondelinge behandeling in de gelegenheid gesteld hun standpunt kenbaar te maken. De kinderrechter is niet gebleken van nieuwe feiten en omstandigheden die maken dat het restant van de spoedmaatregelen per heden zou moeten worden herroepen.
5.5.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, stelt de kinderrechter vast dat er nog steeds ernstige zorgen zijn over de emotionele en fysieke veiligheid van de minderjarigen in de thuissituatie bij de moeder en stiefvader. Naar aanleiding van een melding van school over sterke vermoedens van kindermishandeling zijn de minderjarigen op 31 januari 2024 door een vertrouwensarts van Veilig Thuis onderzocht en uit het onderzoek is gebleken dat [minderjarige 2] zichtbaar letsel had op haar kin en scheenbenen. Bij doorvragen vertelden de minderjarigen dat zij forse straffen krijgen van stiefvader waarbij er tevens sprake is van fysieke mishandeling. Zij worden bijvoorbeeld hardhandig op bed gegooid, onder een koude douche gezet of opgesloten in de kelder (weliswaar met de deur op een kier). Daarnaast zijn de minderjarigen ook getuige geweest van huiselijk geweld tussen de moeder en stiefvader. Zo hebben zij bloed gezien bij de moeder en er lagen plukken haar van de moeder op de grond. Door de moeder en de stiefvader wordt betwist dat sprake is geweest van huiselijk geweld.
Gelet op de verschillende standpunten dient naar het oordeel van de kinderrechter eerst duidelijkheid te komen over de veiligheid van de minderjarigen in de thuissituatie bij de moeder en de stiefvader. De kinderrechter stelt voorts vast dat zowel door de moeder en de stiefvader als de vader wordt gesteld dat zij in het belang van de minderjarigen handelen, maar een ieder trekt aan de minderjarigen en normaal contact tussen de ouders is niet mogelijk. Het verzoek om een voorlopige ondertoezichtstelling wordt dan ook toegewezen.
5.6.
Ten aanzien van de verblijfplaats van de minderjarigen is het thans niet duidelijk waar het veilig voor hen is. Dit moet snel onderzocht worden. Het verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing wordt dan ook toegewezen, maar voor een kortere duur dan verzocht. De kinderrechter hoopt dat in de komende periode snel duidelijk gaat worden of thuisplaatsing bij de moeder en de stiefvader met een goed veiligheidsplan, een netwerkplaatsing, een plaatsing bij de vader of plaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder in het belang is van de minderjarigen. Op dit moment is nog onvoldoende duidelijk welke verblijfplaats voor de langere termijn in het belang van de minderjarigen is.
5.7.
De kinderrechter zal, gelet op de aard daarvan, de beslissing over de machtiging tot uithuisplaatsing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de Raad. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing. Aangezien de maatregel tot voorlopige ondertoezichtstelling van rechtswege uitvoerbaar bij voorraad is, is het afzonderlijk uitvoerbaar bij voorraad verklaren daarvan niet nodig.
5.8.
De kinderrechter beslist als volgt.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig onder toezicht van de GI met ingang van 14 februari 2024 tot 30 april 2024;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 14 februari 2024 tot 13 maart 2024;
6.3.
houdt iedere verdere beslissing over de machtiging tot uithuisplaatsing aan;
6.4.
bepaalt dat de Raad, de moeder, de vader, de stiefvader en hun advocaten en de GI zullen worden gehoord op de mondelinge behandeling van de kinderrechter mr. Struijs in deze rechtbank van op
[datum] 2023 te [uur], in het gerechtsgebouw te Breda, aan de Stationslaan 10;
6.5.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als een oproeping voor de Raad, de moeder, de vader, de stiefvader en hun advocaten en de GI om voormelde mondelinge behandeling bij te wonen;
6.6.
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
6.7.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2024 door mr. Hamburger, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. Can, als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 22 februari 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking voor zover het de machtiging tot uithuisplaatsing betreft kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
’s-Hertogenbosch.