ECLI:NL:RBZWB:2024:1186

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 februari 2024
Publicatiedatum
26 februari 2024
Zaaknummer
C/02/417869 / JE RK 24-37
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Struijs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een pleegzorgvoorziening

Op 8 februari 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing in een pleegzorgvoorziening voor negen maanden. De kinderrechter heeft de mondelinge behandeling op 8 februari 2024 gehouden, waarbij de moeder, een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling (GI) en een vertegenwoordigster van de Raad aanwezig waren. De vader van [minderjarige] was niet verschenen.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] erkend is door de vader en dat de moeder het ouderlijk gezag uitoefent. [minderjarige] verblijft momenteel bij pleegouders. De Raad heeft zorgen geuit over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige] en de opvoedingssituatie bij de moeder en stiefvader. Ondanks hulpverlening zijn de zorgen niet weggenomen en is er sprake van een complexe gezinssituatie. De kinderrechter heeft de wettelijke vereisten voor ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing als voldaan beschouwd en heeft het verzoek van de Raad toegewezen.

De kinderrechter heeft [minderjarige] onder toezicht gesteld van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering voor de duur van een jaar, met ingang van 8 februari 2024. Tevens is een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor negen maanden, met ingang van dezelfde datum. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De uitspraak is mondeling gedaan en op schrift gesteld op 21 februari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/417869 / JE RK 24-37
Datum uitspraak: 8 februari 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
locatie Breda, hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2011 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [plaats 1] ,
advocaat: mr. E.MA. Leijser te Tilburg.
De kinderrechter merkt als informanten aan:
[de vader],
hierna te noemen de vader,
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING, gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI).

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt mee in haar beoordeling het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 9 januari 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 8 februari 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door mr. E.M.A. Leijser;
- een vertegenwoordiger van de GI;
- een vertegenwoordigster van de Raad.
1.3.
Hoewel behoorlijk opgeroepen is de vader van [minderjarige] niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige] is erkend door de vader.
2.2.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.3.
[minderjarige] verblijft bij haar pleegouders in [plaats 2] .

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar.
Tevens verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van negen maanden. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
Bij de mondelinge behandeling heeft de Raad volhard in haar verzoek. Er bestaan zorgen over de sociaal-emotionele, hechtings- en identiteitsontwikkeling, het gedrag van [minderjarige] en de opvoedingssituatie van [minderjarige] . De vader van [minderjarige] is niet betrokken in het leven van [minderjarige] . De moeder en de stiefvader van [minderjarige] zijn op dit moment onvoldoende in staat onder eigen verantwoordelijkheid de bedreiging weg te nemen en hulpverlening te accepteren. Het is de moeder en de stiefvader niet gelukt om, ondanks de inzet van hulp vanuit verschillende instanties, tegemoet te komen aan de opvoedingsbehoeften van [minderjarige] , namelijk het bieden van veiligheid, stabiliteit, duidelijkheid, zekerheid, sensitieve en responsieve opvoeding. De reeds ingezette hulpverlening is niet toereikend gebleken om de zorgen weg te nemen. Er is sprake van een complexe situatie binnen een samengesteld gezin. De moeder en de stiefvader beschikken over onvoldoende opvoedvaardigheden. Tevens bestaan er zorgen dat binnen de thuissituatie van de moeder weinig oog is voor positieve momenten en het gezin lijkt over te lopen. De stiefvader is niet altijd in staat om een vervullende rol in het gezin aan te nemen. Een jeugdzorgwerker wordt noodzakelijk geacht om de ernstige bedreiging van de ontwikkelingen van [minderjarige] weg te nemen. [minderjarige] verblijft al een half jaar bij de pleegouders, maar de verwachting is dat zij binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn terug thuis wordt geplaatst. Over negen maanden dient duidelijkheid te komen over haar perspectief.
4.2.
Door en namens de moeder is aangegeven dat het verzoek van de Raad voor toewijzing gereedligt. Op 12 maart 2024 is er een kennismaking met de moeder en de hulpverlening vanuit de Viersprong over de benodigde behandeling van [minderjarige] . Hierin worden [minderjarige] , de moeder en de pleegouders meegenomen. De moeder heeft veel zorgen over [minderjarige] , in het bijzonder over haar gedrag. De moeder heeft goede contacten met de pleegouders van [minderjarige] . Inmiddels weet de moeder ook waarom de reeds ingezette hulpverlening niet toereikend is geweest, namelijk door het negatief zelfbeeld van [minderjarige] . Op dit moment verlopen de contacten met [minderjarige] beter, omdat er sprake is van rust. Van belang is om te blijven samenwerken om te komen tot een succesvolle afronding.
4.3.
De GI ondersteunt het verzoek van de Raad. De vertegenwoordiger van de GI is als vaste jeugdzorgwerker per direct beschikbaar om de ondertoezichtstelling uit te voeren. Er dient duidelijk te komen over het perspectief van [minderjarige] . Verder is nader onderzoek noodzakelijk om te beoordelen of een onderzoek vanuit de Viersprong voldoende is om het perspectief van [minderjarige] te onderzoeken. Mocht dit onvoldoende blijken, dan is aanvullend onderzoek noodzakelijk.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter overweegt als volgt. Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de Raad een machtiging verlenen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.3.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, blijkt dat er zorgen zijn over de sociaal-emotionele, hechtings- en identiteitsontwikkeling en over de opvoedingssituatie van [minderjarige] . [minderjarige] heeft de afgelopen jaren te maken gehad met onvoorspelbaarheid, onveiligheid en instabiliteit in de opvoedingssituatie. De vader van [minderjarige] heeft op dit moment geen rol in het leven van [minderjarige] . Het is de moeder en de stiefvader niet gelukt om, ondanks de hulp van verschillende instanties, tegemoet te komen aan de opvoedingsbehoeften van [minderjarige] , het bieden van veiligheid, stabiliteit, zekerheid en een sensitieve en responsieve opvoeding. De moeder en de stiefvader zijn op dit moment onvoldoende in staat onder eigen verantwoordelijkheid de bedreiging weg te nemen en hulpverlening te accepteren. Moeder staat wisselend en beperkt open voor noodzakelijke hulpverlening. Zo heeft de moeder het verblijf van [minderjarige] bij de pleegouders niet altijd gesteund. De moeder wordt beperkt door persoonlijke factoren op het gebied van inzicht, impulsiviteit, leermogelijkheden en draagkracht. Er dient ook zicht te komen op het functioneren van de stiefvader. Er bestaan zorgen over zijn cognitief functioneren. De komende periode dient hulpverlening vanuit de Viersprong opgestart te worden. De noodzaak van de machtiging tot uithuisplaatsing is gelegen in het feit dat [minderjarige] op dit moment rust, veiligheid, stabiliteit, duidelijkheid en een sensitieve en responsieve opvoeding nodig heeft. Van belang is dat er binnen negen maanden duidelijkheid komt over het perspectief van [minderjarige] . Binnen deze negen maanden dient meer bekend te zijn over de resultaten van de systemische hulpverlening vanuit de Viersprong en meer zicht op de (on)mogelijkheden om [minderjarige] terug thuis te plaatsen.
5.4.
Er dient in een gedwongen kader aan de volgende door de Raad gestelde doelen worden gewerkt:
- [minderjarige] ervaart rust, veiligheid en stabiliteit in de opvoedingssituatie;
- [minderjarige] ervaart betrokkenheid, veiligheid en steun in de relatie met haar beide ouders;
- [minderjarige] ziet haar halfzusjes, stiefvader, stiefoma en andere belangrijke familieleden regelmatig;
- [minderjarige] ontwikkelt zich positief.
5.5.
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat wordt voldaan aan de wettelijke vereisten voor ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg van [minderjarige] . Zij zal het verzoek daarom toewijzen en [minderjarige] onder toezicht stellen van de GI voor de verzochte duur van een jaar, met ingang van 8 februari 2024 tot 8 februari 2025. De machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg zal worden verleend voor de duur van negen maanden, met ingang van 8 februari 2024 tot 8 november 2024.
5.6.
De kinderrechter zal, gelet op de aard van de maatregel, de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de Raad. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er daartegen hoger beroep wordt ingesteld.
5.7.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering met ingang van 8 februari 2024 tot 8 februari 2025;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 8 februari 2024 tot 8 november 2024;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2024 door mr. Struijs, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Can als griffier, en op schrift gesteld op 21 februari 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.