4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02/338934-22
Vaststelling van de feiten
Op basis van de bewijsmiddelen gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verdachte en [slachtoffer] kennen elkaar van het daklozencentrum. Op zondag 25 december 2022 rond 08:10 uur zijn [slachtoffer] en verdachte elkaar tegengekomen op het station van Tilburg. Rond 14:00 uur zijn zij vanuit het Wilhelminapark naar de Jumbo gelopen, waar zij alcohol hebben gekocht. Hierna zijn [slachtoffer] en verdachte naar de Schouwburg gelopen, waar zij op een bankje hebben gezeten. Na een tijdje wilde verdachte geld hebben van [slachtoffer] om alcohol te kopen. [slachtoffer] weigerde dit, waarop zij ruzie kregen. Rond 17:00 uur heeft verdachte een mes uit zijn jaszak gepakt en in de borst van [slachtoffer] ter hoogte van zijn longen gestoken. Hierdoor heeft [slachtoffer] een steekwond in zijn borst opgelopen.
Betrouwbaarheid verklaringen aangever
Bij de vaststelling van de feiten heeft de rechtbank de verklaringen van [slachtoffer] als uitgangspunt gebruikt.
De rechtbank is van oordeel dat deze verklaringen betrouwbaar zijn. De verklaringen van [slachtoffer] vinden namelijk op belangrijke punten en op overtuigende wijze steun in de overige objectieve bewijsmiddelen. Zo worden de verklaringen ondersteund door de medische verklaring en door de bevindingen van de ter plaatse gekomen verbalisant, die bij [slachtoffer] waarnam dat op zijn borst ter hoogte van zijn borstbeen een insteekwond en een snee in de huid zaten. Ook passen de verklaringen van [slachtoffer] bij de camerabeelden. Hoewel de camera’s op enige afstand hingen, zijn op de beelden van de schouwburg de door verdachte gepleegde geweldshandelingen zichtbaar. Deze waargenomen handelingen komen overeen met de verklaringen van [slachtoffer] over de confrontatie. Bovendien noemt [slachtoffer] in zijn verklaringen expliciet de naam “ [verdachte] ”, zijnde de voornaam van verdachte. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat hier niet verdachte mee wordt bedoeld.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] niet kent en dat hij op de tenlastegelegde dag niet met [slachtoffer] is geweest. Het dossier bevat camerabeelden van 25 december 2022 van de Jumbo. Op deze camerabeelden wordt verdachte herkend door zijn eigen zus, als zijnde de persoon die naast [slachtoffer] de winkel in loopt om omstreeks 14:00 uur. De rechtbank gaat ervan uit zijn zus verdachte goed kent en de rechtbank kent dan ook veel gewicht toe aan deze herkenning. Vastgesteld kan aldus worden dat verdachte samen met [slachtoffer] op de tenlastegelegde dag in de Jumbo is geweest, zoals ook is verklaard door [slachtoffer] . De verklaring van verdachte dat hij [slachtoffer] niet kent en de bewuste dag niet met [slachtoffer] is geweest is dan ook aantoonbaar onjuist en daarmee ongeloofwaardig.
Kwalificatie
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen hoe het handelen van verdachte gekwalificeerd dient te worden.
Het primair tenlastegelegde: poging tot doodslag
Om tot een bewezenverklaring van poging tot doodslag te kunnen komen, is vereist dat de verdachte opzet heeft gehad op de dood van aangever.
De rechtbank ziet geen aanwijzingen in het dossier dat verdachte ‘vol’ opzet had op de dood van [slachtoffer] , in die zin dat het zijn bedoeling was om hem te doden.
Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of er sprake is van voorwaardelijk opzet. Van voorwaardelijk opzet is sprake als verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedragingen van verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roepen, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat verdachte [slachtoffer] met een mes in de borst ter hoogte van zijn longen heeft gestoken, waardoor bij [slachtoffer] een steekverwonding is ontstaan. Over de intensiteit van het steken stelt de rechtbank op grond van de camerabeelden vast dat verdachte met kracht heeft gestoken. Op de beelden is namelijk te zien dat verdachte stevig uithaalt. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich ter hoogte van de borst vitale organen bevinden, zoals de longen, het hart en verschillende grote bloedvaten. Wanneer deze vitale delen door een messteek worden geraakt, kan dit binnen een zeer kort tijdsbestek de dood tot gevolg hebben. Uit de medische verklaring blijkt bovendien dat indien de steekwond 2 centimeter naar links of naar rechts was geweest, de consequenties voor [slachtoffer] veel erger hadden kunnen zijn. Hierbij weegt de rechtbank ook mee dat verdachte uit het niets de steekbeweging heeft gemaakt, waardoor [slachtoffer] zich niet heeft kunnen verweren. Het handelen van verdachte levert naar het oordeel van de rechtbank dan ook een aanmerkelijke kans op de dood op. Tot slot merkt de rechtbank op dat het voor deze conclusie niet uitmaakt dat het mes niet is gevonden en dus onbekend is welke grootte het mes had.
De handelingen van verdachte moeten naar hun aard en uiterlijke verschijningsvorm ook worden geacht daarop gericht te zijn geweest. Dit aangezien verdachte op [slachtoffer] is afgekomen en met kracht met een mes in zijn borst ter hoogte van zijn longen heeft gestoken. Door zo te handelen heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] zou komen te overlijden.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] heeft gehad.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 25 december 2022 schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag, zoals impliciet primair is ten laste gelegd.
02/128119-22
Vaststaande feiten en omstandigheden
Op 23 mei 2022 omstreeks 01:50 uur kreeg de brandweer een melding van rookontwikkeling [adres 1] in Tilburg. De brandweer is vervolgens ter plaatse gegaan en is op zoek gegaan naar de oorzaak van de rook, waarna zij bij een kamer van [zorgcentrum] aan [adres 2] uitkwamen. Deze kamer bevindt zich op de begane grond van het gebouw [adres 1] . Dit betreft de kamer van verdachte. In de badkamer van deze kamer was sprake van rookontwikkeling in het systeemplafond. Bovenop het systeemplafond lag kleding die in brand stond. In de douchebak lag een kledingstuk dat verbrand was en op de grond in de badkamer werd een rode aansteker aangetroffen. Als gevolg van de brand waren systeemplaten verbrand en waren er boven het systeemplafond zwarte vlekken zichtbaar.
Is verdachte verantwoordelijk voor de brandstichting?
De rechtbank dient op de eerste plaats de vraag te beantwoorden of verdachte verant-woordelijk kan worden gehouden voor de brandstichting.
Verdachte heeft verklaard dat hij die avond in zijn kamer was en sliep. Hij is wakker geworden van het brandalarm dat afging. Hij heeft op dat moment geen rook in zijn kamer gezien. Hij is vervolgens naar buiten gegaan omdat dit moest van de brandweer. Verdachte verklaart dan ook niet verantwoordelijk te zijn voor de brand en dat het iemand anders moet zijn geweest.
De rechtbank is van oordeel dat dit alternatieve scenario van verdachte ongeloofwaardig is. De buurman van verdachte, getuige [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ), heeft namelijk verklaard dat hij na het afgaan van het brandalarm naar buiten was gegaan en aldaar zag dat verdachte niet buiten stond. Hierop heeft [getuige 1] bij de kamer van verdachte aangeklopt, waarop verdachte opendeed. [getuige 1] zag in de badkamer van verdachte veel rook tegen het plafond en hij heeft verder niemand anders gezien in de kamer. Daarnaast stelt de rechtbank op basis van het dossier vast dat [getuige 2] , werkzaam als begeleider bij het RIBW, heeft verklaard dat enkel verdachte en de begeleiding toegang hebben tot zijn kamer. Verder hebben de ter plaatse gekomen verbalisanten verklaard dat zij geen verbrekingen zagen aan de deur van de kamer van verdachte. Ook overigens is het naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden dat een andere persoon op een andere wijze de brandende kleding in het systeemplafond heeft geplaatst. Daarbij komt dat in de woning van verdachte, waar alleen hij op dat moment verbleef, en waar hij (en de begeleiding) alleen toegang toe had, in de badkamer een aansteker is aangetroffen.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het alternatieve scenario van verdachte als ongeloofwaardig terzijde kan worden geschoven en dat het verdachte is geweest die de brand heeft gesticht en dus verantwoordelijk kan worden gehouden voor de brandstichting.
Is sprake van gemeen gevaar voor personen?
De rechtbank acht niet bewezen dat de brandstichting gemeen gevaar voor personen heeft opgeleverd. De rechtbank stelt daartoe vast dat door de brandweer en de politie heel beperkt onderzoek is gedaan. Weliswaar woonde verdachte in een kamer in een wooncomplex, waarin ook andere personen woonachtig waren, maar dit is onvoldoende om gemeen gevaar voor personen bewezen te verklaren. Zo is niet duidelijk geworden wie zich ten tijde van de brand in het pand bevond en op welke plek en hoe het pand in elkaar stak. Ook is niet duidelijk wat het risico was dat de brand zich (snel) zou verspreiden. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen en overtuigend bewezen dat verdachte op 23 mei 2022 opzettelijk brand heeft gesticht, waarbij gemeen gevaar voor goederen is ontstaan.