ECLI:NL:RBZWB:2024:1172

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 februari 2024
Publicatiedatum
26 februari 2024
Zaaknummer
02/338934-22; 02/128119-22 (ttz gev)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en brandstichting door verdachte met ernstige gevolgen voor slachtoffer

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 februari 2024 uitspraak gedaan in twee samenhangende zaken tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag en brandstichting. De verdachte heeft op 25 december 2022 in Tilburg geprobeerd om [slachtoffer] te doden door hem met een mes in de borst te steken, wat resulteerde in een steekwond ter hoogte van de longen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer], aangezien de verdachte met kracht heeft gestoken en de kans op de dood aanzienlijk was. De rechtbank achtte de verklaringen van [slachtoffer] geloofwaardig en ondersteund door objectieve bewijsmiddelen, waaronder camerabeelden en medische rapporten.

Daarnaast werd de verdachte ook veroordeeld voor brandstichting op 23 mei 2022 in een zorgcentrum, waar hij opzettelijk kleding in brand heeft gestoken, wat gemeen gevaar voor goederen heeft opgeleverd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verantwoordelijk was voor de brand, maar sprak hem vrij van het onderdeel van de tenlastelegging dat betrekking had op gemeen gevaar voor personen, omdat niet kon worden vastgesteld dat er daadwerkelijk gevaar voor mensen was.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 40 maanden, met aftrek van het voorarrest, en veroordeelde hem tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, [slachtoffer], voor zowel materiële als immateriële schade. De rechtbank weigerde een tbs-maatregel op te leggen, omdat er onvoldoende bewijs was voor een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/338934-22; 02/128119-22 (ttz gev)
vonnis van de meervoudige kamer van 26 februari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats] ( [land] )
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting in Middelburg
In de zaak met parketnummer 02/338934-22 wordt verdachte bijgestaan door raadsman
mr. D. Vong, advocaat te Rijen.
In de zaak met parketnummer 02/128119-22 wordt verdachte bijgestaan door raadsman
mr. C.J.M. Jansen, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 12 februari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. L.J. den Braber, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
In de zaak met parketnummer 02/338934-22 is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) behandeld.

2.De tenlastelegging

02/338934-22
De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich op
25 december 2022 schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag, dan wel poging tot zware mishandeling.
02/128119-22
De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich op 23 mei 2022 schuldig heeft gemaakt aan brandstichting in zijn kamer van [zorgcentrum] , waardoor gevaar voor goederen en personen is ontstaan.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
02/338934-22
De officier van justitie acht op grond van de inhoud van het procesdossier wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag.
De aangifte van [slachtoffer] is geloofwaardig en betrouwbaar en wordt ondersteund door objectieve bewijsmiddelen in het dossier. Er is sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] .
02/128119-22
De officier van justitie acht op grond van de inhoud van het procesdossier wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan brandstichting, waardoor gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen is ontstaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
02/338934-22
De verdediging bepleit primair vrijspraak van het tenlastegelegde, nu het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat. Subsidiair wordt bepleit dat er geen sprake is van poging tot doodslag, omdat het voorwaardelijk opzet op de dood niet kan worden bewezen nu niet duidelijk is met welk object is gestoken en wat het daadwerkelijke letsel is van [slachtoffer] .
02/128119-22
De verdediging bepleit vrijspraak van het tenlastegelegde. Er ontbreekt forensisch sporenonderzoek, DNA-onderzoek en onderzoek naar de muren boven het plafond, waardoor niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte de tenlastegelegde gedragingen heeft gepleegd. Daarnaast ontbreekt bewijs dat sprake is geweest van een brandstichting waardoor levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen was te duchten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02/338934-22
Vaststelling van de feiten
Op basis van de bewijsmiddelen gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verdachte en [slachtoffer] kennen elkaar van het daklozencentrum. Op zondag 25 december 2022 rond 08:10 uur zijn [slachtoffer] en verdachte elkaar tegengekomen op het station van Tilburg. Rond 14:00 uur zijn zij vanuit het Wilhelminapark naar de Jumbo gelopen, waar zij alcohol hebben gekocht. Hierna zijn [slachtoffer] en verdachte naar de Schouwburg gelopen, waar zij op een bankje hebben gezeten. Na een tijdje wilde verdachte geld hebben van [slachtoffer] om alcohol te kopen. [slachtoffer] weigerde dit, waarop zij ruzie kregen. Rond 17:00 uur heeft verdachte een mes uit zijn jaszak gepakt en in de borst van [slachtoffer] ter hoogte van zijn longen gestoken. Hierdoor heeft [slachtoffer] een steekwond in zijn borst opgelopen.
Betrouwbaarheid verklaringen aangever
Bij de vaststelling van de feiten heeft de rechtbank de verklaringen van [slachtoffer] als uitgangspunt gebruikt.
De rechtbank is van oordeel dat deze verklaringen betrouwbaar zijn. De verklaringen van [slachtoffer] vinden namelijk op belangrijke punten en op overtuigende wijze steun in de overige objectieve bewijsmiddelen. Zo worden de verklaringen ondersteund door de medische verklaring en door de bevindingen van de ter plaatse gekomen verbalisant, die bij [slachtoffer] waarnam dat op zijn borst ter hoogte van zijn borstbeen een insteekwond en een snee in de huid zaten. Ook passen de verklaringen van [slachtoffer] bij de camerabeelden. Hoewel de camera’s op enige afstand hingen, zijn op de beelden van de schouwburg de door verdachte gepleegde geweldshandelingen zichtbaar. Deze waargenomen handelingen komen overeen met de verklaringen van [slachtoffer] over de confrontatie. Bovendien noemt [slachtoffer] in zijn verklaringen expliciet de naam “ [verdachte] ”, zijnde de voornaam van verdachte. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat hier niet verdachte mee wordt bedoeld.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] niet kent en dat hij op de tenlastegelegde dag niet met [slachtoffer] is geweest. Het dossier bevat camerabeelden van 25 december 2022 van de Jumbo. Op deze camerabeelden wordt verdachte herkend door zijn eigen zus, als zijnde de persoon die naast [slachtoffer] de winkel in loopt om omstreeks 14:00 uur. De rechtbank gaat ervan uit zijn zus verdachte goed kent en de rechtbank kent dan ook veel gewicht toe aan deze herkenning. Vastgesteld kan aldus worden dat verdachte samen met [slachtoffer] op de tenlastegelegde dag in de Jumbo is geweest, zoals ook is verklaard door [slachtoffer] . De verklaring van verdachte dat hij [slachtoffer] niet kent en de bewuste dag niet met [slachtoffer] is geweest is dan ook aantoonbaar onjuist en daarmee ongeloofwaardig.
Kwalificatie
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen hoe het handelen van verdachte gekwalificeerd dient te worden.
Het primair tenlastegelegde: poging tot doodslag
Om tot een bewezenverklaring van poging tot doodslag te kunnen komen, is vereist dat de verdachte opzet heeft gehad op de dood van aangever.
De rechtbank ziet geen aanwijzingen in het dossier dat verdachte ‘vol’ opzet had op de dood van [slachtoffer] , in die zin dat het zijn bedoeling was om hem te doden.
Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of er sprake is van voorwaardelijk opzet. Van voorwaardelijk opzet is sprake als verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedragingen van verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roepen, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat verdachte [slachtoffer] met een mes in de borst ter hoogte van zijn longen heeft gestoken, waardoor bij [slachtoffer] een steekverwonding is ontstaan. Over de intensiteit van het steken stelt de rechtbank op grond van de camerabeelden vast dat verdachte met kracht heeft gestoken. Op de beelden is namelijk te zien dat verdachte stevig uithaalt. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich ter hoogte van de borst vitale organen bevinden, zoals de longen, het hart en verschillende grote bloedvaten. Wanneer deze vitale delen door een messteek worden geraakt, kan dit binnen een zeer kort tijdsbestek de dood tot gevolg hebben. Uit de medische verklaring blijkt bovendien dat indien de steekwond 2 centimeter naar links of naar rechts was geweest, de consequenties voor [slachtoffer] veel erger hadden kunnen zijn. Hierbij weegt de rechtbank ook mee dat verdachte uit het niets de steekbeweging heeft gemaakt, waardoor [slachtoffer] zich niet heeft kunnen verweren. Het handelen van verdachte levert naar het oordeel van de rechtbank dan ook een aanmerkelijke kans op de dood op. Tot slot merkt de rechtbank op dat het voor deze conclusie niet uitmaakt dat het mes niet is gevonden en dus onbekend is welke grootte het mes had.
De handelingen van verdachte moeten naar hun aard en uiterlijke verschijningsvorm ook worden geacht daarop gericht te zijn geweest. Dit aangezien verdachte op [slachtoffer] is afgekomen en met kracht met een mes in zijn borst ter hoogte van zijn longen heeft gestoken. Door zo te handelen heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] zou komen te overlijden.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] heeft gehad.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 25 december 2022 schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag, zoals impliciet primair is ten laste gelegd.
02/128119-22
Vaststaande feiten en omstandigheden
Op 23 mei 2022 omstreeks 01:50 uur kreeg de brandweer een melding van rookontwikkeling [adres 1] in Tilburg. De brandweer is vervolgens ter plaatse gegaan en is op zoek gegaan naar de oorzaak van de rook, waarna zij bij een kamer van [zorgcentrum] aan [adres 2] uitkwamen. Deze kamer bevindt zich op de begane grond van het gebouw [adres 1] . Dit betreft de kamer van verdachte. In de badkamer van deze kamer was sprake van rookontwikkeling in het systeemplafond. Bovenop het systeemplafond lag kleding die in brand stond. In de douchebak lag een kledingstuk dat verbrand was en op de grond in de badkamer werd een rode aansteker aangetroffen. Als gevolg van de brand waren systeemplaten verbrand en waren er boven het systeemplafond zwarte vlekken zichtbaar.
Is verdachte verantwoordelijk voor de brandstichting?
De rechtbank dient op de eerste plaats de vraag te beantwoorden of verdachte verant-woordelijk kan worden gehouden voor de brandstichting.
Verdachte heeft verklaard dat hij die avond in zijn kamer was en sliep. Hij is wakker geworden van het brandalarm dat afging. Hij heeft op dat moment geen rook in zijn kamer gezien. Hij is vervolgens naar buiten gegaan omdat dit moest van de brandweer. Verdachte verklaart dan ook niet verantwoordelijk te zijn voor de brand en dat het iemand anders moet zijn geweest.
De rechtbank is van oordeel dat dit alternatieve scenario van verdachte ongeloofwaardig is. De buurman van verdachte, getuige [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ), heeft namelijk verklaard dat hij na het afgaan van het brandalarm naar buiten was gegaan en aldaar zag dat verdachte niet buiten stond. Hierop heeft [getuige 1] bij de kamer van verdachte aangeklopt, waarop verdachte opendeed. [getuige 1] zag in de badkamer van verdachte veel rook tegen het plafond en hij heeft verder niemand anders gezien in de kamer. Daarnaast stelt de rechtbank op basis van het dossier vast dat [getuige 2] , werkzaam als begeleider bij het RIBW, heeft verklaard dat enkel verdachte en de begeleiding toegang hebben tot zijn kamer. Verder hebben de ter plaatse gekomen verbalisanten verklaard dat zij geen verbrekingen zagen aan de deur van de kamer van verdachte. Ook overigens is het naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden dat een andere persoon op een andere wijze de brandende kleding in het systeemplafond heeft geplaatst. Daarbij komt dat in de woning van verdachte, waar alleen hij op dat moment verbleef, en waar hij (en de begeleiding) alleen toegang toe had, in de badkamer een aansteker is aangetroffen.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het alternatieve scenario van verdachte als ongeloofwaardig terzijde kan worden geschoven en dat het verdachte is geweest die de brand heeft gesticht en dus verantwoordelijk kan worden gehouden voor de brandstichting.
Is sprake van gemeen gevaar voor personen?
De rechtbank acht niet bewezen dat de brandstichting gemeen gevaar voor personen heeft opgeleverd. De rechtbank stelt daartoe vast dat door de brandweer en de politie heel beperkt onderzoek is gedaan. Weliswaar woonde verdachte in een kamer in een wooncomplex, waarin ook andere personen woonachtig waren, maar dit is onvoldoende om gemeen gevaar voor personen bewezen te verklaren. Zo is niet duidelijk geworden wie zich ten tijde van de brand in het pand bevond en op welke plek en hoe het pand in elkaar stak. Ook is niet duidelijk wat het risico was dat de brand zich (snel) zou verspreiden. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen en overtuigend bewezen dat verdachte op 23 mei 2022 opzettelijk brand heeft gesticht, waarbij gemeen gevaar voor goederen is ontstaan.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02/338934-22
op 25 december 2022 te Tilburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven met dat opzet die [slachtoffer] met een mes in zijn borst en ter hoogte van zijn longen heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
02/128119-22
op 23 mei 2022 te Tilburg opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een systeemplafond in de badkamer in een kamer van [zorgcentrum] , gelegen aan [adres 2], door open vuur in aanraking te brengen met een kledingstuk ten gevolge waarvan dat systeemplafond is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert ten aanzien van beide parketnummers tezamen primair aan verdachte op te leggen een tbs-maatregel met verpleging van overheidswege en een gevangenisstraf van twee jaar met aftrek van het voorarrest. Subsidiair wordt gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van vijf jaar met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten dan wel één van deze feiten, bepleit de verdediging om een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf. Dit zodat verdachte wordt weerhouden om in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee ernstige strafbare feiten.
Op 24 mei 2022 heeft hij brand gesticht in de badkamer van de kamer waarin hij op dat moment woonde en die toebehoorde aan [zorgcentrum] . Hierdoor zijn systeemplaten beschadigd geraakt en is er gevaar ontstaan voor de overige goederen in de (bad)kamer. Verdachte heeft gehandeld zonder een duidelijk motief en hij heeft geen verantwoordelijk-heid genomen voor wat hij heeft gedaan. Brandstichting is een zeer gevaarzettend en voor de omgeving bedreigend delict en zorgt voor veel onrust bij omwonenden.
Vervolgens heeft verdachte op 25 december 2022 geprobeerd om [slachtoffer] te doden, door hem met kracht met een mes in zijn borst te steken. Verdachte en [slachtoffer] waren bekenden van elkaar en waren die dag samen op pad. Nadat er ruzie ontstond over geld, heeft verdachte er uit het niets voor gekozen om [slachtoffer] in de borst te steken. Ook hier heeft verdachte gehandeld zonder enig duidelijk motief. Verdachte heeft een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van [slachtoffer] . Uit de toelichting bij het verzoek tot schadevergoeding volgt dat [slachtoffer] angstiger is geworden, dat hij last heeft van slaapproblemen en dat hij vanwege zijn opgelopen trauma extra medicatie heeft moeten krijgen. Verder blijkt dat [slachtoffer] elke keer wanneer hij in de spiegel kijkt, wordt herinnerd aan het voorval door het litteken op zijn borst wat nog steeds zichtbaar is.
De rechtbank weegt in het nadeel van verdachte mee dat uit zijn strafblad blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor geweldsfeiten, waaronder een bedreiging waarbij een mes is gebruikt.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de door de psycholoog en psychiater opgestelde rapporten van 20 november 2023. Hieruit volgt dat verdachte medewerking aan de NIFP-rapportages en aan het onderzoek in het [psychiatrische observatiekliniek] heeft geweigerd. Hierdoor hebben de deskundigen geen uitspraak kunnen doen over de toerekenbaarheid van verdachte ten aanzien van de feiten en over een eventueel aanwezig recidivegevaar. Voorts hebben de deskundigen geen advies kunnen geven met betrekking tot het al dan niet verplicht opleggen van een behandeling binnen een gedwongen kader.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van 30 januari 2024. Ook hieruit blijkt dat verdachte niet inhoudelijk wenst in te gaan op de feiten en de omstandigheden daaromtrent. De reclassering constateert dat sprake is van instabiliteit op diverse leefgebieden, maar dat verdachte geen hulp wenst (in de zin van begeleiding, bewindvoering of behandeling) en het dat het probleembesef zeer beperkt is. De risico’s op recidive, letselschade en onttrekking aan de voorwaarden worden ingeschat als hoog. Eerdere ambulante trajecten zijn niet gelukt omdat verdachte zich niet kon of wenste te conformeren aan regels en afspraken, dan wel omdat hij wederom een strafbaar feit pleegde. Bij een veroordeling adviseert de reclassering dan ook een straf zonder bijzondere voorwaarden. Zij zien geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of zijn gedrag te veranderen. Gelet op de hoge risico’s geeft de reclassering de rechtbank ter overweging mee om aan verdachte een tbs-maatregel met verpleging van overheidswege op te leggen.
Voor oplegging van een tbs-maatregel is vereist dat bij verdachte ten tijde van het plegen van de feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, op het gepleegde misdrijf een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen oplegging van de maatregel eist. De rechtbank is van oordeel dat gelet op het gemankeerde onderzoek er slechts in zeer beperkte mate conclusies ten aanzien van de persoon van verdachte voor-handen zijn. Hierdoor kan onvoldoende worden vastgesteld of in het geval van verdachte aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van een tbs-maatregel is voldaan. Gelet hierop zal de rechtbank geen tbs-maatregel aan verdachte opleggen.
Vanwege de ernst van de feiten en de straffen die hiervoor in soortgelijke zaken worden opgelegd, is uitsluitend het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend. Alles afwegend zal de rechtbank aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van veertig maanden met aftrek van het voorarrest dat verdachte heeft ondergaan in beide afzonderlijke zaken.
De rechtbank heeft overwogen om aan verdachte een voorwaardelijk strafdeel op te leggen, maar zij ziet naar aanleiding van hetgeen de reclassering heeft gerapporteerd geen meerwaarde in het opleggen van bijzondere voorwaarden of een behandelkader.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij

02/338934-22
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 3.705,00.
Dit bedrag bestaat uit € 705,00 aan materiële schade en € 3.000,00 aan immateriële schade. Daarnaast wordt € 159,00 aan proceskosten gevorderd.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
De materiële schade bevat een zestal posten, te weten een OPPO telefoon (€ 250,00), een Adidas trainingsbroek (€ 80,00), Nike Air Max schoenen (€ 150,00), een zwarte jas van het merk Hummel (€ 110,00), een vest van Paris St. Germain (€ 85,00) en een Adidas T-shirt (€ 30,00).
De rechtbank is van oordeel dat de kosten van het Adidas T-shirt (€ 30,00) toewijsbaar zijn, nu het aannemelijk is dat dit T-shirt onder het bloed heeft gezeten, gelet op de aard van het bewezenverklaarde feit.
De kosten van de trainingsbroek, de schoenen, de jas en het vest verklaart de rechtbank niet-ontvankelijk. Deze kostenposten zijn betwist en onvoldoende onderbouwd. Er zijn geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat deze goederen door [slachtoffer] zelf zijn aangeschaft, wanneer ze zijn aangeschaft en hoeveel deze goederen hebben gekost. Daarnaast blijkt uit het dossier niet hoeveel bloed [slachtoffer] als gevolg van het steekincident heeft verloren, waardoor niet kan worden vastgesteld dat naast het T-shirt ook de overige kledingstukken onder het bloed zaten en daardoor onherstelbaar zijn beschadigd. Nader onderzoek naar deze vier kostenposten zou leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank verklaart ook de kosten van de telefoon (€ 250,00) niet-ontvankelijk, omdat het causaal verband met het bewezenverklaarde feit ontbreekt.
Immateriële schade
De rechtbank heeft bewezenverklaard dat [slachtoffer] is gestoken met een mes in zijn borst ter hoogte van zijn longen. Uit de toelichting bij de vordering tot schadevergoeding en de daarbij gevoegde foto blijkt dat [slachtoffer] hieraan een litteken op zijn borst heeft overgehouden. Daarnaast blijkt uit deze toelichting dat het feit negatieve impact heeft gehad op de mentale gesteldheid van [slachtoffer] . Hij heeft meer angst en erge slaapproblemen gekregen. Ook heeft hij last van herbelevingen wanneer hij een mes ziet tijdens bijvoorbeeld het koken. Hij heeft hiervoor gesprekken gehad bij de psycholoog en heeft extra medicatie moeten krijgen. Vast staat aldus dat [slachtoffer] als gevolg van het bewezenverklaarde feit lichamelijk en psychisch letsel heeft opgelopen, zodat hij in aanmerking komt voor vergoeding van de immateriële schade. De rechtbank acht de ingediende vordering, gelet op uitspraken in vergelijkbare zaken, echter niet in zijn geheel toewijsbaar. Zij wijst de vordering toe tot een bedrag van € 2.000,00.
De rechtbank zal de vordering voor wat betreft het meer gevorderde aan immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
De rechtbank zal met betrekking tot het toegekende bedrag van de vordering de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel. Tevens zal de wettelijke rente worden toegekend vanaf 25 december 2022.
Proceskosten
De gevorderde proceskosten zijn door de verdediging betwist. De rechtbank is echter van oordeel dat deze kostenpost voldoende is onderbouwd en zij acht deze kosten integraal toewijsbaar. De omstandigheid dat dit bedrag mogelijk door de gemeente als bijzondere bijstand wordt vergoed en [slachtoffer] dit zou kunnen aanvragen, doet hier naar het oordeel van de rechtbank niet aan af.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 57, 157 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02/338934-22
poging tot doodslag;
02/128119-22
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen
te duchten is;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 40 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
02/338934-22
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer]van
€ 2.030,00waarvan € 30,00 aan materiële schade en € 2.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 december 2022 tot aan de dag der voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op
€ 159,00;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] , € 2.030,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 december 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 30 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;

Voorlopige hechtenis

- heft in de zaak met parketnummer 02/128119-22 het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.B. Prenger, voorzitter, mr. M.M. Veldhuizen en
mr. K. Verschueren, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.B.H. van Overveld, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 26 februari 2024.
De oudste rechter en griffier zijn niet in de gelegenheid om dit vonnis te ondertekenen.