ECLI:NL:RBZWB:2024:1166

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 februari 2024
Publicatiedatum
26 februari 2024
Zaaknummer
AWB- 23_1778
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit bijstandsverlening met ingangsdatum 22 juni 2022

Op 16 februari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 24 januari 2023, waarin hem een bijstandsuitkering werd toegekend met ingangsdatum 22 juni 2022. Eiser was niet verschenen op de zitting, waar mr. R.M. Mol namens het college aanwezig was. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat eiser niet tijdig een aanvraag voor bijstand had ingediend en er geen bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigden. Eiser had zich eerder op 5 augustus 2019 en 14 februari 2022 gemeld voor bijstand, maar had geen aanvragen ingediend. De rechtbank oordeelde dat het college terecht de ingangsdatum van de bijstandsuitkering had vastgesteld op 22 juni 2022, en dat er geen schending van het gelijkheidsbeginsel was. Eiser kreeg geen griffierecht terug en geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/1778 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom, college.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 24 januari 2023 (bestreden besluit).
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 5 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: mr. R.M. Mol namens het college. Eiser is, zonder voorafgaand bericht van verhindering, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser tegen het besluit van het college waarin met ingangsdatum van 22 juni 2022 een bijstandsuitkering aan eiser is toegekend. De rechtbank doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
1.1
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten en omstandigheden
2. Eiser heeft zich op 22 juni 2022 gemeld bij het college en op 30 juni 2022 een bijstandsuitkering aangevraagd met als gewenste ingangsdatum 18 mei 2021.
Bij brief van 22 juli 2022 heeft het college een verzoek om aanvullende gegevens gedaan. Eiser heeft niet tijdig alle gevraagde gegevens overgelegd.
Hierna heeft het college bij brief van 22 augustus 2022 middels een hersteltermijn opnieuw een verzoek om aanvullende gegevens gedaan. Eiser heeft wederom niet tijdig alle gevraagde gegevens overgelegd. Daarnaast heeft eiser niet gereageerd op een tweetal - aangetekend verzonden - brieven van het college waarbij hij werd uitgenodigd voor een gesprek.
Met het besluit van 21 oktober 2022 (primair besluit) heeft het college de bijstandsaanvraag van eiser afgewezen, omdat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.
Eiser heeft op 14 november 2022 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Tijdens de bezwaarprocedure heeft eiser de gevraagde gegevens overgelegd en heeft hij meegewerkt aan een huisbezoek. Op basis van deze gegevens heeft het college het recht op bijstand van eiser alsnog kunnen vaststellen.
Met het bestreden besluit van 24 januari 2023 heeft het college het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Daarnaast heeft het college het primaire besluit herroepen en is aan eiser met ingangsdatum van 22 juni 2022 een bijstandsuitkering toegekend.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bestreden besluit
3. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de ingangsdatum van 22 juni 2022 correct is vastgesteld. Uit onderzoek volgt dat er onvoldoende redenen zijn om van de datum van melding bij ISD Brabantse Wal af te wijken. Het is eisers eigen verantwoordelijkheid om tijdig een bijstandsuitkering aan te vragen. Daarnaast heeft eiser zijn standpunt dat de receptie zou hebben medegedeeld dat eiser geen uitkering mocht aanvragen, niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd. Ook heeft eiser zich al eerder - op 5 augustus 2019 en 14 februari 2022 - gemeld bij het college voor een bijstandsuitkering waardoor niet aannemelijk is dat eiser in de veronderstelling was dat hij de bijstandsuitkering niet mocht aanvragen. Het college wijst het verzoek om bijstandverlening met terugwerkende kracht over de periode van 18 mei 2021 tot en met 21 juni 2022 af.
Beroepsgronden
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat ten onrechte geen bijstand met terugwerkende kracht over de periode van 18 mei 2021 tot en met 21 juni 2022 is verleend. Er is sprake van een schending van het gelijkheidsbeginsel. Eiser had geen inkomen en kon daarom niet in de kosten delen met zijn moeder. Wanneer er geen bijstandsuitkering met terugwerkende kracht wordt verstrekt, kan er ook geen terugvordering (lees: herziening) van zijn moeders recht op bijstand plaatsvinden. Ook kon eiser niet eerder een bijstandsuitkering aanvragen in verband met het verlopen van zijn verblijfsvergunning. Ten slotte heeft eiser zich op
5 augustus 2019 respectievelijk 14 februari 2022 gemeld bij het college voor een bijstandsuitkering, maar deze aanvragen zijn afgewezen.
Oordeel van de rechtbank
Toetsingskader
5. Artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat de bijstand wordt toegekend vanaf de dag waarop het recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
5.1
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) inzake toepassing van de artikelen 43 en 44 van de Participatiewet [1] bestaat in beginsel geen recht op toekenning van bijstand over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen. Van dit uitgangspunt kan volgens de jurisprudentie worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. De gedachte hierachter is dat als een betrokkene eerder al in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeerde, hij zich wel eerder zou hebben gemeld. Van bijzondere omstandigheden kan bijvoorbeeld sprake zijn als komt vast te staan dat betrokkene al eerder een aanvraag om bijstand heeft ingediend, of indien gebleken is dat betrokkene op enigerlei wijze actie in de richting van het college heeft ondernomen die tot het innemen van een daartoe strekkende aanvraag had moeten leiden.
Bijzondere omstandigheden
6. Hoofdregel bij de toepassing van de Participatiewet is dus dat bijstand wordt toegekend per datum melding. Niet in geschil is dat eiser zich al twee keer eerder dan op
22 juni 2022 bij het college heeft gemeld voor een bijstandsuitkering, namelijk op
5 augustus 2019 en 14 februari 2022.
6.1
Uit vaste rechtspraak van de CRvB [2] vloeit voort dat van het uitgangspunt dat geen bijstand wordt verstrekt met ingang van een datum voor de melding, kan worden afgeweken indien sprake is van een eerdere melding die buiten de schuld van de betrokkene niet heeft geleid tot een aanvraag. Uit artikel 44, derde lid, van de Participatiewet en daarop betrekking hebbende rechtspraak van de CRvB [3] vloeit daarnaast voort dat een melding zijn betekenis houdt, zolang er geen sprake is van tijdsverloop, waarvan een betrokkene een verwijt kan worden gemaakt of van een uitdrukkelijke mededeling door de betrokkene dat van een aanvraag zal worden afgezien.
6.2
Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken van een eerdere melding die buiten de schuld van eiser niet heeft geleid tot een aanvraag. Het is eisers eigen beslissing geweest om niet direct na de meldingen op 5 augustus 2019 en 14 februari 2022 een aanvraag in te dienen. Daarnaast is sprake van tijdsverloop waarvan eiser een verwijt kan worden gemaakt. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt het volgende. Voor wat betreft de melding van 5 augustus 2019 heeft eiser zelf bij het college aangegeven te gaan studeren waarna door het college is uitgelegd dat de Wet studiefinanciering in dat geval een voorliggende voorziening vormt. Er is toen geen aanvraagformulier uitgereikt en eiser heeft hier ook niet om verzocht. Na de melding van 14 februari 2022 heeft eiser een zoekperiode opgelegd gekregen tot 15 maart 2022. Op 21 maart 2022 heeft een telefonische intake plaatsgevonden en op die dag is een aanvraagformulier uitgereikt. Op 20 mei 2022 is er nog steeds geen aanvraagformulier binnengekomen, ‘klant laat niets meer van zich horen’. Vervolgens meldt eiser zich opnieuw op 22 juni 2022. Het is de rechtbank niet duidelijk geworden of toen ook een aanvraagformulier is uitgereikt. Zodoende kan niet worden vastgesteld of de melding van 14 februari 2022 of de melding van 22 juni 2022 heeft geleid tot een aanvraag. Wel kan worden vastgesteld dat eiser niet eerder dan op 30 juni 2022 een aanvraagformulier aan het college heeft geretourneerd. Daarmee heeft eiser dus zelf afgezien van het verkrijgen van een (eerder) besluit over het al dan niet bestaande recht op een bijstandsuitkering.
6.3
Naar het oordeel van de rechtbank is ook overigens niet gebleken van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat aan eiser met terugwerkende kracht vanaf
18 mei 2021 bijstand moest worden verleend. Eisers beroepsgrond dat hij niet beschikte over een rechtsgeldige verblijfsvergunning waardoor hij niet eerder dan op 30 juni 2022 een bijstandsaanvraag kon indienen, volgt de rechtbank niet. Eiser heeft over de periode van
27 september 2016 tot 27 september 2021 een verblijfstitel ‘asiel bepaalde tijd’ gehad. Daarna is zijn verblijfsrecht verlengd tot 27 september 2026. Het document waaruit zijn huidige verblijfstitel blijkt is op 23 december 2021 in Rotterdam aan hem uitgereikt. Zonder nadere toelichting valt niet in te zien waarom eiser niet eerder dan op 30 juni 2022 een aanvraag om bijstand kon indienen.
6.4
Gelet op het voorgaande heeft het college terecht de ingangsdatum van de bijstandsuitkering niet op een eerdere datum dan 22 juni 2022 vastgesteld.
Gelijkheidsbeginsel
7. Eiser heeft aangevoerd dat hij (in de periode waarin hij geen bijstandsuitkering ontving) geen inkomen had. Hierdoor kon eiser niet delen in de kosten met zijn moeder. Eisers moeder ontving in die periode ook een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande welk recht is herzien, omdat eiser thuis ging wonen. Volgens eiser kan er geen herziening van zijn moeders recht op bijstand plaatsvinden indien niet met terugwerkende kracht bijstand aan hem wordt verstrekt. De rechtbank begrijpt deze situatie als een beroep op het gelijkheidsbeginsel.
7.1
Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel is het noodzakelijk dat sprake is van rechtens gelijke gevallen die ongelijk worden behandeld. De rechtbank is van oordeel dat eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel hem niet kan baten, omdat geen sprake is van gelijke gevallen als het gaat om het niet verlenen van bijstand met terugwerkende kracht in vergelijking met een besluit tot herziening van het recht op bijstand. Hierbij merkt de rechtbank op dat voor de door eiser geschetste situaties ook twee verschillende toetsingskaders van toepassing zijn. Eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet.
Conclusie
8. Samenvattend komt de rechtbank tot het oordeel dat het besluit van het college tot toekenning van bijstand aan eiser met ingang van 22 juni 2022 stand kan houden.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C.J.J. van Roij, griffier op 16 februari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:1
Tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, wordt de aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen.
Participatiewet
Artikel 43, eerste lid
Het college stelt het recht op bijstand op schriftelijke aanvraag of, indien een schriftelijke aanvraag niet mogelijk is, ambtshalve vast.
Artikel 44, eerste lid
Indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, wordt de bijstand toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voorzover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 2 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3009.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 14 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1215.
3.Vergelijk de uitspraak van de CRvB van 2 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX9088.