ECLI:NL:RBZWB:2024:1162

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 februari 2024
Publicatiedatum
26 februari 2024
Zaaknummer
02/282256-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Stalking en verminderd toerekeningsvatbaarheid met gevangenisstraf en contactverbod

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 februari 2024, is de verdachte beschuldigd van stalking gedurende een periode van drie maanden, van 7 augustus 2022 tot en met 31 oktober 2022, waarbij hij de aangeefster herhaaldelijk heeft belaagd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, wat invloed heeft op de strafoplegging. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van 114 dagen, waarvan 100 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en een contact- en locatieverbod. De verdediging pleitte voor een minder zware straf, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan belaging, wat een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster met zich meebracht. De rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf op van 104 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder een contactverbod met de aangeefster. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van immateriële schadevergoeding aan de benadeelde partij, die door de rechtbank werd vastgesteld op € 750,=, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geen contact mocht opnemen met de aangeefster en zich niet in haar woonplaats mocht bevinden. De uitspraak benadrukt de ernst van stalking en de gevolgen voor de slachtoffers, evenals de rol van verminderd toerekeningsvatbaarheid in de strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/282256-22
vonnis van de meervoudige kamer van 23 februari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 1990 te [geboorteplaats 1] ,
thans verblijvende bij GGZ, [locatie] ,
raadsvrouw mr. C.R. Pirone, advocaat te Rijen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 februari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van 7 augustus 2022 tot en met 31 oktober 2022 [aangeefster] heeft belaagd (gestalkt).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde stalking heeft begaan en baseert zich daarbij op de aangifte, de camerabeelden die zijn gemaakt bij de woning van aangeefster en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor de bewezenverklaring.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Aangezien verdachte het hierna bewezen verklaarde heeft bekend en daarvoor geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering:
- de bekennende verklaring van verdachte op de zitting van 9 februari 2024;
- de aangifte door [aangeefster], opgenomen op dossierpagina 3 en 4 van het eindproces-verbaal met nummer PL2000-2022279001 en de bijlagen bij de aangifte, opgenomen op dossierpagina 6 tot en met 9 van het genoemde eindproces-verbaal;
- het aanvullend proces-verbaal aangeefster, opgenomen op dossierpagina 12 en 13 van het hiervoor genoemde eindproces-verbaal;
- het proces-verbaal van bevindingen, opgenomen op dossierpagina 20 en 21 van het hiervoor genoemde eindproces-verbaal.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 07 augustus 2022 tot en met 31 oktober 2022 te [plaats] wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [aangeefster], door
- meermalen zich (op hinderlijke wijze) op te houden voor en/of in de onmiddellijke nabijheid van de woning van die [aangeefster] en
- meermalen op de deur/een raam van de woning van die [aangeefster] te kloppen en
-meermalen aan te bellen bij de woning van die [aangeefster],
met het oogmerk die [aangeefster] te dwingen iets te doen en te dulden.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 114 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 100 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden een contactverbod met aangeefster en een locatieverbod. Daarnaast heeft de officier van justitie oplegging gevorderd van een maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) voor de duur van drie jaar, inhoudende een contactverbod met aangeefster, alsmede een locatieverbod voor de woonplaats van aangeefster, [plaats]. Per overtreding van dit verbod acht de officier van justitie zeven dagen hechtenis op zijn plaats. Zowel voor de bijzondere voorwaarden als de maatregel 38v Sr heeft de officier van justitie de dadelijke uitvoerbaarheid gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging vindt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf langer dan het voorarrest niet passend. Een voorwaardelijke straf met een locatie- en contactverbod is passend, maar daarnaast is het niet nodig om een maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr op te leggen. Ook de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden acht de verdediging niet noodzakelijk.
6.3.
Het oordeel van de rechtbankVerdachte heeft zich in 2022 gedurende een periode van drie maanden schuldig gemaakt aan belaging van een voormalige vriendin (aangeefster). Volgens haar hebben verdachte en zij jaren geleden een paar maanden aangerommeld, maar een relatie is het nooit geweest. Verdachte ging van augustus 2022 tot en met oktober 2022 steeds naar haar woning en hield zich daar hinderlijk op. Aangeefster moest dit alles maar steeds dulden. Verdachte belde regelmatig aan of klopte op een raam en heeft met dit alles een stelselmatige inbreuk gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer en haar gevoel van veiligheid. Ter zitting vertelde verdachte dat hij steeds hoopte dat zij hem wilde helpen toen het niet goed met hem ging. Daarbij heeft hij blijkbaar alleen rekening gehouden met zijn eigen behoefte om in contact te treden met zijn voormalige vriendin en zich niet bekommerd om de psychische gevolgen voor haar. Uit haar op zitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat ze tijdens de belaging en de maanden daarna echt bang was. Volgens de op zitting aanwezige medewerker van slachtofferhulp is aangeefster nu nog steeds alert.
Bij de bepaling van de strafmaat houdt de rechtbank verder rekening met de ernst van het feit, de straffen die normaliter in soortgelijke zaken worden opgelegd en met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Uit het dossier blijkt dat er tijdens het eerste contact dat de politie met verdachte had en tijdens het voorgeleidingsconsult van een psycholoog kort na de aanhouding van verdachte op 31 oktober 2022 nauwelijks contact met verdachte was te maken en een gesprek voeren uiterst moeilijk was. Er werd vermoed dat sprake was van een psychotisch toestandsbeeld bij verdachte. Gelet op deze bevindingen acht de rechtbank verdachte verminderd toerekeningsvatbaar. Dit neemt de rechtbank mee in strafverminderende zin.
Op zitting heeft de rechtbank een verdachte gezien waar wel een gesprek mee te voeren was en die zijn best deed vragen van de rechtbank en de officier van justitie te beantwoorden. Het lijkt erop dat zijn huidige verblijf bij GGZ Breburg, [locatie], en het medicijndepot hem goed doen. De rechtbank houdt er bij de strafoplegging rekening mee dat verdachte inmiddels de nodige begeleiding en hulp ontvangt bij GGZ Breburg.
In strafvermeerderende zin neemt de rechtbank wel mee dat verdachte tweemaal door de politie was gezegd te stoppen met de belaging, maar steeds daarmee doorging. Op zitting heeft verdachte eerlijk gezegd dat hij zich pas in de gevangenis heeft gerealiseerd dat hij geen contact meer moest zoeken met aangeefster. Blijkbaar waren die veertien dagen voorarrest nodig om hem er van te doordringen dat hij echt moest stoppen.
Alles afwegend acht de rechtbank passend en geboden om aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 104 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met als bijzondere voorwaarden een contactverbod met aangeefster en een locatieverbod voor de woonplaats van aangeefster. Thans is dat [plaats]. De rechtbank zal die voorwaarden niet dadelijk uitvoerbaar verklaren, omdat niet voldaan wordt aan het wettelijk vereiste daartoe. Vereist is namelijk dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Zo’n misdrijf is deze belaging niet en het dossier biedt verder ook geen aanknopingspunten om bang te moeten zijn voor zo’n misdrijf in de toekomst. Sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis per 14 november 2022 heeft verdachte geen contact gezocht met aangeefster.
De rechtbank ziet geen noodzaak om naast de bijzondere voorwaarden nog een maatregel als bedoeld in 38v Sr op te leggen. Tijdens de zitting heeft verdachte ook laten weten dat hij contact met aangeefster zocht, omdat hij hulp nodig had. Inmiddels heeft hij hulp van GGZ en familie. Het aan de voorwaardelijke gevangenisstraf van 90 dagen gekoppelde contact- en locatieverbod moet voldoende zijn om te zorgen dat verdachte aangeefster ook in de toekomst met rust laat.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij
[aangeefster]vordert een schadevergoeding van
€ 1.733,=voor onderhavig feit.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De materiële schade bestaat uit een aantal posten. Allereerst gaat het om de aanschaf van een indoor beveiligingscamera en een ringvideo deurbel voor een totaalbedrag van € 112,54. Uit de bijgevoegde stukken blijkt dat deze beveiligingscamera en de ringvideo deurbel zijn aangeschaft voor het bewezenverklaarde strafbare feit werd gepleegd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen rechtstreeks verband is tussen de aanschaf van de beveiligingscamera en ringvideo deurbel en het nu gepleegde feit. De benadeelde partij zal voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Daarnaast bestaat de gevorderde materiële schade uit het opnemen van verlofuren en gemaakte reiskosten voor bezoeken aan het politiebureau, Sterk Huis en slachtofferhulp. Vooropgesteld dient te worden dat ingevolge art. 51f Sv degene die rechtstreekse schade heeft geleden door een strafbaar feit zich als benadeelde partij in het strafproces kan voegen. Reiskosten en verlofuren kunnen echter niet als zodanige rechtstreekse schade worden aangemerkt. De vordering zal voor deze posten worden afgewezen.
De door de benadeelde gevorderde vergoeding voor immateriële schade acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 750,=, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. Deze schade staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Voor het overige deel van die gevorderde immateriële schadevergoeding is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan nu (de omvang van) de schade onvoldoende is onderbouwd. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 285b van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
belaging;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 104 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
* dat verdachte gedurende de volledige proeftijd op geen enkele wijze contact opneemt, laat opnemen of onderhoudt met [aangeefster], geboren op [geboortedag 2] 1985. Hieronder valt ook dat verdachte niet aanwezig mag zijn bij hardloopevenementen waaraan zij deelneemt;
* dat verdachte gedurende de proeftijd zich niet zal bevinden in de woonplaats van [aangeefster], thans [plaats];
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[aangeefster]van
€ 750,=aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
- wijst de vordering benadeelde partij af voor het bedrag van € 120,84 (reiskosten en verlofuren);
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[aangeefster] € 750,=,te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
15 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.M. Pooyé, voorzitter, mr. M.E.I. Beudeker en mr. R.J.H. de Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van G.T.A. Schuurmans-Knoop, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 23 februari 2024.
De griffier is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.