Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 januari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het rijden van 11 km per uur te hard op de N253 Nieuwstraat te Oostburg op 3 april 2022. Betrokkene heeft beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierna heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting op 17 januari 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar de officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. C. de Meer.
Betrokkene voerde in zijn beroepschrift aan dat de boete niet redelijk was gezien de omstandigheden en beroept zich op artikel 8 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv), stellende dat het voertuig ten tijde van de gedraging was verhuurd. De zittingsvertegenwoordiger verzocht om het beroep gegrond te verklaren, mits de bestuurder, het volledige adres en kenteken in het huurcontract stonden. De kantonrechter overwoog dat de zekerheidstelling van € 105,- niet was betaald door betrokkene, maar besloot deze op nihil te stellen om proceseconomische redenen.
De kantonrechter beoordeelde vervolgens de inhoud van het beroep. Op basis van artikel 5 Wahv wordt de boete opgelegd aan de kentekenhouder, tenzij de kentekenhouder kan aantonen dat hij niet de bestuurder was. Betrokkene had een geldige huurovereenkomst overgelegd, waardoor de kantonrechter concludeerde dat de uitzondering voor bedrijfsmatige verhuur van toepassing was. De boete was ten onrechte aan betrokkene opgelegd, en het beroep werd gegrond verklaard. De beschikking van de officier van justitie en de boete werden vernietigd, en het betaalde bedrag van de zekerheidstelling moest worden terugbetaald aan betrokkene.