In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 februari 2024, is een kort geding aanhangig gemaakt door de man tegen de vrouw en haar bewindvoerder. De man vordert nakoming van een vaststellingsovereenkomst die partijen op 1 september 2023 hebben gesloten, waarin is afgesproken dat de vrouw haar woning binnen vier maanden in de verkoop zou zetten. De vrouw is echter in verzuim, omdat zij deze verplichting niet is nagekomen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vrouw tekortschiet in haar verplichtingen uit de overeenkomst, en dat er geen goede redenen zijn aangevoerd voor deze tekortkoming. De voorzieningenrechter heeft de vrouw veroordeeld om de woning binnen veertien dagen na betekening van het vonnis in de verkoop te zetten, met een dwangsom van € 50,-- per dag bij niet-nakoming, tot een maximum van € 10.000,--. Tevens is de vrouw veroordeeld in de proceskosten van de man, die zijn begroot op € 937,97. De voorzieningenrechter heeft de vordering van de man toegewezen, met inachtneming van de omstandigheden van de zaak, waaronder de psychische gesteldheid van de vrouw, maar heeft geoordeeld dat de termijn van vier maanden voor het in de verkoop zetten van de woning haalbaar was op het moment van de overeenkomst.