ECLI:NL:RBZWB:2024:1145

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 februari 2024
Publicatiedatum
23 februari 2024
Zaaknummer
AWB- 23_3541
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag voor een gehandicaptenparkeerkaart door de rechtbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een gehandicaptenparkeerkaart beoordeeld. Eiser had op 1 september 2022 een aanvraag ingediend, die op 18 oktober 2022 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oisterwijk werd afgewezen. Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond met een bestreden besluit op 5 juni 2023. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft op 10 januari 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van het college aanwezig waren. Eiser zelf was niet verschenen. De rechtbank oordeelt dat het college ten onrechte geen volledige heroverweging heeft verricht bij het nemen van het bestreden besluit. De rechtbank stelt vast dat de keuringsarts in zijn rapportage van 17 oktober 2022 concludeerde dat eiser in staat was om 100 meter te lopen met gebruik van hulpmiddelen, maar dat deze conclusie niet zonder meer kan worden aangenomen voor de periode van de beslissing op bezwaar.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit. Dit betekent niet dat eiser automatisch in aanmerking komt voor de gehandicaptenparkeerkaart, maar dat het college een nieuw besluit moet nemen op basis van een nieuwe medische beoordeling. De rechtbank bepaalt dat het college dit nieuwe besluit binnen zes weken moet nemen en dat het college het door eiser betaalde griffierecht en de proceskosten moet vergoeden. De totale kosten die het college aan eiser moet vergoeden bedragen € 2.504,-.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/3541 BESLU

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. drs. J.M. Lammers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oisterwijk, verweerder.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een gehandicaptenparkeerkaart voor een bestuurder.
In het besluit van 18 oktober 2022 (primair besluit) heeft het college de aanvraag voor een gehandicaptenparkeerkaart voor een bestuurder afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Met het besluit van 5 juni 2023 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
Eiser geeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 10 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van het college, mr. E.C. Kruijssen en mr. S. Bijsterveld. Eiser is niet in persoon verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank beoordeelt het besluit tot handhaving van de afwijzing van de aanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
1.1.
Eiser heeft op 1 september 2022 een aanvraag voor een gehandicaptenparkeerkaart voor een bestuurder ingediend.
1.2.
Naar aanleiding van deze aanvraag heeft [naam 1] , keuringsarts, een onderzoek uitgevoerd. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een advies van 17 oktober 2022. De keuringsarts komt in het advies tot de conclusie dat eiser niet voldoet aan de aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de gehandicaptenparkeerkaart, omdat eiser nog wel in staat is om 100 meter te lopen met gebruik van alle mogelijke hulpmiddelen.
1.3.
In het primaire besluit van 18 oktober 2022 heeft de college de aanvraag van eiser afgewezen. Hieraan heeft het college het advies van de keuringsarts ten grondslag gelegd.
1.4.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. Het bezwaar is door eiser toegelicht op de hoorzitting van 14 maart 2023, waarna de enkelvoudige adviseur een advies heeft uitgebracht.
1.5.
De keuringsarts heeft naar aanleiding van het bezwaar en de hoorzitting opnieuw een advies opgesteld. Dit is neergelegd in het rapport van 20 maart 2023. De keuringsarts heeft gesteld dat eiser op 14 oktober 2022 nog wel in staat was om 100 meter te lopen met gebruik van alle mogelijke hulpmiddelen. Op dit rapport heeft eiser schriftelijk gereageerd.
1.6.
Met het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
Wettelijk kader
2. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Wat is er tussen partijen in geschil?
3. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser een medische aandoening, namelijk MS, heeft waardoor hij een aantoonbare beperking van langdurige aard heeft. Partijen zijn echter wel verdeeld over de vraag of het college eiser terecht in staat heeft geacht om zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan één stuk te voet te overbruggen.
Heeft het college op goede gronden de aanvraag afgewezen?
4.1.
Eiser stelt zich op het standpunt dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest. Hij kan niet meer dan 55 meter lopen. De loopbeperking zal erger worden, vanwege de aard van zijn aandoening. De arts heeft hier geen nader onderzoek naar gedaan. De arts stelt ten onrechte dat eiser twee keer per week een uur sport waarbij hij zes minuten kan lopen. Het gaat hier echter om fysiotherapie waarbij eiser niet mag overbelasten. Uit de rapportage van de arts blijkt niet dat er nadere informatie bij de neuroloog is opgevraagd.
Op grond van het medisch protocol gehandicaptenparkeervoorzieningen (november 2008) moet de arts op grond van artikel 5.8 de aard van de aandoening, in combinatie met de prognose, het (afgeronde) behandelplan en mogelijke behandelopties later, met de geobjectiveerde loopbeperkingen en de gemiddelde loopafstand wegen. Het lijkt er volgens eiser op dat de arts deze afweging heeft gemaakt, zonder werkelijk inzicht te willen krijgen in het geheel van aandoeningen van eiser, maar wel heeft geconcludeerd dat eiser 100 meter zelfstandig kan lopen zonder hulpmiddelen en dat zijn loopbeperking stabiels is. Een second opinion arts heeft echter geconcludeerd dat eiser een belastbaarheid heeft die maakt dat eiser vaker niet dan wel in de gelegenheid is om 100 meter met behulp van zijn rollator te overbruggen.
4.2.
Het college acht het advies van de keuringsarts op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze opgesteld. Zij moet zich er van vergewissen dat het advies zorgvuldig stand is gekomen en dat de inhoud inzichtelijk en concludent is. [1] Eiser heeft wisselende verklaringen gegeven, maar er wordt geen reden gezien om te twijfelen aan dat wat eiser naar voren heeft gebracht bij het eerste onderzoek door de keuringsarts op 14 oktober 2022. Het college is van mening dat er geen grond bestaat voor het oordeel dat het onderzoek door de keuringsarts op onzorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Het rapport van de keuringsarts had aan het bestreden besluit ten grondslag mogen worden gelegd.
Het college is van mening dat het rapport van de contra-expertise niet strekt tot weerlegging van het advies van de keuringsarts, noch tot de conclusie dat het advies van de keuringsarts niet is gebaseerd op deugdelijk en zorgvuldig onderzoek. De onjuistheid van de conclusie van het advies van de keuringsarts is niet onderbouwd. Het overgelegde rapport van [naam 2] biedt geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de keuringsarts. De contra-expertise heeft ongeveer tien maanden het peilmoment plaatsgevonden. De second-opinion heeft daarmee geen betrekking op de relevante peildatum maar beschrijft de situatie 10 maanden later. Voor zover eiser van oordeel is dat zijn medische situatie inmiddels ernstig is verslechterd heeft hij de mogelijkheid tot het indienen van een nieuwe aanvraag en vindt een geactualiseerde beoordeling plaatst. Tot slot is het college van mening dat het rapport van de contra-expertise niet voldoet aan de eisen die men van een rapport mag verwachten. Uit het rapport blijkt niet op welke wijze de medische documentatie heeft betrokken in het onderzoek. Daarnaast is onduidelijk hoe tot de conclusie is gekomen dat eiser niet meer dan 100 meter kan lopen.
4.3.
Bij het nemen van een beslissing op bezwaar rust op het college, op grond van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de plicht om zijn eerdere besluit op grondslag van het daartegen gemaakte bezwaar te heroverwegen. De hoofdregel in het bestuursrecht is dat de heroverweging in de bezwaarprocedure plaatsvindt met inachtneming van de feiten en omstandigheden die zich op dat moment voordoen en de op dat moment geldende rechts- en beleidsregels (toetsing ex nunc).
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat het college ten onrechte geen volledige heroverweging, als bedoeld in artikel 7:11, eerste lid, van de Awb, heeft verricht. Aan het primaire besluit ligt de rapportage van de keuringsarts van 17 oktober 2022 ten grondslag. Daarin heeft de keuringsarts, samengevat, overwogen dat eiser ten tijde van de aanvraag nog in staat is om 100 meter te lopen met gebruik van alle hulpmiddelen. Vervolgens heeft het college naar aanleiding van het bezwaar van eiser de keuringsarts gevraagd om een nieuwe rapportage op te stellen. In de rapportage van 20 maart 2023 zet de keuringsarts uiteen waarom het ingediende bezwaarschrift geen aanleiding geeft om het advies te veranderen. Er is slechts beoordeeld of hetgeen in bezwaar naar voren was gebracht aanleiding gaf het advies van 17 oktober 2022 te herzien, omdat de conclusie luidt dat betrokkene op 14 oktober 2022 nog wel in staat was 100 meter te lopen met gebruik van alle mogelijke hulpmiddelen. Daarmee is de toetsing te beperkt geweest. Het college had moeten (laten) beoordelen of er aanleiding was om het primaire besluit te herroepen met inachtneming van alle feiten en omstandigheden zoals die zich op dat moment voordeden.
De rechtbank merkt hierover nog op dat algemeen bekend is dat MS een ziekte is die een wisselend beloop kan kennen, waarbij in ieder geval niet kan vaststaan dat wat de medisch adviseur op 14 oktober 2022 heeft vastgesteld, als dat niet op zichzelf al onjuist is, zoals eiser met behulp van een in beroep door hem ingebracht advies heeft willen aantonen, niet zonder meer de conclusie kan worden getrokken dat die conclusie ook zou gelden voor het moment dat de beslissing op bezwaar werd genomen.

Conclusie en gevolgen

5. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Dat betekent niet dat de rechtbank kan oordelen dat eiser in aanmerking komt voor een gehandicaptenparkeerkaart. Het betekent dat het college een nieuw besluit moet nemen. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien. De reden hiervoor is dat er een nieuwe medische beoordeling moet plaatsvinden om te kunnen beoordelen of eiser voor de gehandicaptenparkeerkaart in aanmerking komt. Het college moet daarvoor een nieuw medisch advies vragen en op basis daarvan een nieuw besluit op bezwaar nemen.
De rechtbank bepaalt daarom met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het college hiervoor zes weken. Deze termijn gaat op grond van artikel 8:106 van de Awb pas lopen als de termijn om hoger beroep in te stellen is verstreken, of als hoger beroep wordt ingesteld, als daarop is beslist.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
7. De rechtbank veroordeelt het college in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze kosten stelt de rechtbank vast op
€ 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1).
Ook komen voor vergoeding in aanmerking de kosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken voor het inschakelen van een medisch deskundige. Verzocht is om vergoeding van de factuur van Triage medisch adviesbureau van 4 augustus 2023 ter hoogte van € 754,- inclusief BTW (€ 623,14 exclusief BTW). De rechtbank acht deze kosten redelijk. Deze kosten zullen daarom worden toegewezen. Het totaal bedrag van de te vergoeden kosten bedraagt daarmee € 2.504,- (€ 1.750,- + € 754,-).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het college op binnen zes weken na de dag nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken, of als hoger beroep wordt ingesteld, de dag nadat daarop is beslist een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 181,00 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.504,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier, op 16 februari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage

Wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht:
Artikel 7:11, eerste lid
Indien het bezwaar ontvankelijk is, vindt op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats.

Voetnoten

1.Het college verwijst in dat kader naar CRvB 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1609.