In deze zaak hebben eisers beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oisterwijk, dat op 11 juli 2023 een omgevingsvergunning heeft verleend voor de bouw van een hotel met paviljoen op een perceel in Oisterwijk. Het onderzoek ter zitting vond plaats op 10 januari 2024 in Breda, waar eisers werden bijgestaan door hun gemachtigde, mr. M.M.W.H. Holtackers. Het college werd vertegenwoordigd door een ambtenaar, en de vergunninghoudster was ook aanwezig met haar gemachtigde, mr. R. Verkoijen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghoudster op 10 augustus 2022 een aanvraag voor de omgevingsvergunning heeft ingediend. De eisers hebben bezwaar gemaakt tegen de vergunning, onder andere vanwege stikstofproblematiek en het niet tijdig ontvangen van relevante documenten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college in strijd heeft gehandeld met artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door eisers niet opnieuw te horen over belangrijke nieuwe informatie die na de hoorzitting was ingediend. Desondanks heeft de rechtbank besloten dat de schending van deze procedurele regel niet leidt tot nietigheid van het besluit, omdat eisers niet in hun belangen zijn geschaad.
De rechtbank heeft verder overwogen dat de parkeerplaatsen die aan de vergunning zijn verbonden voldoen aan de eisen van de Nota Parkeernormen 2016. De eisers hebben betoogd dat de parkeerbehoefte onjuist is berekend en dat het parkeerterrein niet toegankelijk zou zijn voor niet-elektrische voertuigen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de vergunninghoudster het recht heeft om het terrein af te sluiten en dat dit niet in strijd is met de geldende regelgeving. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eisers ongegrond verklaard en het college veroordeeld tot vergoeding van proceskosten in bezwaar tot een bedrag van € 1.194,--.