ECLI:NL:RBZWB:2024:1131

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 februari 2024
Publicatiedatum
23 februari 2024
Zaaknummer
AWB- 24_1398 VV en AWB 23_11058
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een verzetprocedure tegen de niet-ontvankelijk verklaring van bezwaren tegen een omgevingsvergunning voor het kappen van bomen

Op 19 november 2023 heeft [naam verzoekers] beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout, dat op 10 oktober 2023 de bezwaren van [naam verzoekers] tegen de omgevingsvergunning voor het kappen van 21 bomen niet-ontvankelijk heeft verklaard. [naam verzoekers] verzocht op 27 december 2023 om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op 26 januari 2024 het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Hierop heeft [naam verzoekers] verzet aangetekend en opnieuw om een voorlopige voorziening gevraagd, wat op 20 februari 2024 is behandeld.

De rechtbank heeft in deze uitspraak beoordeeld of de voorzieningenrechter terecht heeft geoordeeld dat het beroep van [naam verzoekers] ongegrond was. De rechtbank concludeert dat de voorzieningenrechter ten onrechte zonder zitting heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk ongegrond was. De rechtbank oordeelt dat de uitspraak van 26 januari 2024 niet rechtsgeldig was, omdat [naam verzoekers] niet op een zitting is gehoord. Het verzet is gegrond verklaard, en de uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 januari 2024 wordt vernietigd. De rechtbank heeft het beroep van [naam verzoekers] ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 23/11058 V en BRE 24/1398
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 februari 2024 op het verzet van
[naam opposante], uit [vestigingsplaats opposante] , opposante
(gemachtigde: mr. R. Hörchner),
tegen de uitspraak van de rechtbank van 26 januari 2024 in het geding tussen
opposante
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout,het college
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),
tevens uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 februari 2024 in de zaak tussen
[naam verzoekers], uit [vestigingsplaats verzoekers] , verzoekster
(gemachtigde: mr. R. Hörchner),
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout, het college
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).
Procesverloop
1. [naam verzoekers] heeft op 19 november 2023 beroep ingesteld tegen het besluit van het college van 10 oktober 2023 over de niet-ontvankelijk verklaring van haar bezwaren tegen de omgevingsvergunning voor het kappen van 21 bomen aan [adres perceel ] te [vestigingsplaats verzoekers] .
2. [naam verzoekers] heeft op 27 december 2023 aan de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
3. Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.
4. In een uitspraak van 26 januari 2024 heeft de voorzieningenrechter op grond van artikel 8:86 van de Awb het beroep van [naam verzoekers] ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
5. [naam verzoekers] heeft verzet gedaan en tevens een verzoek gedaan om een voorlopige voorziening te treffen hangende de verzetprocedure.
6. De voorzieningenrechter heeft het verzet en het verzoek om een voorlopige voorziening op 20 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen namens [naam verzoekers] [naam betrokkene] , bijgestaan door mr. R. Hörchner en namens het college [namen vertegenwoordigers] .
Overwegingen
7. Op 6 september 2022 heeft de gemeente Oosterhout een omgevingsvergunning aangevraagd voor het vellen van 21 bomen in een opstand ten zuiden en oosten van [adres perceel ] in [vestigingsplaats verzoekers] ter verbetering van het onderhoud van een pand met rieten kap aan [adres pand] , dat op de gemeentelijke monumentenlijst is opgenomen.
8. In een besluit van 17 oktober 2022 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van de 21 bomen met herbeplanting nabij [adres perceel ] in [vestigingsplaats verzoekers] .
9. Op 27 november 2022 heeft [naam verzoekers] bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Op 2 februari 2023 heeft een hoorzitting plaatsgevonden bij de Adviescommissie Algemene wet bestuursrecht.
10. In een besluit van 10 oktober 2023 heeft het college de bezwaren van [naam verzoekers] niet-ontvankelijk verklaard omdat in de bezwaarfase de gemeentelijke APV zodanig is gewijzigd dat het verbod om zonder omgevingsvergunning houtopstanden te vellen alleen nog maar geldt voor bomen die op de Bomenlijst staan vermeld. Daarmee kunnen de betreffende bomen volgens het college zonder omgevingsvergunning worden geveld en heeft [naam verzoekers] geen procesbelang meer. De verleende omgevingsvergunning is volgens het college komen te vervallen omdat er geen juridische grondslag meer voor bestaat.
11. [naam verzoekers] heeft op 19 november 2023 beroep ingesteld. Tevens heeft zij op 27 december 2023 aan de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Volgens [naam verzoekers] is de wijziging van de APV niet rechtmatig tot stand gekomen omdat geen inspraak heeft plaatsgevonden. De wijziging is volgens haar in strijd met (artikel 2 onder g van) de Algemene inspraakverordening Oosterhout 2021 (hierna: de inspraakverordening), waarin is bepaald dat in elk geval inspraak verleend dient te worden op groenplannen.
12. Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Awb is een zitting achterwege gebleven. In de uitspraak van 26 januari 2024 heeft de voorzieningenrechter op grond van artikel 8:86 van de Awb het beroep van [naam verzoekers] ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
13. [naam verzoekers] heeft op 30 januari 2024 verzet gedaan en tevens een verzoek gedaan een voorlopige voorziening te treffen hangende de verzetprocedure.

Beoordeling verzet

14. Deze uitspraak op het verzet van [naam verzoekers] gaat over de uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 januari 2024 waarin de voorzieningenrechter op grond van artikel 8:86 van de Awb niet alleen het verzoek om een voorlopige voorziening heeft afgewezen, maar ook het beroep van [naam verzoekers] ongegrond heeft verklaard.
15. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak allereerst of in de uitspraak van 26 januari 2024 terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep ongegrond is.
Aan de inhoud van de gronden die [naam verzoekers] in de voorlopige voorziening heeft aangevoerd komt de voorzieningenrechter pas toe als het verzet gegrond is.
Kortsluiten zonder zitting
16. [naam verzoekers] is voorafgaand aan de uitspraak van 26 januari 2024 niet op een zitting gehoord. Zoals ter zitting van 20 februari 2024 besproken was het daarom op grond van artikel 8:86 van de Awb formeel niet mogelijk om meteen ook op het beroep te beslissen (oftewel ‘kort te sluiten’). Uit artikel 8:86, lid 1, van de Awb en de memorie van antwoord (PG Awb II, p. 512) volgt dat de voorzieningenrechter een zaak alleen kan kortsluiten als hij
na de zittingvan oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Voorwaarde is dus dat een zitting is gehouden waarop ook de hoofdzaak aan de orde is gekomen en waarin verzoekster de gelegenheid heeft gehad om haar standpunten toe te lichten. Aan die voorwaarde is in dit geval niet voldaan.
17. Het verzet betreft uitsluitend de beoordeling van de vraag of de voorzieningenrechter al dan niet terecht tot vereenvoudigde behandeling is overgegaan wegens de kennelijke uitkomst van het beroep. Dit betekent dat de beoordeling in de verzetprocedure beperkt is tot de vraag of terecht uitspraak is gedaan zonder op zitting te horen. Zoals hiervoor overwogen is dat niet het geval. Reeds daarom kon de voorzieningenrechter in dit geval niet tot het oordeel komen dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep ongegrond is.
Conclusie en gevolgen in de verzetprocedure
18. Uit het voorgaande volgt dat de voorzieningenrechter in de buiten-zittingsuitspraak ten onrechte heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk, dus buiten redelijke twijfel, ongegrond was. Het verzet is dus gegrond. Op grond van artikel 8:55, negende lid, van de Awb vervalt de uitspraak waartegen verzet was gedaan en wordt het onderzoek voortgezet in de stand waarin het zich bevond. Dat betekent in dit geval dat de buiten-zittingsuitspraak vervalt, voor zover deze ziet op het beroep.

Beoordeling beroep

Aanvullende gronden van [naam verzoekers]
19. [naam verzoekers] heeft allereerst aangevoerd dat de voorzieningenrechter in de uitspraak van 26 januari 2024 ten onrechte heeft geoordeeld dat in dit geval geen sprake zou zijn van een groenplan als bedoeld in de inspraakverordening. Daartoe wijst [naam verzoekers] op de inhoud van de twee gezamenlijke besluiten van de gemeenteraad van 4 juli 2023 getiteld
“Wijziging Algemene Plaatselijke Verordening Gemeente Oosterhout 2022 (APV) gerelateerd aan het bomencompensatiebeleid en groenbeleid”en
“Bomencompensatiebeleid en samenhangend groenbeleid 2023”. Gelet op de in deze besluiten genoemde aspecten rond het groenbeleid van de gemeente Oosterhout is volgens [naam verzoekers] zonder meer sprake van een groenplan. Er had derhalve inspraak plaats moeten vinden. Nu dat is nagelaten zijn de besluiten van 4 juli 2023 nietig, althans behoren deze via exceptieve toetsing buiten toepassing te blijven.
Verder voert [naam verzoekers] aan dat de overweging van de voorzieningenrechter in de uitspraak van 26 januari 2024, dat exceptieve toetsing haar niet zou kunnen baten, onbegrijpelijk is. Zij heeft namelijk verzocht om de besluiten waarbij de artikelen 4.10, 4.11 en 4.12 van de APV zijn
gewijzigdbuiten toepassing te verklaren. Wanneer een wijzigingsbesluit buiten toepassing wordt gelaten betekent dat volgens [naam verzoekers] dat de oorspronkelijke artikelen (tot nader order) niet zijn gewijzigd.
20. Ter zitting heeft [naam verzoekers] haar standpunt nader toegelicht. De voorzieningenrechter begrijpt dat [naam verzoekers] zich op het standpunt stelt dat de wijziging van de APV op grond van exceptieve toetsing buiten toepassing moet worden gelaten in dit geval, omdat deze wijziging in strijd met de inspraakverordening heeft plaatsgevonden. Het gevolg daarvan is volgens [naam verzoekers] dat de (voor de wijziging van de APV van kracht zijnde) vergunningplicht voor de kap van deze bomen nog steeds geldt, zodat [naam verzoekers] ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard in haar bezwaar. Het college dient de inhoudelijke gronden van [naam verzoekers] daarom alsnog te beoordelen, aldus [naam verzoekers] .
Exceptieve toetsing
21. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. In navolging van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 23 december 2020 [1] , stelt de voorzieningenrechter voorop dat een algemeen verbindend voorschrift dat geen wet in formele zin is, door de rechter in een zaak over een besluit dat op zo’n voorschrift berust, kan worden getoetst op rechtmatigheid. In het bijzonder gaat het daarbij om de vraag of het voorschrift niet in strijd is met hogere regelgeving. De rechter komt tevens de bevoegdheid toe te bezien of het betreffende algemeen verbindend voorschrift een voldoende deugdelijke grondslag biedt voor het in geding zijnde besluit. Bij die indirecte toetsing van het algemeen verbindend voorschrift vormen de algemene rechtsbeginselen en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur een belangrijk richtsnoer, waarbij de enkele strijd met formele beginselen als het beginsel van zorgvuldige besluitvorming (artikel 3:2 van de Awb) en het motiveringsbeginsel niet kunnen leiden tot het onverbindend achten van een algemeen verbindend voorschrift.
22. De gemeenteraad heeft volgens [naam verzoekers] gehandeld in strijd met artikel 2 onder g van de inspraakverordening door de APV zonder enige vorm van inspraak te wijzigen. De wijziging van een APV is echter een autonome bevoegdheid van de gemeenteraad. De inspraakverordening speelt in dat kader geen rol. Dat er sprake is van een zekere samenhang tussen de wijziging van het groenbeleid en de wijziging van de APV, zoals [naam verzoekers] ter zitting heeft benadrukt, maakt niet dat de wijziging van de APV kan worden aangemerkt als een groenplan zoals bedoeld in de inspraakverordening. [naam verzoekers] heeft voorafgaand aan de wijziging een mogelijkheid gehad haar bedenkingen te uiten door gebruik te maken van het spreekrecht tijdens de raadsvergadering. Van deze laatste mogelijkheid is geen gebruik gemaakt.
23. Van een wijziging van de APV in strijd met de inspraakverordening is naar het oordeel van de voorzieningenrechter dus geen sprake. Er is naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook anderszins niet gebleken van strijdigheid met een hoger wettelijk voorschrift of algemeen rechtsbeginsel. Daarbij ligt de lat voor exceptieve toetsing heel hoog. Exceptieve toetsing vindt slechts in uitzonderlijke gevallen plaats en de voorzieningenrechter is van oordeel dat het handelen van de gemeente in dit geval niet dermate onzorgvuldig is dat dit een geslaagd beroep op exceptieve toetsing kan rechtvaardigen. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen aanleiding om te oordelen dat de gewijzigde bepalingen in de APV in dit geval buiten toepassing moeten worden gelaten.
24. Het beroep van [naam verzoekers] op het verdrag van Aarhus slaagt evenmin. Dit verdrag heeft betrekking op milieuactiviteiten en niet op het vellen van bomen.
25. De voorzieningenrechter merkt tot slot op dat het de vraag is of het bezwaar van [naam verzoekers] niet-ontvankelijk of ongegrond had moeten worden verklaard door het college. Omdat er op het moment van de beslissing op bezwaar geen vergunningplicht meer bestond voor het kappen van de bomen had het college, naar het recht zoals dat op dat moment gold, de aanvraag in bezwaar ook op die grond kunnen afwijzen en het bezwaar van [naam verzoekers] naar het oordeel van de voorzieningenrechter ongegrond kunnen verklaren. Voor het vervolg van het geschil tussen partijen had dat echter weinig verschil gemaakt. Voor het overige leiden de beroepsgronden niet tot een ander oordeel.
Conclusie en gevolgen in het beroep en de voorlopige voorziening
26. Gelet op het voorgaande wordt het beroep met toepassing van artikel 8:86, lid 1, van de Awb ongegrond verklaard. Gegeven deze uitkomst wordt ook het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, met analoge toepassing van artikel 8:87 Awb, afgewezen.
27. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
in de verzetprocedure
- verklaart het verzet gegrond;
- bepaalt dat de griffier van de rechtbank de proceskosten van opposante tot een bedrag van € 875,00 vergoedt.
in het beroep en de voorlopige voorziening
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. C.F.E.M. Mes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2024 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Voor zover op het beroep is beslist, kan een hogerberoepschrift worden gestuurd naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.ABRvS 23 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3079.