ECLI:NL:RBZWB:2024:1128

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 februari 2024
Publicatiedatum
23 februari 2024
Zaaknummer
02-325980-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor zware mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

Op 23 februari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van zware mishandeling. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 9 februari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M.C. Fimerius, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte werd ervan beschuldigd op 6 juni 2022 in Vlissingen zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan het slachtoffer, [slachtoffer], door hem meermalen tegen het hoofd te slaan. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen was, gebaseerd op de verklaringen van het slachtoffer en getuigen, alsook op medische informatie die de ernst van het letsel bevestigde. De rechtbank concludeerde dat het letsel, waaronder een geperforeerd trommelvlies en meerdere fracturen, als zwaar lichamelijk letsel gekwalificeerd moest worden.

De verdediging voerde aan dat er onvoldoende bewijs was voor de identificatie van de verdachte en dat de verklaringen van de getuigen niet betrouwbaar waren. De rechtbank verwierp deze argumenten en oordeelde dat de herkenning van de verdachte door het slachtoffer en getuigen betrouwbaar was, gezien hun eerdere contacten met hem. De rechtbank achtte het voorwaardelijk opzet van de verdachte op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewezen, omdat hij met kracht tegen het hoofd van het slachtoffer had geslagen, wetende dat dit letsel kon veroorzaken.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en stelde een proeftijd van twee jaar in. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer, die bestond uit materiële en immateriële schade. De rechtbank oordeelde dat de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 5.119,25 toewijsbaar was, en legde de schadevergoedingsmaatregel op. Dit vonnis is uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank, met mr. L.W. Louwerse als voorzitter.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-325980-22
vonnis van de meervoudige kamer van 23 februari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats] ( [land] ),
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. L. Verheuvel, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 februari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M.C. Fimerius, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, in verschillende juridische varianten ten laste gelegd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich primair op het standpunt dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte de primair ten laste gelegde zware mishandeling heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de aangifte van [slachtoffer] , zijn aanvullende verklaring, de medische informatie en foto’s van het letsel, de verklaring van [getuige] , de herkenning van verdachte door aangever en [getuige] en de bevindingen van [verbalisant] . De herkenningen van verdachte door aangever en [getuige] zijn betrouwbaar, omdat beiden verdachte voor het feit al kenden. De herkenningen kunnen dus worden gebruikt voor het bewijs. Verdachte had voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, omdat het een feit van algemene bekendheid is dat een klap tegen het hoofd – een kwetsbaar onderdeel van het lichaam – zwaar lichamelijk letsel tot gevolg kan hebben. Subsidiair stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat de mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit. Primair voert de verdediging aan dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte de dealer [naam] betreft en dat verdachte degene is geweest die aangever heeft geslagen. De bevindingen van [verbalisant] hebben geen bewijswaarde, omdat deze zijn gebaseerd op niet verifieerbare anonieme meldingen van anderen. De mogelijkheid bestaat dat aangever en [getuige] zich hebben vergist bij de (crossraciale) herkenning, nu een eenpersoonsconfrontatie de minst betrouwbare vorm van confrontatie is en het niet uitgesloten is dat zij verdachte hebben verward met een van zijn broers. Verder is de verklaring van aangever op punten aantoonbaar onjuist. De verklaring van [getuige] kan niet worden gebruikt voor het bewijs, omdat de verklaring over de stemherkenning niet betrouwbaar is en hij geen onafhankelijke getuige is. Het bewijsminimum wordt niet gehaald. Subsidiair voert de verdediging aan dat niet kan worden bewezen dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Het geperforeerde trommelvlies is weer hersteld en het is onvoldoende vast komen te staan dat eventuele tinnitus en/of gehoorverlies het gevolg is van de mishandeling. Als het letsel wel kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel, ontbreekt het voorwaardelijk opzet daarop. Het letsel veronderstelt dat er slechts één klap met een vuist is gegeven en dat is onvoldoende om te kunnen spreken van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feitenvaststelling
Uit de bewijsmiddelen volgt dat aangever op 6 juni 2022 in Vlissingen samen met [getuige] cocaïne heeft besteld bij zijn vaste dealer, die handelde onder de [naam] . Toen aangever naar buiten ging om de levering van de dealer aan te nemen, ontstond er een discussie tussen aangever en de dealer. Aangever is vervolgens door hem mishandeld en heeft daarbij letsel opgelopen.
Aangever en [getuige] hebben verklaard dat het verdachte is geweest die aangever heeft geslagen.
Gelet op de verklaringen van aangever en [getuige] acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat het verdachte is geweest die aangever heeft mishandeld. Zij hebben beiden consistent verklaard dat aangever bij verdachte drugs had besteld en dat aangever is mishandeld toen hij naar buiten is gegaan om de levering aan te nemen, waarbij aangever verdachte daadwerkelijk heeft herkend als degene die hem heeft mishandeld.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat de verklaring van [getuige] niet kan worden gebruikt voor het bewijs. De verklaring van [getuige] is consistent, gedetailleerd en vindt op essentiële onderdelen steun in ander bewijs, zoals de verklaring van aangever en de berichten in de telefoon van aangever. Ook verwerpt de rechtbank het verweer dat de herkenning van verdachte door aangever en [getuige] op de aan hen getoonde foto onvoldoende betrouwbaar is. Daarbij betrekt de rechtbank dat zowel aangever als [getuige] hebben verklaard dat zij verdachte al langere tijd kenden in zijn hoedanigheid van hun (vaste) dealer in cocaïne, handelend onder de [naam] . Beiden hebben meermalen contact met hem gehad vanwege de bestelling en levering van drugs. Hetzelfde geldt voor de herkenning van de stem van verdachte door [getuige] . Daarbij betrekt de rechtbank dat [getuige] niet alleen de stem van verdachte heeft herkend, maar hem ook heeft horen opnemen met de [naam] , de naam die verdachte tegenover hen gebruikte wanneer zij drugs bij hem bestelden. De rechtbank zal de verklaring van aangever en [getuige] dan ook gebruiken voor het bewijs.
De rechtbank acht voorts wettig en overtuigend bewezen dat aangever in ieder geval twee keer is geslagen, nu aangever dit heeft verklaard en de medische informatie over het letsel van aangever daarop aansluit.
Zwaar lichamelijk letsel?
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of het letsel dat aangever door de mishandeling is toegebracht, kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. Lichamelijk letsel kan als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Daarbij zijn de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel van belang.
De rechtbank is van oordeel dat het door de verdachte aan aangever toegebrachte letsel, te weten een trommelvliesperforatie, meerdere fracturen van de oogkas, een kaakfractuur en een hersenschudding, in onderlinge samenhang bezien, gelet op de aard, ernst en de gevolgen daarvan, naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt. Het gaat immers om meerdere heftige verwondingen aan het hoofd. Hoewel het trommelvlies in het rechteroor inmiddels weer intact is, is gebleken dat verdachte ruim een jaar na de mishandeling nog kampt met gehoorverlies en tinnitus in dit oor als gevolg van de mishandeling. Aangever heeft dus nog lang last gehad van de consequenties van het toegebracht letsel en ondervindt daarvan blijkens het verhandelde ter zitting ook nu nog hinder. Ook dit draagt bij aan het oordeel van de rechtbank dat aan aangever zwaar lichamelijk letsel is toegebracht.
Voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel?
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier niet is gebleken dat verdachte bewust als doel had om aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en daarmee dus niet dat hij daar vol opzet op had. De rechtbank moet daarom de vraag beantwoorden of verdachte voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel heeft gehad.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier zwaar lichamelijk letsel – aanwezig is als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank stelt voorop dat het een feit van algemene bekendheid is dat het hoofd een kwetsbaar onderdeel van het menselijk lichaam is. Uit het strafdossier volgt dat verdachte aangever met zodanige kracht richting het hoofd heeft geslagen dat daardoor meerdere breuken in het aangezicht, een geperforeerd trommelvlies en een hersenschudding konden ontstaan. De rechtbank is van oordeel dat, door met zodanige kracht te slaan tegen het hoofd, wetende dat dit een kwetsbaar onderdeel is van het lichaam, sprake is van een aanmerkelijke kans dat daardoor zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht. De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte – namelijk het gericht en met kracht met de vuist slaan tegen het hoofd van aangever – naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op zwaar lichamelijk letsel gericht te zijn geweest dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen is niet gebleken. De rechtbank acht het voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Conclusie
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever zwaar heeft mishandeld door hem meermalen tegen het hoofd te slaan.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 6 juni 2022 te Vlissingen aan [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een geperforeerd trommelvlies in het rechteroor en
fracturenvan aangezichtsbeenderen en een breuk aan de kaak en een hersenschudding, heeft toegebracht door meermalen tegen het hoofd te slaan.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Bij haar eis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de richtlijnen van het openbaar ministerie, de gevolgen voor het slachtoffer, het strafblad van verdachte en het reclasseringsrapport waaruit blijkt dat ondanks geboden hulp gedragsbeïnvloeding niet is gelukt. Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is van toepassing.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging acht een gevangenisstraf niet in het belang van verdachte, omdat dit de positieve ontwikkeling die hij de afgelopen tijd heeft doorgemaakt, zou afbreken.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling. Hij heeft aangever meermalen geslagen en hem zwaar lichamelijk letsel toegebracht. Aangever heeft een gescheurd trommelvlies, meerdere breuken in zijn gezicht en een hersenschudding opgelopen. Verdachte heeft daarmee een forse inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Tot op heden heeft aangever last van de gevolgen van de zware mishandeling. Uit de medische stukken die hij heeft overgelegd en uit zijn verklaring ter zitting volgt dat hij aan gehoorverlies en tinnitus aan zijn rechteroor lijdt, waar hij – mede door de gehoorproblemen aan zijn linkeroor waarvan hij voordien al last had – veel hindervan ondervindt. Daarnaast heeft de zware mishandeling ook anderszins veel impact op zijn leven: hij durft niet meer alleen thuis te zijn, gaat weinig naar buiten en kampt naar eigen zeggen met een angststoornis waarvoor hij psychische hulp gaat krijgen. Verdachte is daar verantwoordelijk voor. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk. Daarnaast betrekt de rechtbank in haar oordeel dat verdachte op geen enkele wijze verantwoordelijkheid heeft genomen voor wat hij aangever heeft aangedaan. Ter zitting heeft hij zich respectloos gedragen in de bejegening van aangever, onder meer door hem demonstratief de rug toe te keren tijdens het voordragen van de slachtofferverklaring.
Persoon van verdachte
De rechtbank houdt rekening met het strafblad van verdachte. Daaruit volgt dat hij de vijf jaar voorafgaand aan het feit drie keer onherroepelijk is veroordeeld voor geweldsfeiten: twee keer voor mishandeling en één keer voor een poging tot zware mishandeling. Daarnaast is sprake van een openstaande verdenking en meerdere niet onherroepelijke veroordelingen voor geweldsfeiten. Artikel 63 Sr is van toepassing.
De rechtbank heeft acht geslagen op het reclasseringsrapport van 26 januari 2024. Hieruit volgt dat de reclassering op basis van een eerder opgelegd reclasseringstoezicht en het daaruit opgestelde reclasseringsdossier zorgen veronderstelt op de leefgebieden relatie (familie), middelengebruik, psychosociaal functioneren en houding. De reclassering beschikt niet over actuele diagnostiek. Verdachte werd volgens dossierinformatie eerder gediagnosticeerd met een licht verstandelijke beperking en ervaarde veelvuldig problemen met zijn agressie- en emotieregulatie. Omdat verdachte het ten laste gelegde ontkent, kan de reclassering de leefgebieden niet in verband brengen met het vermeende feit. De reclassering sluit een delictrelatie aangaande agressieregulatie en/of de door de reclassering eerder genoemde zorgen op verschillende leefgebieden echter ook niet uit. Positief en mogelijk beschermend zijn de huidige relatie die verdachte heeft, dat hij vader is van een tweejarige dochter en met haar een goede omgangsregeling heeft en het gegeven dat hij opnieuw vader wordt. Verdachte heeft van 2018 tot april 2022 onder toezicht van de reclassering gestaan, maar dit werd voortijdig negatief beëindigd. Verdachte recidiveerde enkele keren binnen het toezicht en er werden geen beïnvloedingsmogelijkheden gezien. Verdachte volgde behandeling bij Forensische Zorg Zeeland, maar deze werd eveneens stopgezet omdat er geen beïnvloeding (meer) mogelijk zou zijn bij verdachte. Desondanks kwam verdachte zijn afspraken, mits hij hier op korte termijn aan herinnerd werd, in het algemeen goed na. Op basis van het bestaande reclasseringsdossier schat de reclassering in dat er een beperkte mate van responsiviteit is, omdat verdachte zeer beperkt leerbaar is. Het risico op recidive en op geweld wordt ingeschat als gemiddeld. De reclassering ziet geen meerwaarde in het opleggen van een forensisch kader, omdat eerdere inzet van behandeling en reclasseringstoezicht niet heeft geleid tot gedragsbeïnvloeding en niet heeft voorkomen dat verdachte opnieuw verdacht wordt van een strafbaar feit. De reclassering vindt interventies of toezicht niet nodig en adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden.
Strafmaat
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit en de persoon van verdachte, een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, passend en noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Bij de bepaling van de duur van die straf heeft de rechtbank de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS betrokken. Daarnaast houdt de rechtbank in strafverzwarende zin rekening met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat er meermaals sprake is van recidive op het gebied van geweldsfeiten, en de ernstige gevolgen van het feit voor het slachtoffer. De rechtbank legt een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op, om verdachte – mede gelet op het aanwezige recidiverisico en het uitblijven van behandeling voor de agressieproblematiek van verdachte – ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Het reclasseringsadvies, het strafblad van verdachte en het verhandelde ter zitting bieden geen aanknopingspunten voor het stellen van bijzondere voorwaarden bij dit voorwaardelijk strafdeel, waarmee herhaling van het plegen van strafbare feiten in de toekomst zou kunnen worden voorkomen. De rechtbank zal daarom geen bijzondere voorwaarden aan verdachte opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 6.119,25, bestaande uit € 119,25 aan materiële schade en € 6.000,= aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de benadeelde partij zwaar heeft mishandeld. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 5.119,25, waarvan € 119,25 aan materiële schade en € 5.000,= aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 6 juni 2022 tot aan de dag der voldoening. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De materiële schade is voldoende onderbouwd en niet of onvoldoende gemotiveerd betwist en kan daarom volledig worden toegewezen. De rechtbank passeert het verweer dat het bezoek aan het ziekenhuis in Rotterdam ook zou zijn gemaakt in de situatie zonder de mishandeling, nu uit de overgelegde medische informatie blijkt dat dit bezoek betrekking heeft op de problemen van het gehoor die als gevolg van de mishandeling zijn verergerd.
Gelet op de aard en ernst van het letsel en de gevolgen daarvan voor de benadeelde, zoals hiervoor vermeld en voor zover deze thans als vaststaand kunnen worden aangenomen, alsmede gelet op hetgeen rechters in soortgelijke gevallen aan smartengeld plegen toe te kennen, begroot de rechtbank de immateriële schade op een bedrag van € 5.000,=. In hoeverre het gehoorverlies en de gestelde psychische gevolgen als gevolg van de mishandeling kunnen worden toegerekend, kan, gelet op de betwisting daarvan, zonder nader debat en eventueel deskundigenonderzoek niet worden vastgesteld. Daartoe leent dit strafgeding zich niet.
Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 9 (negen) maanden, waarvan 3 (drie) voorwaardelijk met een proeftijd van (twee) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van
€ 5.119,25 waarvan € 119,25 aan materiële schade en € 5.000,= aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 6 juni 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] , € 5.119,25 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 6 juni 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 60 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.W. Louwerse, voorzitter, mr. G.H. Nomes en mr. M.A.H. Kempen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van der Welle, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 23 februari 2024.
Mr. Louwerse is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.