ECLI:NL:RBZWB:2024:1127

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 februari 2024
Publicatiedatum
23 februari 2024
Zaaknummer
02-081410-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontucht met een minderjarige en poging tot verleiding tot ontuchtige handelingen

Op 23 februari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1975, die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een minderjarige en poging tot verleiding van een minderjarige tot ontuchtige handelingen. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 9 februari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M.C. Fimerius, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte werd beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen bij een minderjarige, die op dat moment nog geen zestien jaar oud was, en van het proberen te verleiden van deze minderjarige tot ontuchtige handelingen door middel van beloftes van geld.

De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte, het slachtoffer en getuigen beoordeeld. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte niet schuldig was aan het primair ten laste gelegde feit, maar wel aan het subsidiair ten laste gelegde feit. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte in de periode van 1 februari 2021 tot en met 1 mei 2021 ontuchtige handelingen heeft gepleegd en heeft geprobeerd het slachtoffer te bewegen tot ontuchtige handelingen. De verdachte werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, maar het subsidiair ten laste gelegde feit werd wettig en overtuigend bewezen.

De rechtbank legde een taakstraf op van 120 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank oordeelde dat behandeling en begeleiding van de verdachte van belang zijn om het risico op herhaling te verkleinen. De verdachte werd ook verplicht om zich te houden aan bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandelverplichting. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 23 februari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-081410-23
vonnis van de meervoudige kamer van 23 februari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 1975 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. H. Goedegebure, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 februari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M.C. Fimerius, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
ontuchtige handelingen heeft gepleegd bij [slachtoffer] , in verschillende juridische varianten ten laste gelegd;
door de belofte van geld en door misbruik van zijn overwicht heeft geprobeerd [slachtoffer] te bewegen tot het dulden van ontuchtige handelingen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 1 primair en feit 2 heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de aangifte, de verklaring van [slachtoffer] , de verklaring van [getuige] en de verklaring van verdachte bij de politie en ter zitting. Dat er bij feit 1 sprake was van dwang, volgt uit de verklaring van [slachtoffer] dat het aanraken van zijn penis onverhoeds gebeurde. Die verklaring vindt steun in de verklaring van [getuige] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1 primair, omdat het dossier hiervoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat. Feit 1 subsidiair en feit 2 kunnen wel wettig en overtuigend worden bewezen, waarbij geldt dat deze feiten in een veel kortere periode hebben plaatsgevonden dan die welke ten laste is gelegd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Primair
Op grond van de verklaringen van verdachte en [slachtoffer] staat vast dat [slachtoffer] meerdere keren bij verdachte langs is geweest in zijn schuur. Ook staat vast dat verdachte op een van die momenten de penis van [slachtoffer] heeft betast. Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van het primair ten laste gelegde, moet de rechtbank beoordelen of dit onverhoeds, en daarmee onder dwang, is gebeurd.
Uit het dossier volgt dat de aanleiding van het contact tussen verdachte en [slachtoffer] was dat zij via Grindr, een app die is bedoeld voor mannen om (seksueel) contact met elkaar te krijgen, met elkaar in gesprek waren geraakt. Vervolgens hebben zij elkaar meerdere keren in de schuur van verdachte ontmoet en hebben zij gesprekken gehad, waarbij er ook gesprekken zijn geweest met een seksuele inhoud. De rechtbank kan, mede gelet op de verklaring van verdachte hierover, niet uitsluiten dat de handelingen, het betasten en masseren van de penis, gaandeweg in het contact, zonder verzet door [slachtoffer] , zijn verricht en dat van een plotseling en daarmee onverhoeds aanraken geen sprake is geweest. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair onder feit 1 ten laste gelegde feit.
Subsidiair
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 1 subsidiair een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2023040436 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 46.
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter zitting van 9 februari 2024 en afgelegd bij de politie (pagina 37 tot en met 46);
- het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] (pagina 19 tot en met 23).
De rechtbank komt ook tot een bewezenverklaring van het onderdeel van de tenlastelegging dat ziet op het masseren van de penis van [slachtoffer] , nu de verklaring van [slachtoffer] op dat onderdeel ondersteund wordt door de verklaring van verdachte dat hij aan de penis van [slachtoffer] voelde en daarbij met zijn vingers bewoog. Dit bewegen met de vingers levert ondanks dat dit slechts kortdurend is geweest, het tenlastegelegde masseren op.
Voor wat betreft de pleegperiode zoekt de rechtbank aansluiting bij de verklaring van [slachtoffer] , waaruit volgt dat het feit heeft plaatsgevonden toen hij in de brugklas zat en net veertien jaar was of dat bijna zou worden en de verklaring van verdachte ter zitting dat het feit heeft plaatsgevonden tijdens een lockdown. Op grond daarvan acht de rechtbank bewezen dat het feit heeft plaatsgevonden in de periode van 1 februari 2021 tot en met 1 mei 2021.
Feit 2
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 2 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter zitting van 9 februari 2024 en afgelegd bij de politie (pagina 37 tot en met 46);
- het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] (pagina 19 tot en met 23).
Voor wat betreft de pleegperiode zoekt de rechtbank aansluiting bij de verklaring van [slachtoffer] , waaruit volgt dat het feit heeft plaatsgevonden toen hij in de brugklas zat en net veertien jaar was of dat bijna zou worden, en de verklaring van verdachte ter zitting dat het feit heeft plaatsgevonden tijdens een lockdown. Op grond daarvan acht de rechtbank bewezen dat het feit heeft plaatsgevonden in de periode van 1 februari 2021 tot en met 1 mei 2021.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
subsidiair
in de periode van 1
februari2021 tot en met
1 mei2021 te [plaats] , gemeente Schouwen-Duiveland, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2006, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een ontuchtige handeling heeft gepleegd, te weten
- het betasten/masseren van het kruis/de penis van die [slachtoffer] ;
2
in de periode van 1
februari2021 tot en met
1 mei2021 te [plaats] , gemeente Schouwen-Duiveland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door belofte van geld
enmisbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht, [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2006, die de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt opzettelijk te bewegen ontuchtige handelingen van hem, verdachte, te dulden,
- aan die [slachtoffer] het voorstel heeft gedaan of hij, verdachte, tegen betaling van 20 Euro,- die [slachtoffer] /de penis van die [slachtoffer] mocht leegzuigen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert een taakstraf van 180 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaar en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Hoewel een gevangenisstraf volgens de richtlijnen van het openbaar ministerie passend is, volgt de officier van justitie het advies van de reclassering dat inhoudt dat een behandeling van verdachte voorrang zou moeten hebben op een gevangenisstraf.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit een onvoorwaardelijke taakstraf en een voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. De verdediging vindt de eis van de officier van justitie passend.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ontucht met de veertienjarige [slachtoffer] door diens penis te betasten. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan een poging om die [slachtoffer] te verleiden tot ontuchtige handelingen door hem geld aan te bieden. Verdachte deed dit terwijl hij op dat moment conciërge was op de school van [slachtoffer] . Verdachte was ten tijde van de feiten 45 jaar, waardoor er sprake was van een groot leeftijdsverschil tussen hem en [slachtoffer] . Verdachte heeft na contact met [slachtoffer] op Grindr bij verdachte thuis in de schuur herhaaldelijk met hem afgesproken. Dit heeft uiteindelijk tot de strafbare feiten geleid. Verdachte heeft door zijn handelen inbreuk gemaakt op de seksuele en lichamelijke integriteit van [slachtoffer] en hem in een moeilijke situatie gebracht. [slachtoffer] schaamde zich voor wat er was gebeurd en heeft het bijvoorbeeld niet aan zijn ouders durven vertellen.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte, waaruit volgt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van de reclassering van 31 januari 2024. Hieruit volgt onder meer dat verdachte ten tijde van de verdenking werkzaam was als conciërge van een middelbare school en relatieproblemen ervaarde. Ook is sprake van een langdurig misbruikverleden bij verdachte in zijn jeugd. Hiervoor heeft verdachte rond zijn twintigste ongeveer twee jaar behandeling gehad. Volgens verdachte zou hij ten tijde van de contactmomenten met het slachtoffer onder invloed zijn geweest van alcohol, hetgeen volgens hem zijn grensoverschrijdende gedragingen en beperkte beoordelingsvermogen zou verklaren. De reclassering signaleert problemen op het gebied van coping en sociaal emotioneel functioneren. Problemen op het gebied van relatie, seksualiteit, seksuele identiteit en/of seksuele ontwikkeling worden door de reclassering niet uitgesloten. Verdachte neigt ertoe de verdenking te bagatelliseren en gebruikt typische denkfouten (voorkomend bij zedendaders) om zijn gedrag te rechtvaardigen. De reclassering acht daarom een persoonlijkheidsonderzoek, een delictanalyse en behandeling (bij voorkeur zowel groeps- als individuele therapie) door een forensische polikliniek geïndiceerd. Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld. De reclassering is van mening dat de kans op recidive samenhangt met het belang van behandeling. Daarbij wordt opgemerkt dat het strafblad van verdachte beperkt is, maar dat de verdenking een lange periode van strafbaar gedrag beslaat. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandelverplichting en het vermijden van contact met minderjarigen.
Strafmaat
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten en de persoon van verdachte, een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf passend zijn. De officier van justitie is bij haar eis uitgegaan van een bewezenverklaring van feit 1 primair. Nu de rechtbank verdachte vrijspreekt van dat feit en slechts het subsidiair ten laste gelegde feit bewezen acht, legt zij een lagere straf op dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank zal aan verdachte een taakstraf opleggen van 120 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met een proeftijd van twee jaar en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden betreffende de meldplicht en de ambulante behandelverplichting. De rechtbank acht behandeling en begeleiding voor verdachte van belang om het risico op herhaling in te perken. De rechtbank ziet geen aanleiding om de geadviseerde voorwaarde betreffende het contactverbod met minderjarigen op te leggen. Daarbij betrekt de rechtbank dat het door de reclassering ingeschatte risico op herhaling samenhangt met de lange ten laste gelegde pleegperiode, maar dat de bewezenverklaarde pleegperiode aanzienlijk korter is dan waarvan de reclassering in haar advies is uitgegaan. Verder heeft verdachte open verklaard over wat er is gebeurd, lijkt er sprake van sociale controle (in ieder geval door zijn echtgenote, die op de hoogte is van de feiten en ook ter zitting aanwezig was) en ziet verdachte de noodzaak van een behandeling. Hij heeft in dit verband aangegeven dat hij het kwalijke van zijn handelen ook tijdens de contacten met het slachtoffer wel heeft ingezien, maar daarop niet adequaat heeft gereageerd. Verder komt betekenis toe aan het feit dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit in aanraking met politie en justitie is gekomen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 57, 247 en 248a van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair onder 1 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen;
feit 2:Poging tot door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht een persoon, waarvan de dader weet dat deze de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, opzettelijk bewegen ontuchtige handelingen van hem te dulden;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 120 (honderdtwintig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
60 (zestig) dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 2 (twee) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich meldt op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met verdachte opnemen voor de eerste afspraak;
* dat verdachte zich laat behandelen door Forensische Zorg Zeeland (FZZ) of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na intake en positieve indicatie. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
-
voorwaarden daarbijzijn:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. L.W. Louwerse en mr. M.A.H. Kempen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van der Welle, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 23 februari 2024.
Mr. Louwerse is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.