ECLI:NL:RBZWB:2024:1112

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
C/02/418205 / FA RK 24-275
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling voorlopige zorgregeling en onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming in een geschil tussen ouders over de zorg voor hun minderjarige kind

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 februari 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure tussen een man en een vrouw over de zorgregeling voor hun minderjarige kind. De man verzocht om wijziging van het hoofdverblijf van het kind naar hem, terwijl de vrouw verweer voerde en een zelfstandig verzoek indiende om het kind terug te brengen naar haar. De rechtbank heeft de verzoeken van de man afgewezen, omdat de veiligheid van het kind bij de vrouw niet in het geding is en er onvoldoende informatie is om een definitieve beslissing te nemen. De rechtbank heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om een onderzoek in te stellen naar de situatie van het kind en de ouders, en heeft een voorlopige zorgregeling vastgesteld waarbij het kind om de week bij de man en de vrouw verblijft. De rechtbank benadrukte het belang van het kind en de noodzaak om de omgang met beide ouders te waarborgen. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling na het rapport van de Raad.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/418205 / FA RK 24-275
datum uitspraak: 15 februari 2024
tussenbeschikking betreffende wijziging hoofdverblijf, zorgregeling en vervangende toestemming inschrijving school
in de zaak van
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [plaats 1] ,
advocaat: mr. S. Köller te Middelburg,
tegen
[de vrouw] ,
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [plaats 2] ,
advocaat: mr. drs. N. Wouters te Middelburg.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 18 januari 2024 ontvangen verzoek tot wijziging van het hoofdverblijf en zorgregeling, vervangende toestemming school, met bijlagen;
- het op 24 januari 2024 ontvangen verweerschrift, met bijlagen;
- de e-mail van mr. Köller van 24 januari 2024, met bijlagen;
- de e-mail van mr. Wouters van 25 januari 2024, met bijlagen;
- de door mr. Köller tijdens de mondelinge behandeling overgelegde pleitnotities.
1.2
De verzoeken zijn mondeling behandeld op 26 januari 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens was aanwezig een zittingsvertegenwoordigster namens de Raad.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, uit welke relatie het navolgende thans nog minderjarige kind is geboren:
-
[minderjarige] ,geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2014.
2.2
De man heeft de minderjarige erkend.
2.3
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige.
2.4
De minderjarige verblijft bij de vrouw.

3.De verzoeken

3.1
De man verzoekt, na wijziging, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de man te bepalen;
- het hoofdverblijf van [minderjarige] voorlopig, in afwachting van een raadsonderzoek, bij de man te bepalen in afwachting van een definitieve beslissing op het verzoek sub I,
- te bepalen dat aan hem vervangende toestemming wordt verleend om [minderjarige] van de [school 1] uit te schrijven en in te schrijven op de [school 2] te [plaats 1] .
3.2
De vrouw voert verweer tegen de verzoeken van de man en verzoekt deze verzoeken af te wijzen.
3.3
Bij wijze van zelfstandig verzoek verzoekt de vrouw te bepalen dat de man binnen 48 uur nadat de beschikking aan partijen kenbaar is gemaakt per e-mail (Zivver) [minderjarige] terugbrengt naar de vrouw, met daarbij in acht nemende de weekendregeling tussen [minderjarige] en de man die tussen partijen is afgesproken. Indien het verzoek van de man wordt toegewezen, verzoekt de vrouw een zorgregeling tussen haar en [minderjarige] vast te stellen gedurende ieder weekend van van vrijdag na schooltijd tot en met maandagochtend voor schooltijd, met uitzondering van één weekend per maand.
3.4
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van de verzoeken, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Door en namens de man wordt in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling het navolgende aangevoerd. [minderjarige] heeft haar hoofdverblijf bij de vrouw maar sinds oktober 2020 geeft ze aan dat ze bij de man wil gaan wonen. [minderjarige] voelt zich niet prettig bij de vrouw thuis. De vrouw heeft PTSS en doet zorgelijke uitspraken richting [minderjarige] , waaronder over suïcide. Ook verwaarloost de vrouw [minderjarige] emotioneel. [minderjarige] geeft richting de man en zijn partner aan dat ze het gevoel heeft zich teveel te voelen en het niet goed te kunnen doen bij de vrouw. De vrouw geeft aan dat er bij [minderjarige] sprake is van kindeigen problematiek, maar de man herkent die problematiek niet. Wel ziet de man dat [minderjarige] erg wordt belast doordat de vrouw haar als gelijke behandelt, haar belast met zorgen over allerlei volwassen zaken en van [minderjarige] verwacht dat ze haar ontziet wanneer haar draagkracht voor de zorg tekorschiet. De vrouw kan de zorg voor [minderjarige] niet aan. In het weekend van 14 januari jl. heeft [minderjarige] in het bijzijn van de man opnieuw aan de vrouw aangegeven dat ze bij haar vader wil gaan wonen. Toen de man [minderjarige] naar de vrouw toebracht heeft [minderjarige] aan de vrouw aangegeven dat ze bij haar vader wil blijven. [minderjarige] raakte in paniek en vroeg aan de man of ze weer met hem mee naar huis mocht. De man heeft [minderjarige] toen, met toestemming van de vrouw, mee naar huis genomen. Sindsdien verblijft [minderjarige] bij hem en gaat het stukken beter met haar. Ze speelt veel, maakt connectie met leeftijdsgenoten in de buurt en onderneemt activiteiten. Ook slaapt ze goed. [minderjarige] geeft aan de man aan dat ze niet naar de vrouw wil. Sinds [minderjarige] bij de man verblijft laat ze meer en meer los over de situatie bij de vrouw thuis en de uitspraken die [minderjarige] doet zijn zorgelijk. De man verzoekt dan ook het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem te bepalen. Daarnaast geeft [minderjarige] ook aan graag een nieuwe start te willen maken op een andere school omdat ze zich op haar huidige school een buitenbeentje voelt. Om die reden verzoekt de man vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige] in te schrijven op [school 2] in [plaats 1] .
4.2
Door en namens de vrouw wordt in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat [minderjarige] wisselende signalen geeft over waar ze wil wonen. [minderjarige] heeft aan de vrouw aangegeven dat ze per se met de man en zijn partner in gesprek moet maar dat ze dat niet altijd wil. Partijen hebben zich aangemeld voor een mediationtraject. De vrouw heeft, om de man tegemoet te komen, voorgesteld een zorgregeling op basis van co-ouderschap te gaan uitvoeren alvorens de mediation in gang zou worden gezet. De man heeft het eerste mediationgesprek helaas afgezegd. Om de rust te bewaren heeft de vrouw ermee ingestemd dat [minderjarige] in het weekend van 14 januari jl. met de man naar huis mocht om daar 2 à 3 dagen langer te verblijven. In tegenstelling tot wat de man stelt heeft de vrouw er niet mee ingestemd dat [minderjarige] vanaf dat moment volledig bij de man zou verblijven. De vrouw heeft de man verzocht [minderjarige] terug te brengen maar daar geeft de man geen gehoor aan. De vrouw spreekt [minderjarige] momenteel drie keer per week via videobellen maar dit verloopt niet altijd goed. [minderjarige] bevindt zich in een loyaliteitsconflict. De school van [minderjarige] heeft vermoedens van kindeigen problematiek bij [minderjarige] . De vrouw heeft [minderjarige] aangemeld om te worden onderzocht op autisme en ADHD. [minderjarige] is snel overprikkeld en daarom bewaart de vrouw de rust voor [minderjarige] buitenom school. In het verleden is [minderjarige] ook behandeld voor een prikkelverwerkingsstoornis. Het is niet in het belang van [minderjarige] om van school te wisselen. De juffen en IB-er op haar huidige school kennen [minderjarige] goed en zijn bekend met de problematiek. Als [minderjarige] naar een andere school gaat moet zij weer helemaal wennen aan nieuwe juffen en begeleiders. Dit is voor haar ontwikkeling niet goed. Een wijziging van het hoofdverblijf van [minderjarige] is niet in haar belang. De vrouw staat wel nog steeds achter het uitvoeren van een zorgregeling op basis van co-ouderschap maar dan moeten partijen wel eerst met elkaar in gesprek gaan. De vrouw staat er open voor om te werken aan verbetering van de onderlinge verstandhouding bijvoorbeeld door het volgen van een hulpverleningstraject via het Uniform Hulpaanbod.
4.3
De Raad voert tijdens de mondelinge behandeling aan dat hij zich zorgen maakt om [minderjarige] . Zij zit ontzettend klem tussen haar ouders. [minderjarige] wil loyaal zijn naar beide ouders maar ouders kunnen niet uit de voeten met de signalen die ze afgeeft, waardoor de samenwerking stagneert. [minderjarige] is kwetsbaar en laat zorgen zien in haar ontwikkeling. Ze zoekt veel bevestiging en dat wordt ook op school opgemerkt. Er moet goed gekeken worden naar waar dit vandaan komt. Op basis van de informatie die is overgelegd kan de Raad niet beoordelen of er sprake is van kindeigen problematiek bij [minderjarige] of dat de zorgen rondom [minderjarige] voortkomen uit de situatie waar ze zich in bevindt. Dit moet nader onderzocht worden. De Raad adviseert dan ook een onderzoek door de Raad te gelasten. Een verwijzing naar het Uniform Hulpaanbod vindt de Raad niet passend nu er sprake is van teveel problematiek en er zorgen zijn over de veiligheid bij de vrouw. De Raad vindt het lastig om aan te geven of [minderjarige] nu bij haar vader moet blijven of dat ze terug naar haar moeder moet. Het is wel belangrijk dat er rust komt en dat het onderzoek door de Raad snel wordt opgestart. Het traject van Ouderschap in Overleg zou wellicht passend zijn voor de ouders, maar daarbij moeten ouders zich wel beseffen dat zo’n traject niet gelijk kan lopen met een onderzoek door de Raad. Het traject van Ouderschap in Overleg is bedoeld als kortdurende interventie voor het maken van afspraken. Na een korte schorsing van de mondelinge behandeling geeft de Raad aan het traject van Ouderschap in Overleg niet passend te vinden in deze situatie nu de ouders een breder onderzoek verlangen. De Raad blijft dan ook bij zijn advies om een onderzoek door de Raad te gelasten. De Raad kan zich voorstellen dat de ouders zich opnieuw gaan wenden tot de mediator en dat traject door gaan zetten. Voor de tussenliggende periode is het belangrijk dat er weer contact komt tussen [minderjarige] en de vrouw. De Raad stelt voor om voorlopig een regeling vast te stellen op basis waarvan er een dagdeel in de week, bijvoorbeeld op een middag, omgang is tussen [minderjarige] en de vrouw. Het is belangrijk dat de man [minderjarige] dan ondersteunt in dat contact.
4.4
De rechtbank oordeelt als volgt. De rechtbank merkt de verzoeken van de man gezien de formulering aan als verzoeken in het kader van een geschil tussen ouders omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op basis van artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, en niet als een provisioneel verzoek op basis van artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechtbank merkt het verweerschrift van de vrouw dan ook aan als een regulier verweerschrift tevens houdende een zelfstandig verzoek.
Juridisch kader
4.5
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt alsdan een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
Inhoudelijke beoordeling
4.6
De rechtbank oordeelt als volgt. Uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken blijkt dat beide ouders zich zorgen maken om [minderjarige] . Zij hebben echter ieder een andere visie ten aanzien van de zorgen. De man schrijft de zorgen die hij heeft omtrent [minderjarige] toe aan de situatie waarin zij zich bevindt en aan de opvoedsituatie bij de vrouw thuis. De vrouw voert aan dat zij vermoedt dat de zorgen omtrent [minderjarige] voortkomen uit kindeigen problematiek. Alhoewel de zorgen omtrent [minderjarige] al langere tijd bestaan is dit voor de man geen aanleiding geweest om een wijziging van de zorgregeling te verzoeken. De afgelopen maanden hebben partijen dan ook gewoon de tussen hen overeengekomen zorgregeling uitgevoerd. Wel hebben partijen naar aanleiding van de zorgen omtrent [minderjarige] in januari jl. besloten een mediationtraject te gaan volgen binnen welk traject afspraken gemaakt zouden worden over de uitvoering van een zorgregeling op basis van co-ouderschap. Dit traject is nog niet opgestart. Op 14 januari jl. heeft zich een incident tussen de ouders voorgedaan waarvan beide ouders ieder een eigen lezing hebben. Naar aanleiding van dit incident heeft de man besloten [minderjarige] bij zich te houden. Voornoemd incident is naar het oordeel van de rechtbank, gelet op hetgeen beide partijen hierover hebben gesteld, echter niet zodanig ernstig van aard dat dit maakt dat er geen contact tussen [minderjarige] en de vrouw kan zijn en [minderjarige] voorlopig bij de man zou moeten verblijven. Naar het oordeel van de rechtbank is de veiligheid van [minderjarige] bij de vrouw niet in het geding. De rechtbank zal het verzoek van de man om het hoofdverblijf van [minderjarige] voorlopig bij hem te bepalen dan ook afwijzen.
4.7
De rechtbank is van oordeel dat er zicht moet komen op de aard van de zorgen omtrent [minderjarige] en op de ouders en hun beider opvoedsituatie. De rechtbank acht zich op dit moment onvoldoende geïnformeerd om een definitieve beslissing te kunnen geven op het verzoek van de man tot wijziging van het hoofdverblijf van [minderjarige] en tot het verlenen van vervangende toestemming voor inschrijving van [minderjarige] op [school 2] in [plaats 1] en op het zelfstandig verzoek van de vrouw tot vaststelling van een zorgregeling ten aanzien van [minderjarige] . De Raad zal daarom worden verzocht om een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de navolgende vragen:
- In hoeverre komt een wijziging van de hoofdverblijfplaats, conform het verzoek van de man, tegemoet aan de belangen van de minderjarige?
- Welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken door de ouders komt het meest tegemoet aan de belangen van de minderjarige?
- Acht de Raad wijziging van school, zoals verzocht door de man, in het belang van de
minderjarige?
- Acht de Raad een kinderbeschermende maatregel ten behoeve van de minderjarige noodzakelijk?
4.8
In afwachting van de rapportage van de Raad zal de behandeling van de verzoeken van de man omtrent de wijziging van het hoofdverblijf en de vervangende toestemming alsmede de behandeling van het zelfstandig verzoek van de vrouw tot vaststelling van een zorgregeling worden aangehouden
tot de mondelinge behandeling van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, in het gerechtsgebouw aan Kousteensedijk 2 te Middelburg op [datum] 2024 te [tijd] voor de duur van 60 minuten ten overstaan van mr. Dijkman.
4.9
De rechtbank verzoekt de Raad om diens rapport uiterlijk één kalenderweek voorafgaand aan voornoemde mondelinge behandeling bij de rechtbank in te dienen, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de advocaten van partijen. De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat aan dit onderzoek voorrang zal worden gegeven. De rechtbank verwacht dan ook dat het onderzoek door de Raad op korte termijn zal worden gestart.
4.1
Het is in het belang van [minderjarige] dat de omgang tussen haar en de vrouw zo snel mogelijk weer wordt hervat. De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd afspraken te maken over de voorlopige omgang tussen de vrouw en [minderjarige] gedurende het onderzoek door de Raad. Het is de ouders niet gelukt om tijdens de mondelinge behandeling tot afspraken over een voorlopige zorgregeling te komen. De rechtbank zal dan ook een voorlopige zorgregeling bepalen. Anders dan de Raad is de rechtbank van oordeel dat, gezien de subjectieve onderbouwing door de man, niet is gebleken van zorgen die zodanig van aard zijn dat er slechts zeer beperkte omgang onder begeleiding kan plaatsvinden tussen de vrouw en [minderjarige] . [minderjarige] heeft al vanaf jonge leeftijd haar hoofdverblijf bij de vrouw waarbij een zorgregeling geldt op basis waarvan zij één weekend in de veertien dagen en de helft van de vakanties bij de man verblijft. De zorgen van de man omtrent [minderjarige] bestaan al langere tijd. Deze zorgen hebben ertoe geleid dat partijen in gesprek met elkaar zijn gegaan over uitvoering van een zorgregeling op basis van co-ouderschap. Blijkbaar stonden de zorgen omtrent [minderjarige] voor de man uitvoering van een zorgregeling op basis van co-ouderschap niet in de weg. Ook het incident van 14 januari jl. is naar het oordeel van de rechtbank niet zodanig ernstig van aard dat de omgang tussen de vrouw en [minderjarige] (verder) moet worden beperkt. De rechtbank vat dit op als een incident tussen de ouders waarbij de veiligheid van [minderjarige] niet in het geding is geweest. De vrouw betwist niet dat er zorgen zijn omtrent [minderjarige] , maar zij schrijft deze toe aan mogelijke kindeigen problematiek. Uit door haar overgelegde stukken blijkt dat zij de zorgen rondom [minderjarige] serieus heeft genomen en hulpverlening voor [minderjarige] heeft ingeschakeld. Op dit moment staat niet vast dat de zorgen omtrent [minderjarige] voortkomen uit de (opvoed)situatie bij de vrouw thuis. De rechtbank is van oordeel dat een voorlopige zorgregeling op basis van co-ouderschap zoals de ouders die in januari jl. nog voor ogen stond, momenteel het meest tegemoet komt aan de belangen van [minderjarige] . Op basis van deze regeling heeft de man meer zicht op [minderjarige] maar neemt de vrouw ook nog een groot gedeelte van de zorg- en opvoedingstaken voor haar rekening. De rechtbank zal dan ook een voorlopige zorgregeling vaststellen die inhoudt dat [minderjarige] de ene week bij de vrouw en de andere week bij de man zal verblijven met het wisselmoment op de maandag, waarbij de ouder waarbij [minderjarige] laatstelijk verbleef haar naar school brengt en de andere ouder haar na school ophaalt. De rechtbank zal hierbij bepalen dat deze regeling ingaat per maandag 19 februari 2024, waarbij [minderjarige] vanaf maandag 19 februari een week bij de vrouw zal verblijven en de week daarna bij de man.
4.11
De rechtbank geeft aan de ouders mee ervoor te zorgen dat aan [minderjarige] uitgelegd wordt dat zij allebei willen dat het goed gaat met haar en dat het belangrijk is dat ze zowel haar vader als moeder blijft zien. Het is aan de ouders om aan [minderjarige] uit te leggen dat de Raad onderzoek gaat doen naar de situatie en dat [minderjarige] in de tussentijd, in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek door de Raad, de ene week bij haar vader en de andere week bij haar moeder zal verblijven. De rechtbank geeft de ouders in overweging mee om het mediationtraject op korte termijn te vervolgen.
4.12
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het zelfstandig verzoek van de vrouw om te bepalen dat de man binnen 48 uur nadat de beschikking aan partijen kenbaar is gemaakt per e-mail (Zivver) [minderjarige] terugbrengt naar de vrouw, met daarbij in acht nemende de weekendregeling tussen [minderjarige] en de man die tussen partijen is afgesproken, afwijzen.
4.13
De rechtbank zal de beslissing voor zover deze ziet op de voorlopige zorgregeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1
bepaalt dat
voorlopig, met ingang van 19 februari 2024,een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken geldt die inhoudt dat genoemde [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2014, de ene week bij de vrouw en de andere week bij de man verblijft waarbij het wisselmoment op maandag is en waarbij de ouder waarbij [minderjarige] laatstelijk verbleef haar naar school brengt en de andere ouder haar na school ophaalt;
5.2
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3
wijst af het zelfstandig verzoek van de vrouw om te bepalen dat de man binnen 48 uur nadat de beschikking aan partijen kenbaar is gemaakt [minderjarige] terugbrengt naar de vrouw;
5.4
houdt de behandeling van de overige verzoeken van partijen (hoofdverblijf, zorgregeling, vervangende toestemming inschrijving school) aan
tot de mondelinge behandeling van [datum] 2024 om [tijd];
5.5
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping voor die mondelinge behandeling voor de Raad, partijen en hun advocaten;
5.6
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming locatie Middelburg een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de hierboven in r.o. 4.7 vermelde vragen en daarover te rapporteren en te adviseren, welk rapport uiterlijk één kalenderweek voorafgaand aan voornoemde mondelinge behandeling bij de rechtbank dient te worden ingediend, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de advocaten van partijen.
Deze beschikking is gegeven door mr. Dijkman, en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2024 in tegenwoordigheid van mr. Duerink-Bottinga, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.