ECLI:NL:RBZWB:2024:1106

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
C/02/371444 / FA RK 20-2088
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vaststelling omgangsregeling en vaststelling omgangsregeling met zoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 januari 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige kinderen. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Kalle, had verzocht om een omgangsregeling met zijn dochters, [minderjarige 1] en [minderjarige 3], en zijn zoon, [minderjarige 2]. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. R. Wouters, heeft zich verzet tegen de omgang met de dochters, die beiden hebben aangegeven geen contact met hun vader te willen. De rechtbank heeft in haar beoordeling de belangen van de kinderen vooropgesteld en gekeken naar de adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming. De Raad heeft in een aanvullend rapport aangegeven dat de omgang tussen de vader en [minderjarige 2] goed verloopt, maar dat er bij [minderjarige 1] en [minderjarige 3] contra-indicaties zijn voor contact. De rechtbank heeft daarom het verzoek van de vader tot vaststelling van een zorgregeling voor [minderjarige 3] en [minderjarige 1] afgewezen, maar heeft wel een omgangsregeling vastgesteld voor [minderjarige 2], waarbij de vader en [minderjarige 2] één keer per maand gedurende één uur onder begeleiding van [thuiszorg] contact mogen hebben. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de regeling direct kan ingaan, ondanks een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/371444 / FA RK 20-2088
datum uitspraak: 30 januari 2024
nadere beschikking betreffende een zorgregeling
in de zaak van
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. M. Kalle te Middelburg,
tegen
[de vrouw] ,
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. R. Wouters te Middelburg,
ouders van de nog minderjarige kinderen:
-
[minderjarige 1](hierna: [minderjarige 1] ), geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2008;
-
[minderjarige 2](hierna: [minderjarige 2] ), geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 2]
2010;
-
[minderjarige 3](hierna: [minderjarige 3] ), geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 3]
2011.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het verdere procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- de beschikking van de rechtbank van 30 mei 2023 met alle daarin vermelde stukken;
- het aanvullend rapport van de Raad van 11 augustus 2023;
- het F9-formulier van mr. Kalle van 29 augustus 2023;
- het F9-formulier van mr. Wouters van 11 september 2023.
1.2
Na de mondelinge behandeling is, op verzoek en met instemming van de rechtbank, het volgende stuk ontvangen:
- het e-mailbericht van de Raad van 22 december 2023.
1.3
De verzoeken zijn nader mondeling behandeld op 19 december 2023. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens was aanwezig een zittingsvertegenwoordiger namens de Raad.
1.4
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zijn in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hiervan gebruik gemaakt door het sturen van een brief.

2.De verdere beoordeling

2.1
Op dit punt in de procedure moet de rechtbank nog een definitieve beslissing nemen op het verzoek van de man tot vaststelling van een omgangsregeling met de minderjarigen.
2.2
De rechtbank verwijst naar haar beschikking van 30 mei 2023 waarin de voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken is gewijzigd en is bepaald dat de man en [minderjarige 2] voorlopig contact zullen hebben in ieder geval eens per maand voor twee uur onder begeleiding en regie van Juvent, waarbij de contacten uitgebreid kunnen worden op geleide van de behoeften en wensen van [minderjarige 2] en voor zover de hulpverlening de uitbreiding ondersteunt. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek van de man tot een definitieve zorgregeling met alle drie de minderjarigen aangehouden tot 29 augustus 2023 pro forma, in afwachting van het aanvullend rapport en advies van de Raad.
2.3
De Raad heeft de rechtbank in het aanvullend rapport van de Raad van 11 augustus 2023 bericht dat de bezoeken tussen [minderjarige 2] en de man goed verlopen. Er worden geen zorgen gezien en bij de man worden geen signalen gezien van alcohol- of drugsgebruik. De man probeert goed aan te sluiten bij [minderjarige 2] . Bij [minderjarige 3] en [minderjarige 1] bestaan contra-indicaties voor contact met de man. Zij zijn door eerdere gebeurtenissen teleurgesteld geraakt in de man en geven aan geen contact meer met hem te willen hebben en ook niet meer met hulpverlening te willen praten. In het rapport van 11 augustus 2023 adviseert de Raad een zorgregeling vast te leggen tussen [minderjarige 2] en de man die inhoudt dat er twee uur in de maand contact tussen hen plaatsvindt, begeleid door [thuiszorg] . Uiteindelijk moet er over een periode van 6 tot 8 maanden toegewerkt worden naar onbegeleide omgang. De Raad verzoekt de rechtbank de bezoekmomenten in de beschikking vast te leggen zodat er duidelijkheid komt over wanneer de bezoekmomenten plaatsvinden. De Raad adviseert geen contactregeling tussen de man en [minderjarige 3] en [minderjarige 1] vast te leggen. De Raad gunt de meiden rust en omgang zal zorgen voor een onrustige thuissituatie met stress en spanning.
2.4
In hun brief aan de rechtbank hebben [minderjarige 3] en [minderjarige 1] aangegeven dat zij geen contact met de man willen hebben. [minderjarige 2] heeft in zijn brief kenbaar gemaakt dat hij de omgang zoals die nu plaatsvindt, zo wil houden. Hij vindt het wel jammer dat de man nare berichten over hem, zijn zussen en zijn moeder heeft geplaatst. Daar is hij boos en verdrietig om. Hij besluit zijn brief met aan te geven dat hij één uur per maand onder begeleiding contact met zijn vader wil.
2.5
Tijdens de mondelinge behandeling geeft de Raad aan dat uit de meest recente bezoekverslagen van [thuiszorg] is gebleken dat de bezoeken tussen [minderjarige 2] en de man op 16 september en 21 oktober 2023 niet goed zijn verlopen. [minderjarige 2] heeft te kennen gegeven nu geen contact meer te willen hebben met zijn vader. Het bezoek van 16 september 2023 bedroeg twee uur, waarvan één uur onbegeleid. Tijdens dat uur zou de man negatief over de vrouw hebben gesproken tegen [minderjarige 2] . Ondanks dat [minderjarige 2] dit niet leuk vond wilde hij het bezoek op 21 oktober 2023 toch nog door laten gaan. Dit was een bezoek van één en niet van twee uur. [minderjarige 2] wilde aan de man vragen waarom hij bepaalde uitlatingen over de vrouw had gedaan op sociale media. Met behulp van de bezoekbegeleider heeft [minderjarige 2] tijdens dit bezoek vragen aan zijn vader gesteld. Na het bezoek heeft [minderjarige 2] aangegeven dat hij het bezoek onprettig en ongemakkelijk vond en dat hij niet kon wachten tot het bezoek klaar was. De man was afgevlakt in het contact met [minderjarige 2] en toonde weinig interesse in hem. De man is volgens [minderjarige 2] gewoon weggelopen van het gesprek zonder te betalen voor het drinken van [minderjarige 2] . Op deze manier wil [minderjarige 2] geen contact meer met de man. Uit de rapportage van Juvent blijkt dat zowel de casusregie als de omgangsbegeleiding gaat stoppen. Het is positief dat ouders bereid zijn opnieuw een traject van hulpverlening in te gaan. De Raad staat daar ook achter. De Raad vraagt zich echter wel af of [thuiszorg] bereid is om opnieuw met de ouders een traject van hulpverlening in te gaan nu het lijkt dat hun mogelijkheden uitgeput zijn. Het is belangrijk dat de man zich houdt aan gemaakte afspraken en dat de vrouw contact tussen de kinderen en de man blijft stimuleren. De Raad zal – met instemming van ouders – na de mondelinge behandeling telefonisch contact opnemen met [stichting] over het hulpverleningstraject dat ouders zullen gaan volgen.
2.6
Door en namens de man wordt tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het navolgende aangevoerd. De man wil het liefst omgang met alle drie de kinderen maar hij begrijpt dat bij [minderjarige 3] en [minderjarige 1] de deur heel dicht zit. Hij realiseert zich dat er bij [minderjarige 3] en [minderjarige 1] op dit moment geen ruimte is voor contact met hem. In één van de eerdere beschikkingen heeft zowel de rechtbank als de Raad aangegeven dat het belangrijk is dat er een gesprek plaatsvindt tussen de man en [minderjarige 3] en [minderjarige 1] . In dat gesprek zou de man spijt kunnen betuigen voor alles wat er gebeurd is, maar dat gesprek heeft nooit plaatsgevonden. Inmiddels heeft het hof beslist dat het verzoek van de man tot belasting van partijen met het gezamenlijk gezag alsnog moet worden toegewezen en is de man ook met het gezag over de minderjarigen belast. Het hof heeft in deze procedure aangegeven dat de hulpverlening aan de zijde van de vrouw moet worden opgeschaald. Toch trekt [thuiszorg] al na twee bezoekmomenten de stekker eruit. De casusregisseur heeft niet tot nauwelijks contact met de vrouw. De vrouw staat ook niet open voor hulpverlening. Deze omstandigheid plus het feit dat de man geen contact heeft met de kinderen heeft ertoe geleid dat de man zijn emoties, die hij jarenlang heeft opgekropt, er op sociale media uit heeft gegooid. De man ziet in dat hij dit niet had moeten doen en hij wil graag zijn excuses maken richting [minderjarige 2] . De man wenst dat de omgang met [minderjarige 2] hersteld wordt en dat hij de mogelijkheid krijgt om excuses te maken. De man kan ermee instemmen als [thuiszorg] de omgang tussen hem en [minderjarige 2] opnieuw begeleidt.
2.7
Door en namens de vrouw wordt tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, aangevoerd dat de vrouw de kinderen juist stimuleert om contact te hebben met de man maar dat [minderjarige 3] en [minderjarige 1] echt niet willen. Een jaar geleden was het contact tussen de man en [minderjarige 2] positief. [minderjarige 2] had zin in het bezoek en kwam positief thuis. Dit is de laatste tijd heel anders. [minderjarige 2] ziet op tegen contact met zijn vader. De man heeft [minderjarige 2] belast tijdens de contactmomenten. Zo heeft hij [minderjarige 2] snoepjes gegeven en erbij gezegd dat hij deze niet met zijn zussen mocht delen. Toen de bezoekmomenten van één naar twee uur werden uitgebreid ging het mis omdat de man alleen maar negatief over de vrouw praatte tijdens dit bezoek. Het bezoekmoment van twee uur heeft maar één keer plaatsgevonden omdat het al direct mis ging toen de man onbegeleid contact met [minderjarige 2] had. De vrouw ziet dat [minderjarige 2] veel verdriet van de situatie heeft maar dat hij diep in zijn hart wel graag contact met zijn vader heeft. De vrouw vindt het dan ook belangrijk dat er wel contact is tussen de man en [minderjarige 2] en daarom heeft ze voorgesteld om af te spreken dat de man op de eerste zaterdag van de maand een uur begeleid contact met [minderjarige 2] heeft. Het is dan aan de hulpverlening om te beoordelen of en zo ja wanneer de omgang onbegeleid kan plaatsvinden. De vrouw wenst dat [thuiszorg] de omgang tussen de man en [minderjarige 2] opnieuw gaat begeleiden. Voor het laten slagen van de omgang is het wel echt van belang dat de man ook werkelijk geïnteresseerd is in [minderjarige 2] en dat hij niet negatief over de vrouw praat tijdens de omgang.
Het gesprek tussen de man en [minderjarige 3] en [minderjarige 1] is inderdaad nooit van de grond gekomen omdat [minderjarige 3] en [minderjarige 1] weigeren met de man in gesprek te gaan. Zo’n gesprek is dan ook een illusie.
2.8
De rechtbank oordeelt als volgt. Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt alsdan een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Op grond van lid 2 van artikel 1:253a BW kan de rechtbank op verzoek van de ouders of van één van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Op grond van sub a kan een dergelijke regeling een toedeling aan ieder van de ouders van de zorg- en opvoedingstaken omvatten. Alvorens te beslissen dient de rechter, op grond van artikel 1:253a lid 5 Burgerlijk Wetboek/BW, een vergelijk tussen beide ouders te beproeven.
2.9
[minderjarige 3] en [minderjarige 1] hebben zowel bij de Raad als meerdere keren in hun brieven aan de rechtbank van zodanige ernstige bezwaren tegen omgang met hun vader laten blijken dat de rechtbank het niet in hun belang vindt een zorgregeling tussen hen en de man te bepalen. De rechtbank zal het verzoek van de man voor zover dat ziet op vaststelling van een definitieve zorgregeling met [minderjarige 3] en [minderjarige 1] , dan ook afwijzen. Ten aanzien van de omgang tussen de man en [minderjarige 2] oordeelt de rechtbank als volgt. Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij bereid zijn opnieuw een hulpverleningstraject via [stichting] in te gaan en dat zij graag willen dat [thuiszorg] de omgang tussen de man en [minderjarige 2] blijft begeleiden. De Raad heeft na de mondelinge behandeling, met toestemming van de rechtbank en van (de advocaten van) partijen contact opgenomen met [stichting] . Het is de Raad niet gelukt om contact met [thuiszorg] op te nemen. Uit de e-mail van de Raad van 22 december 2023 blijkt dat het de Raad niet gelukt is contact op te nemen met [thuiszorg] maar dat [stichting] wel bereid is om opnieuw een hulpverleningstraject aan de ouders aan te bieden. In deze mail verzoekt de Raad de rechtbank een indicatie af te geven voor de begeleide bezoeken vanaf de datum van de mondelinge behandeling, 19 december 2023, voor één uur per maand voor de duur van één jaar. De rechtbank zal het verzoek van de man tot vaststelling van een definitieve zorgregeling ten aanzien van [minderjarige 2] toewijzen en vaststellen dat er omgang tussen hen zal zijn gedurende één uur per maand en onder begeleiding van [thuiszorg] , of een soortgelijke organisatie. Het is aan [thuiszorg] om te beoordelen of en zo ja, wanneer en op welke wijze de omgang tussen de man en [minderjarige 2] kan worden uitgebreid en onbegeleid kan plaatsvinden. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat zij niet bevoegd is om de door de Raad verzochte indicatie af te geven. Dit ligt op de weg van de gemeente. De rechtbank gaat er van uit dat de gemeente hiertoe zo snel mogelijk overgaat.
2.1
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige 2] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1
bepaalt dat de man en [minderjarige 2] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar éénmaal per maand gedurende één uur onder begeleiding van [thuiszorg] , of een soortgelijke organisatie, waarbij het ter beoordeling is aan [thuiszorg] of en zo ja, wanneer en op welke wijze de omgang kan worden uitgebreid en/of onbegeleid kan plaatsvinden;
3.2
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.3
wijst het verzoek van de man tot vaststelling van een zorgregeling ten aanzien van [minderjarige 3] en [minderjarige 1] af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Dijkman, en in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2024 in tegenwoordigheid van mr. Duerink-Bottinga, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.