ECLI:NL:RBZWB:2024:1104

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 februari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
02-074529-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor aanrandingen in de trein met gevangenisstraf en schadevergoeding aan benadeelde partijen

Op 22 februari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan twee aanrandingen in de trein. De feiten vonden plaats op 17 januari 2023, waarbij de verdachte in de trein naast twee vrouwen ging zitten en hen onverhoeds betastte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de vrouwen heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, wat in strijd is met de geldende sociaal-ethische normen. De verdachte ontkende de beschuldigingen, maar de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefsters en het signalement van de verdachte overtuigend bewijs vormden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken en heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen. De benadeelde partijen, die immateriële schade hebben geleden, ontvangen elk €750,00 aan schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, wat betekent dat de verdachte verplicht is om de schade te vergoeden, met de mogelijkheid van gijzeling bij niet-betaling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-074529-23
vonnis van de meervoudige kamer van 22 februari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats] ( [land] )
ingeschreven te [adres] .

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 februari 2024. Tegen verdachte is verstek verleend. De officier van justitie, mr. L.J. den Braber, heeft haar standpunt kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 17 januari 2023 in de trein [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft aangerand.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] en
[slachtoffer 2] heeft aangerand. Zij baseert zich daarbij op de aangiftes, op het proces-verbaal van bevindingen betreffende de verklaring van [slachtoffer 3] en deels ook op de verklaring van verdachte bij de politie.
4.2
Het oordeel van de rechtbank
4.2.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.2.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op 17 en 18 januari 2023 werd bij de politie door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aangifte gedaan van aanranding. Beide voorvallen vonden kort na elkaar plaats op 17 januari 2023 in de trein op de trajecten Bergen op Zoom - Roosendaal en Roosendaal - Breda.
Aangeefster [slachtoffer 1] verklaarde dat zij in de trein aan het gangpad zat en dat een man naast haar wilde zitten, waardoor zij is doorgeschoven naar de zitplaats bij het raam. Deze man had een donkere huidskleur, zwarte haren en een zwarte baard en een rugzak met een print van driehoekjes in diverse kleuren. De man ging steeds wijder met zijn benen zitten waardoor hij met zijn linkerbeen tegen haar rechterbeen aan kwam te zitten. Aangeefster gaf vervolgens aan dat zij dit niet prettig vond en schoof verder richting het raam, maar enkele seconden later kwam de man wederom met zijn linkerbeen tegen haar rechterbeen aan. Aangeefster gaf wederom aan dat ze dat niet wilde. Daarna legde de man zijn linkerhand op het rechterbeen van aangeefster en maakte hij een wrijvende beweging. Uiteindelijk werd aangeefster door twee omstanders geholpen en is zij op een andere plek in de trein gaan zitten. Bij het verlaten van haar zitplaats passeerde aangeefster de man waarbij zij voelde dat hij met zijn linkerhand haar rechterbil aanraakte.
Aangeefster [slachtoffer 2] verklaarde dat een man met een donkere huidskleur, zwart baardje en een zwarte tas met figuurtjes in diverse kleuren in de trein naast haar kwam zitten. De man stak vervolgens zijn hand onder haar bovenbenen, tussen haar bovenbeen en de zitting. De man duwde zijn hand steeds verder richting haar billen. Aangeefster sloeg de hand van de man weg, waarna hij zijn hand terugtrok. Aangeefster verklaarde dat de man daarna nog zeker twee keer zijn hand op dezelfde wijze onder het bovenbeen van aangeefster heeft geduwd. Toen aangeefster de trein wilde verlaten pakte de man haar vast bij haar bovenbeen, net boven haar knie. Aangeefster is vervolgens de trein uit gerend.
Op 17 januari 2023 omstreeks 16.15 uur ontving de politie in Etten-Leur een melding over een 17-jarig meisje ( [slachtoffer 3] ) die in de trein werd lastig gevallen door een man. De man was wijdbeens naast haar gaan zitten waardoor hij met zijn been tegen haar been zat. Ook zou de man haar hebben gevraagd of zij nog maagd was. [slachtoffer 3] is vervolgens naar de conducteur gegaan, waarna verdachte door de politie werd aangehouden. Door verbalisanten werd gezien dat verdachte een donkergetinte huidskleur had, een zwarte baard en een opvallende rugzak met daarop een print van blokjes in diverse kleuren. Door [slachtoffer 3] is geen aangifte gedaan.
De verdachte is verhoord bij de politie en ontkent dat hij de aangeefsters heeft aangerand. Hij heeft onder meer verklaard dat hij op 17 januari 2023 naast een vrouw in de trein ging zitten die eerst aan het gangpad zat en daarna doorschoof naar het raam. Hij verklaarde dat op enig moment een man, die aan de overzijde zat, zich omdraaide en tegen hem zei dat hij ergens anders moest gaan zitten. De verdachte ontkent dat hij zo wijd ging zitten dat zijn been tegen het been van de vrouw aan kwam. Ook ontkent hij met zijn hand aan haar been te hebben gezeten.
De vraag waarvoor de rechtbank zich eerst gesteld ziet is of wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte de man is die in de trein naast aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is gaan zitten. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 17 januari 2023 met de trein heeft gereisd en dat hij meestal naast vrouwen gaat zitten. Zijn verklaring is als bevestigend voor de verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] aan te merken waar zij verklaart dat zij voor verdachte is opgeschoven naar het raam en dat hij is aangesproken door omstanders. Daarnaast benoemen zowel [slachtoffer 3] als aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] het signalement van verdachte en hebben zij het specifiek over de opvallende rugzak van verdachte. Deze rugzak is door de verbalisanten ook bij verdachte aangetroffen. De rechtbank acht dit specifieke signalement redengevend voor het bewijs.
De volgende vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet is of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de door aangeefsters genoemde handelingen heeft gepleegd.
De rechtbank stelt vast dat de twee tenlastegelegde feiten beide handelingen betreffen, die wat betreft de manier van doen en uitvoering een grote mate van overeenkomst met elkaar vertonen. Uit de aangiftes blijkt dat de dader telkens in de trein naast de vrouwen kwam zitten en hen onverhoeds benaderde, waarbij hij met zijn hand - de met kleding bedekte - be(e)n(en) en/of bil(len) van de aangeefsters betastte. Daarnaast vonden de tenlastegelegde feiten kort na elkaar plaats op 17 januari 2023, bij twee vrouwen die zich onafhankelijk van elkaar in een aansluitend treintraject bevonden. De rechtbank acht dit specifieke gedragspatroon (
modus operandi) redengevend voor het bewijs.
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of de handelingen ontuchtelijke handelingen in de zin van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) zijn. Van een ontuchtige handeling in de zin van artikel 246 Sr is sprake indien het een handeling betreft van seksuele aard die in strijd is met de thans geldende sociaal-ethische norm.
Beide aangeefsters zijn door verdachte onverhoeds aangeraakt in een situatie waarin zij niet direct konden onttrekken. Zij moesten namelijk langs verdachte om weg te komen. Bij aangeefster [slachtoffer 1] ging verdachte eerst met zijn been tegen haar been aanzitten en wreef hij daarna met zijn hand over haar bovenbeen en betastte daarna haar bil. Bij aangeefster [slachtoffer 2] ging verdachte ook met zijn been tegen haar been aanzitten en duwde hij zijn hand onder haar been richting haar bil. De rechtbank is van oordeel dat dat alles maakt dat sprake was van handelingen van seksuele aard.
Vervolgens is het de vraag of verdachte heeft gehandeld in strijd met een geldende sociaal-ethische norm. Deze vraag dient beantwoord te worden op basis van de concrete omstandigheden van het geval. Factoren die hierbij een rol kunnen spelen zijn onder meer de verhouding tussen betrokkenen en de context waarbinnen de handeling zich voltrok. De rechtbank stelt in dat kader vast dat verdachte en aangeefster elkaar niet kenden. Daar komt bij dat verdachte op dat moment 35 jaar oud was, terwijl aangeefsters 18 en 16 jaar oud waren. Gelet op deze omstandigheden handelde verdachte naar het oordeel van de rechtbank in strijd met de thans geldende sociaal-ethische norm.
Van dwingen, zoals bedoeld in artikel 246 Sr, kan slechts sprake zijn indien verdachte heeft veroorzaakt dat aangeefsters de ontuchtige handelingen tegen hun wil hebben ondergaan en dat het opzet van verdachte daarop ook was gericht. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat (dergelijke) dwang er ook in kan bestaan dat handelingen zeer onverhoeds plaatsvinden en acht daar in dit geval sprake van. In de aangiftes wordt benoemd dat verdachte uit het niets zijn hand op of onder de benen van de aangeefsters legde, een bil heeft aangeraakt of een been heeft vastgepakt en beide aangeefsters hebben vervolgens laten blijken dat zij dat niet prettig vonden. Toch ging verdachte ermee door. De rechtbank acht daarmee bewezen dat verdachte de aangeefsters heeft gedwongen de handelingen te ondergaan door onverhoeds te handelen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten.
4.3
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
hij op 17 januari 2023 in de trein op het traject Roosendaal-Breda, door een andere feitelijkheid, te weten het onverhoeds aanraken van het lichaam en het negeren van/voorbijgaan aan het verbaal verzet [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten
-het betasten van het been van die [slachtoffer 1] en
-het wrijven met zijn hand op het been van die [slachtoffer 1] en
-het betasten van de bil van die [slachtoffer 1] ;
2
hij op 17 januari 2023 in de trein op het traject Bergen op Zoom-Roosendaal, door een andere feitelijkheid, te weten het onverhoeds vastpakken van het lichaam en het negeren van/voorbijgaan aan het fysiek verzet, [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten
-het leggen van zijn, verdachtes, hand onder het been van die [slachtoffer 2] en
-het bewegen/duwen van zijn, verdachtes, hand richting de billen van die [slachtoffer 2] en
-het vastpakken van het been van die [slachtoffer 2] .
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van vier maanden.
6.2
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee aanrandingen door in de trein plaats te nemen naast de aangeefsters en onverhoeds hun be(e)n(en) en bil(len) te betasten. Door zo te handelen heeft verdachte ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en het veiligheidsgevoel van deze vrouwen en een bedreigende situatie voor hen doen ontstaan. Zij moesten immers langs verdachte om weg te komen en wisten bovendien niet wat verdachte (nog meer) van plan was. De aanrandingen hebben grote indruk op de aangeefsters gemaakt, zo is de rechtbank ook gebleken uit de verklaring ter zitting van aangeefster [slachtoffer 1] . Uit haar verklaring blijkt dat zij erg geschrokken is door het handelen van verdachte en dat dit haar dagelijkse leven ingrijpend heeft beïnvloed. Zij voelt zich niet meer veilig in het openbaar vervoer en heeft nog altijd last van angstgevoelens. Slachtoffers van dit soort feiten ondervinden daar vaak nog langere tijd last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Dit soort delicten leidt tot een toename van gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers. De rechtbank rekent verdachte al deze gevolgen aan.
De rechtbank slaat acht op het strafblad van verdachte van 23 januari 2024, waaruit blijkt dat verdachte in 2021 en 2022 is veroordeeld voor een soortgelijk feit, te weten schennis van de eerbaarheid. Uit het verdachtenverhoor blijkt dat dit ook plaats vond in het openbaar vervoer. De rechtbank weegt dit in voor verdachte nadelige zin mee.
Gezien de ernst van (vul de feitaanduidingen in)de feiten en de recidive van verdachte kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.

7.De benadeelde partijen

7.1
Vordering van [slachtoffer 1]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.000,00 aan immateriële schade.
7.1.1
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering, te
vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
7.1.2
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de
aanranding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] zodat verdachte jegens de benadeelde partij volgens het burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die is toegebracht door het strafbare feit.
Naar het oordeel van de rechtbank is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar billijkheid worden vastgesteld op € 750,00, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. De vordering zal voor het overige worden afgewezen..
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met
wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt
met wettelijke rente vanaf 17 januari 2023.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal verdachte worden
veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil
en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
7.2
Vordering van [slachtoffer 2]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.500,00 aan immateriële schade.
7.2.1
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering, te
vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
7.2.2
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de
aanranding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] zodat verdachte jegens de benadeelde partij volgens het burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die is toegebracht door het strafbare feit.
Naar het oordeel van de rechtbank is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar billijkheid worden vastgesteld op € 750,00, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. De vordering zal voor het overige worden afgewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met
wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt
met wettelijke rente vanaf 17 januari 2023.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal verdachte worden
veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil
en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 57, 60a en 246 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 1 en 2 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feiten 1 en 2:feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 6 (zes) weken;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 1]van
€ 750,00, (zegge: zevenhonderdvijftig euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 17 januari 2023 tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart dat de vordering voor het overige wordt afgewezen;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 1] (feit 1),
€ 750,00(zegge: zevenhonderdvijftig euro) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 17 januari 2023 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling
15 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 2]van
€ 750,00, (zegge: zevenhonderdvijftig euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 17 januari 2023 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart dat de vordering voor het overige wordt afgewezen;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 1]
(feit 2),
€ 750,00(zegge: zevenhonderdvijftig euro) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 17 januari 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
15 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.L. Hoekstra, voorzitter,
mr. E.G.F. Vliegenberg en mr. M.A.E. Dekker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Kroes, griffier,
en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 februari 2024.