In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 januari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het rijden op 26 april 2022. Betrokkene heeft beroep ingesteld bij de officier van justitie, maar deze verklaarde het beroep niet-ontvankelijk omdat het te laat was ingediend. Betrokkene heeft vervolgens beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 26 januari 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar de officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. A. de Vreeze. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de termijn voor het indienen van beroep bij de officier van justitie op 17 juni 2022 eindigde, maar dat het beroepschrift pas op 17 augustus 2022 was ontvangen. De kantonrechter oordeelde dat betrokkene niet aannemelijk had gemaakt dat de termijnoverschrijding niet aan haar kon worden toegerekend, waardoor het beroep terecht niet-ontvankelijk was verklaard.
Desondanks heeft de kantonrechter besloten dat de verhoging van de sanctie ongedaan gemaakt moest worden. De kantonrechter verklaarde het beroep ongegrond, maar bepaalde dat de verhoging van de sanctie niet gehandhaafd bleef. De uitspraak werd gedaan door mr. S.W.M. Speekenbrink, bijgestaan door griffier E. Alekperov, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag.