ECLI:NL:RBZWB:2024:1082

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 februari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
C/02/417929 / KG ZA 24-12
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. drs. Luijks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van eiseres in vorderingen tegen executeur in erfrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 februari 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiseres en gedaagde, waarbij gedaagde zowel erfgenaam als executeur is in de nalatenschap van de overleden erflater. Eiseres, de dochter van een overleden neef van gedaagde, heeft gedaagde gedagvaard om informatie te verstrekken over de nalatenschappen van zowel de erflater als van oma, en om een voorschot op haar aandeel in de nalatenschap te ontvangen. Gedaagde heeft verweer gevoerd en zich beroepen op de niet-ontvankelijkheid van eiseres, omdat zij pro se is gedagvaard en niet in haar hoedanigheid van executeur. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de dagvaarding niet voldoet aan de eisen die de Hoge Raad stelt aan de duidelijkheid van de processtukken. De dagvaarding maakt niet duidelijk in welke hoedanigheid gedaagde is gedagvaard, wat leidt tot de conclusie dat eiseres niet-ontvankelijk is in haar vorderingen. Eiseres is als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die zijn begroot op € 2.432,00.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/417929 / KG ZA 24-12
Vonnis in kort geding van 22 februari 2024
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. Th.J.H.M. Linssen te Tilburg,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. R.A.A. Maat te Goes.
Partijen zullen hierna “ [eiseres] ” en “ [gedaagde] ” worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties;
  • de brief van 5 februari 2024 van mr. Linssen met productie 19;
  • de brief van 6 februari 2024 van mr. Maat met de producties 1 tot en met 14;
  • de mondelinge behandeling;
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op [datum 1] 2017 is de heer [erflater] (hierna: “ [erflater] ”) overleden. Bij testament van 30 december 2010 heeft hij tot zijn erfgenamen benoemd zijn nichten [de nicht] (hierna: [de nicht] ), [gedaagde] en zijn neef [de neef] (hierna: [de neef] ). [de neef] is overleden op [datum 2] 2020. [eiseres] is zijn dochter. [gedaagde] is benoemd tot executeur. [gedaagde] heeft deze benoeming aanvaard.
2.2.
Op [datum 3] 2023 is overleden [oma] , (hierna: “ oma ”) moeder van [de nicht] , [gedaagde] en [de neef] , tevens haar erfgenamen en oma van [eiseres] . Omdat [de neef] was vooroverleden is [eiseres] in zijn plaats getreden. [gedaagde] is benoemd tot executeur. [gedaagde] heeft deze benoeming aanvaard.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – enigszins samengevat – [gedaagde] te veroordelen om:
1. a. een overzicht, voorzien van verificatoire bescheiden, van de omvang en de samenstelling van de nalatenschap van [erflater] te verstrekken;
b. informatie, voorzien van verificatoire bescheiden, met betrekking tot de afwikkeling van 2 legaten in het testament van [erflater] te verstrekken;
c. een overzicht, voorzien van verificatoire bescheiden, van de omvang en de samenstelling van de nalatenschap van oma te verstrekken;
d. afschriften van de aangiften inkomstenbelasting van oma over de periode 2018 tot en met 2022 te verstrekken;
2. in haar hoedanigheid van executeur aan [eiseres] een voorschot op haar aandeel in de nalatenschap van oma te verstrekken van € 40.000,00;
3. een eenmalige dwangsom van € 40.000,00 te betalen als zij in gebreke blijft aan de onder 1 en 2 opgenomen veroordelingen te voldoen;
4. op straffe van een dwangsom, binnen drie maanden na betekening van dit vonnis, een boedelbeschrijving op te maken in de nalatenschappen van [erflater] en oma ;
5. aan [eiseres] buitengerechtelijke kosten te betalen, en
6. de proceskosten te betalen.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde] doet een beroep op niet-ontvankelijkheid van [eiseres] . De voorzieningenrechter zal dit verweer, als het meest verstrekkend verweer, als eerste beoordelen.
4.2.
[eiseres] is volgens [gedaagde] niet ontvankelijk in haar vorderingen omdat zij ‘pro se’ en niet in haar hoedanigheid van executeur is gedagvaard. [eiseres] vordert in het petitum van de dagvaarding onder 2. [gedaagde] in haar hoedanigheid van executeur aan [eiseres] een voorschot op haar aandeel in de nalatenschap van oma te laten betalen. Uit het citaat opgenomen in randnummer 11 van de dagvaarding valt af te leiden dat [eiseres] op het oog had [gedaagde] ook pro se te dagvaarden. [eiseres] vordert in het petitum van de dagvaarding onder 1, 3, 4, 5 en 6 [gedaagde] pro se te veroordelen. Gezien de vorderingen waarbij tot uitgangspunt wordt genomen dat [gedaagde] executeur is in de beide nalatenschappen, had zij in die hoedanigheid moeten worden gedagvaard en ontbreekt de grondslag om haar pro se te veroordelen.
4.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat het document dat een procedure inleidt, een dagvaarding of een verzoekschrift, in beginsel de procespartijen in een bepaalde procedure bepaalt. De Hoge Raad stelt strenge eisen aan de duidelijkheid van de formulering van het exploot en in het bijzonder aan de partijaanduiding. De stukken hoeven niet steeds (uitdrukkelijk) melding te maken van de hoedanigheid van een partij. De vaststelling wie partij zijn en in welke hoedanigheid gebeurt door (ambtshalve) uitleg van de processtukken.
4.4.
In deze zaak voldoet het exploot van dagvaarding niet aan de eisen die de Hoge Raad daaraan stelt. [gedaagde] is zowel in de nalatenschap van [erflater] , als in de nalatenschap van oma erfgenaam en executeur. Uit het lichaam van de dagvaarding volgt dat [eiseres] [gedaagde] kennelijk enerzijds in haar hoedanigheid als erfgenaam in rechte wil betrekken. In randnummer 9 van de dagvaarding wijst [eiseres] op artikel 3:166 lid 3 BW juncto artikel 6:2 BW op grond van welke bepalingen volgens de daaraan gegeven uitleg de erfgenamen onderling verplicht zijn elkaar van alle informatie te voorzien die voor een adequate afwikkeling van de nalatenschap noodzakelijk is. In randnummer 10 van de dagvaarding beroept [eiseres] zich op artikel 4:148 BW. [eiseres] stelt daar dat [gedaagde] op grond van genoemd artikel gehouden is om haar als executeur informatie te verstrekken. In de randnummers 11 en 12 wijst [eiseres] ter onderbouwing van haar stellingen in randnummer 9 en 10 naar twee arresten. Enerzijds op een arrest dat ziet op de voor de erfgenamen op grond van artikel 3:166 lid 2 BW bestaande informatieplicht en anderzijds op een arrest dat ziet op de verplichting van de executeur. Uit het voorgaande moet worden geconcludeerd dat door uitleg van de inhoud van de dagvaarding niet duidelijk wordt in welke hoedanigheid [eiseres] [gedaagde] heeft gedagvaard. De rechtsgevolgen hiervan komen slechts voor haar risico en rekening.
4.5.
[eiseres] heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling meegedeeld dat beoogd is om [gedaagde] als executeur te dagvaarden en dat [eiseres] de dagvaarding in die zin aan wenst te vullen. De voorzieningenrechter laat dit buiten beschouwing. In een lopende procedure is een wijziging van de hoedanigheid van een van partijen niet zonder meer mogelijk. Een blote mededeling is hiervoor sowieso onvoldoende.
4.6.
De voorzieningenrechter zal [eiseres] gelet op het vorenstaande in haar vordering niet-ontvankelijk verklaren. Hetgeen partijen overigens over en weer hebben gesteld met betrekking tot het door [eiseres] gevorderde behoeft dus geen bespreking en beoordeling.
4.7.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 1.325,00
- salaris advocaat €
1.107,00
totaal € 2.432,00.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verklaart [eiseres] in de vordering niet-ontvankelijk;
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 2.432,00;
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. Luijks en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2024.