4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Het juridisch kader
In zedenzaken doet zich vaak de situatie voor dat bij het incident maar twee personen aanwezig waren, namelijk de aangever en de verdachte. Veelal staat de beschuldigende verklaring van de aangever tegenover de ontkennende verklaring van de verdachte. Rechtstreekse getuigen van de gebeurtenissen zijn er vaak niet. Wanneer de verdachte ontkent, is er maar één getuige van de relevante handelingen zelf, namelijk de aangever.
In artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat de rechter het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend kan baseren op de verklaring van één getuige. Ook als die verklaring betrouwbaar wordt geacht, is die enkele verklaring onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. Er moet dus meer bewijs zijn; iets dat die verklaring ondersteunt. Die ondersteuning hoeft niet te gelden voor alle onderdelen van de tenlastelegging. Het gaat erom dat in elk geval een deel van de feiten en omstandigheden die in de belastende verklaring worden genoemd ondersteuning vindt in één of meer bewijsmiddelen. Het ondersteunende bewijsmateriaal mag niet in een te ver verwijderd verband staan met de verklaring van de aangever en moet bovendien uit een andere bron komen.
Op basis van de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in bijlage II staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat aangeefster [slachtoffer] van 25 op 26 september 2021 samen met haar kinderen bij haar moeder en diens partner, zijnde verdachte, in [plaats] bleef slapen. Aangeefster en haar kinderen sliepen in de slaapkamer van verdachte en de moeder van aangeefster, de moeder van aangeefster sliep in de andere slaapkamer en verdachte lag in de woonkamer.
Volgens aangeefster werd zij wakker toen zij twee vingers in haar vagina voelde en omdat zij op dat moment merkte dat zij aan haar vagina werd gelikt. Aangeefster zag verdachte op zijn knieën op de rand van het bed zitten en zij heeft verdachte toen weggeschopt. Verdachte is daarna de kamer uitgelopen.
Verdachte ontkent de seksuele handelingen te hebben gepleegd.
Betrouwbaarheid aangifte
Anders dan de verdediging acht de rechtbank de verklaring van aangeefster betrouwbaar. Aangeefster heeft concreet, gedetailleerd en consistent verklaard over de seksuele handelingen die verdachte met haar heeft verricht. Wat zij over de seksuele handelingen heeft verklaard tijdens haar aangifte komt overeen met hetgeen zij tijdens het informatief gesprek heeft verklaard. Ook klopt de beschrijving van aangeefster voor wat betreft de kleding van verdachte en komt die beschrijving overeen met wat verdachte en de moeder van aangeefster daarover verklaren. Bovendien maakt aangeefster het verhaal ook niet groter of erger, aangezien zij verklaart dat verdachte niet met zijn tong in haar vagina is gegaan, de seksuele handelingen volgens haar kort hebben geduurd en verdachte meteen stopte toen aangeefster hem wegschopte. Daarbij komt dat uit de getuigenverklaringen blijkt dat aangeefster geëmotioneerd was toen zij haar moeder en zus vertelde dat verdachte aan haar had gezeten. Dit alles maakt dat de rechtbank geen reden heeft om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster te twijfelen.
Steunbewijs
Naar het oordeel van de rechtbank wordt de aangifte voldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen. Op de onderbroek die aangeefster die nacht droeg is op meerdere plaatsen, waaronder de buitenkant van de linkerbeenopening, op de binnenkant van het kruis en op de buitenkant van de voorzijde DNA van verdachte aangetroffen. Daarnaast zijn er aanwijzingen verkregen voor de aanwezigheid van spermavloeistof en speeksel op de buitenkant aan de voorkant van de onderbroek van aangeefster. Hoewel verdachte niet ontkent dat het kan dat zijn DNA op de onderbroek van aangeefster terecht is gekomen, acht de rechtbank de verklaring die verdachte daarvoor geeft ongeloofwaardig. De gevonden DNA-sporen passen namelijk bij de door aangeefster gegeven verklaring dat zij op haar rug lag, verdachte naast haar zat, haar broekje opzij was geschoven en dat verdachte aan de binnenkant van haar bovenbeen en op haar vagina heeft gelikt. De rechtbank acht het onwaarschijnlijk dat aangeefster, zoals verdachte stelt, van het apneuapparaat van verdachte DNA zou hebben genomen en dat op haar onderbroek zou hebben gedaan. Ook het scenario dat de onderbroek van aangeefster precies op een wc-papiertje met daarop spermavloeistof van verdachte in de prullenbak in de keuken terecht zou zijn gekomen en op die manier het DNA van verdachte is overgedragen of dat zijn DNA op haar onderbroek is gekomen doordat zij in zijn bed sliep en hij zeer geregeld spontane zaadlozingen in zijn slaap heeft acht de rechtbank onwaarschijnlijk. Daarbij komt dat hij pas op zitting met dit alternatief scenario is gekomen. Voor de rechtbank weegt ook mee dat aangeefster direct na het incident naar haar moeder is gegaan en heeft verteld wat er is gebeurd. Zij was daarbij zichtbaar geëmotioneerd. Dat was ook het geval toen aangeefster aan haar zus vertelde wat er was gebeurd. Dat niet helemaal duidelijk is geworden wie de onderbroek uiteindelijk uit de prullenbak heeft gehaald, doet aan het voorgaande niet aan af.
Vrijspraak primair ten laste gelegde
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 primair ten laste gelegde en het onder 2 primair ten laste gelegde niet kan worden bewezen. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte aangeefster heeft gedwongen tot de seksuele handelingen door geweld of een andere feitelijkheid in de zin van artikel 242 en 246 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Aangeefster sliep toen verdachte de seksuele handelingen verrichtte en hij stopte daarmee toen aangeefster hem wegschopte.
De rechtbank overweegt dat er geen sprake is geweest van de vereiste dwang. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 1 primair en onder 2 primair ten laste gelegde feit.
Subsidiair ten laste gelegde
Wel is de rechtbank van oordeel dat verdachte seksuele handelingen heeft verricht met aangeefster terwijl zij in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde en zij als gevolg daarvan niet of onvolkomen in staat was ten aanzien van de seksuele handelingen haar wil te bepalen, die wil kenbaar te maken of weerstand te bieden aan die handelingen en ook dat verdachte dat wist, zoals strafbaar gesteld in artikel 243 en 247 Sr.
De rechtbank overweegt dat aangeefster sliep en wakker werd doordat zij twee vingers in haar vagina voelde. Toen zij wakker werd heeft zij verdachte meteen van zich afgeschopt. Daaruit blijkt dat aangeefster de seksuele handelingen niet heeft gewild en dat de seksuele handelingen plaatsvonden terwijl zij verkeerde in een staat van verminderd bewustzijn. De rechtbank acht, gelet op al het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zijn vingers in de vagina van aangeefster heeft gebracht, aan haar vagina heeft gelikt en haar vagina heeft betast.