ECLI:NL:RBZWB:2024:1051

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 februari 2024
Publicatiedatum
21 februari 2024
Zaaknummer
02/142014-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor eendaadse samenloop van verkrachting en ontuchtige handelingen met slachtoffer in staat van verminderd bewustzijn

Op 22 februari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting en ontuchtige handelingen met zijn stiefdochter terwijl zij sliep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, geboren in 1956, zich schuldig had gemaakt aan seksuele handelingen met de aangeefster, die in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 8 februari 2024, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de aangeefster betrouwbaar was en dat het DNA-bewijs op haar onderbroek de aangifte ondersteunde. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de primair ten laste gelegde feiten, maar achtte de subsidiaire feiten bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, en moest een schadevergoeding van € 2.000,- betalen aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank overwoog dat de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de relatie tussen verdachte en slachtoffer zwaar wogen in de strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/142014-23
vonnis van de meervoudige kamer van 22 februari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1956 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] )
wonende te [woonadres]
raadsman mr. P. van de Kerkhof, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 februari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. I.M. Peters, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1: [slachtoffer] heeft verkracht door zijn vingers in haar vagina te duwen en zijn tong tussen de schaamlippen te duwen/brengen toen zij lag te slapen,
feit 2: [slachtoffer] heeft aangerand door aan de vagina te likken toen zij lag te slapen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met uitzondering van het penetreren met de tong. Ook acht zij wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, door met de tong de vagina te likken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit primair verdachte vrij te spreken van de ten laste gelegde feiten. Daartoe wordt aangevoerd dat de overtuigingskracht om tot een veroordeling te komen ontbreekt. Subsidiair wordt aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is voor het seksueel binnendringen met de vingers, omdat het verhaal van aangeefster op dat punt niet door ander bewijs wordt ondersteund. Ook wordt het aantreffen van het DNA-bewijs op de onderbroek van aangeefster in twijfel getrokken, vanwege de mogelijkheid van contaminatie of indirecte overdracht van DNA.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Het juridisch kader
In zedenzaken doet zich vaak de situatie voor dat bij het incident maar twee personen aanwezig waren, namelijk de aangever en de verdachte. Veelal staat de beschuldigende verklaring van de aangever tegenover de ontkennende verklaring van de verdachte. Rechtstreekse getuigen van de gebeurtenissen zijn er vaak niet. Wanneer de verdachte ontkent, is er maar één getuige van de relevante handelingen zelf, namelijk de aangever.
In artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat de rechter het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend kan baseren op de verklaring van één getuige. Ook als die verklaring betrouwbaar wordt geacht, is die enkele verklaring onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. Er moet dus meer bewijs zijn; iets dat die verklaring ondersteunt. Die ondersteuning hoeft niet te gelden voor alle onderdelen van de tenlastelegging. Het gaat erom dat in elk geval een deel van de feiten en omstandigheden die in de belastende verklaring worden genoemd ondersteuning vindt in één of meer bewijsmiddelen. Het ondersteunende bewijsmateriaal mag niet in een te ver verwijderd verband staan met de verklaring van de aangever en moet bovendien uit een andere bron komen.
Op basis van de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in bijlage II staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat aangeefster [slachtoffer] van 25 op 26 september 2021 samen met haar kinderen bij haar moeder en diens partner, zijnde verdachte, in [plaats] bleef slapen. Aangeefster en haar kinderen sliepen in de slaapkamer van verdachte en de moeder van aangeefster, de moeder van aangeefster sliep in de andere slaapkamer en verdachte lag in de woonkamer.
Volgens aangeefster werd zij wakker toen zij twee vingers in haar vagina voelde en omdat zij op dat moment merkte dat zij aan haar vagina werd gelikt. Aangeefster zag verdachte op zijn knieën op de rand van het bed zitten en zij heeft verdachte toen weggeschopt. Verdachte is daarna de kamer uitgelopen.
Verdachte ontkent de seksuele handelingen te hebben gepleegd.
Betrouwbaarheid aangifte
Anders dan de verdediging acht de rechtbank de verklaring van aangeefster betrouwbaar. Aangeefster heeft concreet, gedetailleerd en consistent verklaard over de seksuele handelingen die verdachte met haar heeft verricht. Wat zij over de seksuele handelingen heeft verklaard tijdens haar aangifte komt overeen met hetgeen zij tijdens het informatief gesprek heeft verklaard. Ook klopt de beschrijving van aangeefster voor wat betreft de kleding van verdachte en komt die beschrijving overeen met wat verdachte en de moeder van aangeefster daarover verklaren. Bovendien maakt aangeefster het verhaal ook niet groter of erger, aangezien zij verklaart dat verdachte niet met zijn tong in haar vagina is gegaan, de seksuele handelingen volgens haar kort hebben geduurd en verdachte meteen stopte toen aangeefster hem wegschopte. Daarbij komt dat uit de getuigenverklaringen blijkt dat aangeefster geëmotioneerd was toen zij haar moeder en zus vertelde dat verdachte aan haar had gezeten. Dit alles maakt dat de rechtbank geen reden heeft om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster te twijfelen.
Steunbewijs
Naar het oordeel van de rechtbank wordt de aangifte voldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen. Op de onderbroek die aangeefster die nacht droeg is op meerdere plaatsen, waaronder de buitenkant van de linkerbeenopening, op de binnenkant van het kruis en op de buitenkant van de voorzijde DNA van verdachte aangetroffen. Daarnaast zijn er aanwijzingen verkregen voor de aanwezigheid van spermavloeistof en speeksel op de buitenkant aan de voorkant van de onderbroek van aangeefster. Hoewel verdachte niet ontkent dat het kan dat zijn DNA op de onderbroek van aangeefster terecht is gekomen, acht de rechtbank de verklaring die verdachte daarvoor geeft ongeloofwaardig. De gevonden DNA-sporen passen namelijk bij de door aangeefster gegeven verklaring dat zij op haar rug lag, verdachte naast haar zat, haar broekje opzij was geschoven en dat verdachte aan de binnenkant van haar bovenbeen en op haar vagina heeft gelikt. De rechtbank acht het onwaarschijnlijk dat aangeefster, zoals verdachte stelt, van het apneuapparaat van verdachte DNA zou hebben genomen en dat op haar onderbroek zou hebben gedaan. Ook het scenario dat de onderbroek van aangeefster precies op een wc-papiertje met daarop spermavloeistof van verdachte in de prullenbak in de keuken terecht zou zijn gekomen en op die manier het DNA van verdachte is overgedragen of dat zijn DNA op haar onderbroek is gekomen doordat zij in zijn bed sliep en hij zeer geregeld spontane zaadlozingen in zijn slaap heeft acht de rechtbank onwaarschijnlijk. Daarbij komt dat hij pas op zitting met dit alternatief scenario is gekomen. Voor de rechtbank weegt ook mee dat aangeefster direct na het incident naar haar moeder is gegaan en heeft verteld wat er is gebeurd. Zij was daarbij zichtbaar geëmotioneerd. Dat was ook het geval toen aangeefster aan haar zus vertelde wat er was gebeurd. Dat niet helemaal duidelijk is geworden wie de onderbroek uiteindelijk uit de prullenbak heeft gehaald, doet aan het voorgaande niet aan af.
Vrijspraak primair ten laste gelegde
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 primair ten laste gelegde en het onder 2 primair ten laste gelegde niet kan worden bewezen. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte aangeefster heeft gedwongen tot de seksuele handelingen door geweld of een andere feitelijkheid in de zin van artikel 242 en 246 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Aangeefster sliep toen verdachte de seksuele handelingen verrichtte en hij stopte daarmee toen aangeefster hem wegschopte.
De rechtbank overweegt dat er geen sprake is geweest van de vereiste dwang. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 1 primair en onder 2 primair ten laste gelegde feit.
Subsidiair ten laste gelegde
Wel is de rechtbank van oordeel dat verdachte seksuele handelingen heeft verricht met aangeefster terwijl zij in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde en zij als gevolg daarvan niet of onvolkomen in staat was ten aanzien van de seksuele handelingen haar wil te bepalen, die wil kenbaar te maken of weerstand te bieden aan die handelingen en ook dat verdachte dat wist, zoals strafbaar gesteld in artikel 243 en 247 Sr.
De rechtbank overweegt dat aangeefster sliep en wakker werd doordat zij twee vingers in haar vagina voelde. Toen zij wakker werd heeft zij verdachte meteen van zich afgeschopt. Daaruit blijkt dat aangeefster de seksuele handelingen niet heeft gewild en dat de seksuele handelingen plaatsvonden terwijl zij verkeerde in een staat van verminderd bewustzijn. De rechtbank acht, gelet op al het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zijn vingers in de vagina van aangeefster heeft gebracht, aan haar vagina heeft gelikt en haar vagina heeft betast.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1 subsidiair
op 26 september 2021 te [plaats] [slachtoffer] , van wie verdachte wist dat zij verkeerde in een staat van verminderd bewustzijn (te weten een slaap- of sluimertoestand) handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte éénmaal
- vingers in de vagina van die [slachtoffer] geduwd;
feit 2 subsidiair
op 26 september 2021 te [plaats] met [slachtoffer] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van verminderd bewustzijn verkeerde (te weten een slaap- of sluimertoestand), zodat die [slachtoffer] niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, ontuchtige handelingen heeft gepleegd,
hebbende verdachte
- aan de vagina van die [slachtoffer] gelikt en de vagina van die [slachtoffer] betast.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit aansluiting te zoeken bij de richtlijn van het openbaar ministerie ten aanzien van ontuchtige handelingen. De verdediging vindt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet aan de orde.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer, door met zijn vingers in haar vagina te bewegen, terwijl zij sliep. Ook heeft verdachte aan haar vagina en de binnenkant van haar dij gelikt. Verdachte heeft bewust misbruik gemaakt van de omstandigheid dat het slachtoffer sliep en daardoor niet in staat was zich hiertegen te verweren. Door zijn handelen heeft verdachte ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke, psychische en seksuele integriteit van het slachtoffer. Daarnaast heeft het misbruik plaatsgevonden in de woning van de moeder van het slachtoffer en is het vertrouwen van het slachtoffer ernstig geschonden, omdat verdachte haar stiefvader is. Bovendien lagen de kinderen van het slachtoffer naast haar in bed, waarmee verdachte een zeer groot risico heeft gelopen dat zij wakker zouden worden en getuige zouden zijn van het gebeuren. Verdachte blijft het feit ontkennen en neemt daarmee geen verantwoordelijkheid. Dit alles rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Van dergelijke strafbare feiten is bekend dat het grote lichamelijke en psychische gevolgen heeft voor slachtoffers in het algemeen, maar ook voor het slachtoffer in het bijzonder, zoals blijkt uit de toelichting bij de vordering tot schadevergoeding.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in min of meer soortgelijke zaken worden opgelegd. Omdat de rechtbank de primair ten laste gelegde feiten niet bewezen acht, ziet zij aanleiding om af te wijken van de eis van de officier van justitie. In strafverzwarende zin weegt de rechtbank mee dat het slachtoffer de stiefdochter is van verdachte, het vertrouwen van het slachtoffer ernstig is geschaad en verdachte blijft ontkennen. In strafverminderende zin weegt de rechtbank mee dat sprake is van een groot tijdsverloop sinds het plegen van de feiten en dat het eenmalig heeft plaatsgevonden. Ook houdt de rechtbank rekening met de lichamelijke gezondheid van verdachte. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen.
Alles afwegend acht de rechtbank passend en geboden een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met aftrek van voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 6.080,75, bestaande uit € 80,75 aan materiële schade en € 6.000,- aan immateriële schade voor de ten laste gelegde feiten. Tevens vordert de benadeelde partij het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie vordert integrale toewijzing van de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging bepleit de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel de kosten van de psycholoog af te wijzen bij gebrek aan causaal verband en onderbouwing.
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat vooralsnog onvoldoende is onderbouwd dat de kosten van de psycholoog in causaal verband staan met de bewezenverklaarde feiten. De nadere behandeling van dit gedeelte van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit gedeelte van de vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft aangevoerd dat zij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengen de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 2.000,- billijk. De rechtbank zal dit bedrag vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 57, 243, 247 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 primair en onder 2 primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 subsidiair:met iemand van wie hij weet dat zij in staat van verminderd bewustzijn verkeert, handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
feit 2 subsidiair:met iemand van wie hij weet dat zij in staat van verminderd bewustzijn verkeert ontuchtige handelingen plegen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 2.000,-, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 26 september 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] (feiten 1 en 2), € 2.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 26 september 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 30 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.W.M. Speekenbrink, voorzitter, mr. R.J.H. van der Linden en mr. D.L.J. Martens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.W. Schalk, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 februari 2024.
De jongste rechter is niet in de gelegenheid om het vonnis mede te ondertekenen.