Op 22 februari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie. De verdachte, geboren in 1985 en preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Grave, werd bijgestaan door raadsman mr. G.J. Woodrow. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 8 februari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. I.M. Peters, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging werd gewijzigd en de verdachte werd beschuldigd van het bezit van een revolver, pistool en semi-automatisch kogelgeweer, evenals munitie.
De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten. De verklaring van de verdachte dat hij niet op de hoogte was van de wapens en munitie werd als ongeloofwaardig beschouwd. De rechtbank stelde vast dat de wapens en munitie in de auto en schuur van de verdachte waren aangetroffen, wat duidde op zijn wetenschap en beschikking over deze goederen. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar een derde persoon die mogelijk verantwoordelijk zou zijn voor de wapens.
De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 28 maanden, hoger dan de eis van de officier van justitie, vanwege de ernst van de feiten en de maatschappelijke impact van het ongecontroleerd bezit van vuurwapens. De rechtbank benadrukte dat het bezit van vuurwapens leidt tot gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 26 en 57 van de Wet wapens en munitie en het Wetboek van Strafrecht.