ECLI:NL:RBZWB:2024:1041

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 februari 2024
Publicatiedatum
21 februari 2024
Zaaknummer
C/02/404745 / FA RK 22-5865
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Bollen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van zorg- en opvoedingstaken en hoofdverblijf van minderjarigen in een complexe gezinsstructuur

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 februari 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van de zorg- en opvoedingstaken en het hoofdverblijf van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De vrouw, vertegenwoordigd door mr. R.G.J. van Kerkhof, verzocht om een wijziging van de zorg- en contactregeling, terwijl de man, vertegenwoordigd door mr. P.B.J. Dekker, zich daartegen verzet en zelf een zelfstandig verzoek indient om het hoofdverblijf van [minderjarige 2] bij hem te vestigen. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw toegewezen en de verzoeken van de man afgewezen, waarbij zij heeft overwogen dat de huidige zorgregeling niet optimaal werkt voor [minderjarige 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden en dat de huidige regeling leidt tot onrust en vermoeidheid bij [minderjarige 2]. De rechtbank heeft besloten dat [minderjarige 2] bij de man verblijft van vrijdagmiddag na school tot zondagavond om de veertien dagen, met een verdeling van de zorg tijdens vakanties en feestdagen in onderling overleg. De verzoeken van de man om het hoofdverblijf van [minderjarige 2] bij hem te vestigen zijn afgewezen, omdat de rechtbank van mening is dat de vrouw meer structuur en duidelijkheid biedt aan [minderjarige 2]. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/404745 / FA RK 22-5865
datum uitspraak: 22 februari 2024
nadere beschikking over wijziging van de zorg- en opvoedingstaken en hoofdverblijf
in de zaak van
[de vrouw] ,
hierna: de vrouw,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. R.G.J. van Kerkhof in Gilze,
tegen
[de man] ,
hierna: de man,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. P.B.J. Dekker in Tilburg,
over
[minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2008,
[minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2012, hierna: [minderjarige 2] ,
De rechtbank merkt als belanghebbende in deze zaak aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
gevestigd te Tilburg,
hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling).
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

1.Het verdere procesverloop

1.1
In het dossier zitten de volgende stukken:
- de beschikking van de rechtbank van 27 februari 2023 en alle daarin vermelde stukken;
- de op 21 november 2023 ontvangen brief met bijlagen van de GI;
- de op 28 november 2023 ontvangen brief van mr. Demir;
- de op 7 december 2023 ontvangen brief van mr. Dekker;
- het op 5 januari 2024 ontvangen zelfstandig verzoek van mr. Dekker.
- de op 9 februari 2024 stelbrief van mr. Van Kerkhof.
1.2
De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling op 10 januari 2024. Bij die behandeling zijn gekomen partijen, met hun advocaten. Ook waren aanwezig een vertegenwoordigster namens de Raad en een vertegenwoordigster namens de GI.
1.3
Voor de mondelinge behandeling, op 4 januari 2024, heeft de kinderrechter met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gesproken over de verzoeken.
1.4
Gelet op de onderlinge samenhang tussen de onderhavige zaak en de zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (C/02/416224 / JE RK 23-2062), zijn deze zaken gelijktijdig behandeld. De kinderrechter heeft in de andere procedure bij separate beschikking beslist.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben met elkaar een relatie gehad. Uit deze relatie zijn [minderjarige 3] , [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren.
2.2
[minderjarige 3] en [minderjarige 1] verblijven bij de man. [minderjarige 2] verblijft bij de vrouw.
2.3
De man heeft de minderjarigen erkend. Partijen hebben samen het gezag over de
minderjarigen.

3.De verzoeken

3.1
De vrouw verzoekt:
Primair:de zorg- en contactregeling zoals vastgesteld in de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 13 januari 2022 te wijzigen in die zin dat de man gerechtigd is tot contact met de [minderjarige 2] eenmaal per veertien dagen van vrijdagmiddag na school (of 12:30 uur) tot zondagavond 19:00 uur. Op de wijze zoals onder randnummer 18 beschreven. De vakanties en feestdagen worden door partijen bij helfte verdeeld.
Subsidiair:dusdanig beslissingen te nemen die de rechtbank in het belang van de minderjarige geraden acht.
3.2
De man is het niet eens met de verzoeken van de vrouw en verzoekt deze verzoeken af te wijzen. Bij wijze van zelfstandig verzoeken verzoekt de man de rechtbank:
Primair:
I. te bepalen dat het hoofdverblijf van [minderjarige 2] bij de man zal zijn, waarbij er tussen de vrouw en [minderjarige 2] een contactregeling zal gelden inhoudende dat [minderjarige 2] eenmaal per veertien dagen van vrijdagmiddag na school (of 12:30 uur) tot zondagavond 19:00 uur alsmede de helft van vakanties en feestdagen bij de vrouw zal verblijven;
II. een zorg- en contactregeling vast te stellen tussen [minderjarige 1] en de vrouw, waarbij [minderjarige 1] bij de vrouw zal verblijven eenmaal per veertien dagen van vrijdagmiddag na school (of 12:30 uur) tot zondagavond 19:00 uur alsmede de helft van de vakanties en feestdagen op het moment dat [minderjarige 2] bij de vrouw verblijft;
subsidiair:
III. dusdanige beslissingen te nemen die de rechtbank in het belang van de minderjarigen geraden acht.

4.De standpunten

4.1
[minderjarige 2] heeft in het gesprek met de kinderrechter, kort samengevat, aangegeven dat hij in groep zeven zit. Hij vindt school en leren niet leuk. Hij heeft wel vrienden op school. [minderjarige 2] is ervan op de hoogte dat de school vindt dat hij soms moe is. [minderjarige 2] heeft gesprekken met [naam] van [geestelijke gezondheidszorg] en dat vindt [minderjarige 2] goed.
Volgens de huidige zorgregeling verblijft [minderjarige 2] tien dagen bij zijn moeder en vervolgens vijf dagen bij zijn vader. [minderjarige 2] wil het liefst de ene week bij zijn moeder zijn en de andere week bij zijn vader zijn. Mocht dit niet mogelijk zijn, dan wil [minderjarige 2] dat de huidige zorgregeling ongewijzigd blijft.
4.2
[minderjarige 1] heeft verteld dat er contact is tussen haar en haar moeder, maar enkel wanneer [minderjarige 1] daar behoefte aan heeft.
4.3
De vrouw heeft ter onderbouwing van haar verzoek aangevoerd dat voor [minderjarige 2] duidelijkheid en structuur belangrijk zijn. De schoolprestaties en de ontwikkeling van [minderjarige 2] lijden eronder dat [minderjarige 2] in twee verschillende opvoedsituaties opgroeit. Bovendien ziet school dat [minderjarige 2] vermoeid is tijdens de dagen dat hij bij de man verblijft. Het is in het in het belang van [minderjarige 2] om vanuit rust en stabiliteit te werken aan zijn schoolgang en ontwikkeling. De vrouw vindt dat het aandeel van de man in de zorg voor [minderjarige 2] daarom moet worden verminderd. Zij kan zich vinden in het door de Raad op zitting gegeven advies. De zorg voor [minderjarige 2] tijdens vakanties moet bij helfte tussen partijen worden verdeeld.
Ten aanzien van [minderjarige 1] heeft de vrouw aangevoerd dat het belangrijk is dat er duidelijkheid komt. De huidige zorgregeling van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 13 januari 2022 wordt ten aanzien van [minderjarige 1] niet nageleefd. [minderjarige 1] heeft behoefte om met hulpverlening aan de slag te gaan met haarzelf en de vrouw stemt hiermee in. [minderjarige 1] heeft rust en regelmaat nodig. Ook is het nodig om duidelijk te krijgen wat de reden is dat de zorgregeling niet wordt nageleefd. De vrouw wil geen strijd voeren met de man.
4.4
Namens en door de man is aangevoerd dat het zelfstandig verzoek is gedaan naar aanleiding van de brief van de GI over de zorg- en contactregeling. Er dient in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] duidelijkheid en continuïteit te zijn. De man wil niet steeds in conflict zijn met [minderjarige 1] . De man wil graag de zorg voor de minderjarigen delen met de vrouw. De man ziet in dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] klem zitten in de situatie waarin geen verbetering is in de samenwerking tussen partijen. De GI is een doorgeefluik geworden. De man wil het liefste dat er voor beide kinderen gekomen kan worden tot een co-ouderschapsregeling en hij hoopt dat [minderjarige 1] zich daaraan houdt. De man acht het noodzakelijk dat een zorgregeling wordt vastgelegd. Op dit moment gaat [minderjarige 1] naar de vrouw als zij daar zelf zin in heeft. De man acht het verder in het belang van [minderjarige 2] dat zijn hoofdverblijf bij hem wordt bepaald. De man sluit zich niet aan bij het advies van de Raad, omdat [minderjarige 2] het hier niet mee eens is. De man heeft geen vertrouwen meer in de GI, omdat hij het gevoel krijgt dat hij als schuldige wordt aangewezen.
4.5
Namens de GI is naar voren gebracht dat het in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is dat er duidelijkheid is. De GI zal het verloop van de ontwikkelingen blijven monitoren. [minderjarige 1] heeft kenbaar gemaakt dat zij hulpverlening wenst te ontvangen vanuit een externe woonlocatie. Daarover is echter het gesprek met Crossroads nog gaande en het zal bovendien even duren voordat [minderjarige 1] geplaatst kan worden binnen een accommodatie van een jeugdhulpbieder. Binnen de ondertoezichtstelling dient gewerkt te worden aan het geven van emotionele toestemming om naar de andere ouder toe te gaan, want nu zitten [minderjarige 1] en [minderjarige 2] klem tussen beide ouders. De GI ondersteunt het verzoek van de vrouw betreffende de zorgregeling voor [minderjarige 2] . [minderjarige 2] doet het beter bij de vrouw door de in dat gezin geboden structuur. Het is in het belang van [minderjarige 2] om langer bij de vrouw te verblijven. Volgens de GI bestaan er bij de hulpverlening vermoedens van drugsgebruik door de man.
4.6
De Raad constateert dat de zorg- en contactregeling ten aanzien van [minderjarige 1] niet wordt nageleefd. Het is voor [minderjarige 1] belangrijk dat zij de hulp ontvangt die zij nodig heeft. De Raad adviseert om nu geen contactregeling vast te stellen tussen [minderjarige 1] en de vrouw, maar wellicht in een later stadium, als het beter met [minderjarige 1] gaat, vanuit een neutrale situatie de mogelijkheden voor een zorgregeling te onderzoeken. Ten aanzien van [minderjarige 2] adviseert de Raad om het hoofdverblijf van [minderjarige 2] ongewijzigd bij de vrouw te laten en de huidige zorg- en contactregeling te wijzigen conform het verzoek van de vrouw.

5.De nadere beoordeling

5.1
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt alsdan een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Op grond van lid 2 van dit artikel kan deze regeling onder andere omvatten:
- een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken;
- de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
5.2
Op het onderhavige geschil zijn de artikelen 1:253a juncto 1:377e BW van toepassing. Ingevolge artikel 1:377e BW kan de rechtbank op verzoek van de ouders of een van hen een beslissing inzake een zorgregeling wijzigen indien de omstandigheden nadien zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.3
Alvorens te beslissen dient de rechter, op grond van artikel 1:253a lid 5 BW, een vergelijk tussen beide ouders te beproeven. Gelet op de uiteenlopende visies van partijen is een vergelijk tussen hen niet mogelijk gebleken. Dit betekent dat de rechtbank op de verzoeken zal beslissen.
5.4
De rechtbank stelt vast dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden. In de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 13 januari 2022 is het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij de man en het hoofdverblijf van [minderjarige 2] bij de vrouw bepaald. Ten aanzien van de contactregeling is vastgesteld dat [minderjarige 1] en de vrouw gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar eenmaal per veertien dagen van vrijdag na school tot zondag 19:00 uur en iedere woensdag (na school) tot 19:00 uur. Ten aanzien van [minderjarige 2] en de man is de contactregeling vastgesteld inhoudende dat [minderjarige 2] in de week aansluitend op het weekend dat [minderjarige 1] bij de vrouw verblijft, van woensdag 19:00 uur tot en met zondag 19:00 uur bij de man verblijft. Tevens is bepaald dat zorg over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tijdens de vakanties en feestdagen door de ouders in onderling overleg bij helfte wordt verdeeld. Aan deze regeling wordt door [minderjarige 1] al lange tijd geen uitvoering meer gegeven. [minderjarige 1] heeft nog slechts beperkt en naar gelang haar eigen behoefte contact met haar moeder. Daarnaast bestaan er zorgen over het welzijn van [minderjarige 2] in de huidige zorgregeling. Beide ouders zijn het erover eens dat de zorgregeling ten aanzien van [minderjarige 2] aangepast moet worden, al verschillen zij van mening over de vraag welke zorgregeling het meest aan het belang van [minderjarige 2] tegemoet komt. De rechtbank ziet daarom voldoende aanleiding om te onderzoeken of wijziging in de zorgregeling en het hoofdverblijf van [minderjarige 2] noodzakelijk is.
[minderjarige 1]
5.5
Ten aanzien van [minderjarige 1] overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank vindt het in het belang van [minderjarige 1] dat haar moeder een aandeel heeft in haar verzorging en opvoeding, maar ziet dat [minderjarige 1] klem zit tussen beide ouders, en dat terwijl zij zelf (nog) onvoldoende stabiel is. Dat maakt het voor [minderjarige 1] nu heel lastig om vrij en onbelast tussen haar ouders te bewegen. Ook heeft de rechtbank de indruk dat [minderjarige 1] zich verzet tegen de meer strikte opvoedstijl met daarbij behorende regels die de vrouw hanteert, waar de man conflicten met [minderjarige 1] vermijdt en minder sturing geeft. [minderjarige 1] kampt met eigen problematiek die het nodige van haar opvoeders vraagt. Het is de vraag welke van de twee opvoedsituaties het meest in het belang van [minderjarige 1] is; daarvoor is meer inzicht vereist in de situatie van [minderjarige 1] en in hetgeen zij van haar opvoeders nodig heeft. Het is bovendien belangrijk dat [minderjarige 1] nu de kans krijgt om met behulp van passende hulpverlening aan zichzelf te werken, sterker te worden, zodat zij zich staande kan houden tussen haar ouders.
Beide ouders vinden het belangrijk dat er een zorgregeling komt die wordt nagekomen, zodat er duidelijkheid voor [minderjarige 1] komt, maar het verleden heeft uitgewezen dat zij – ook vanwege hun ernstig verstoorde onderlinge verhouding - niet kunnen bewerkstelligen dat zo’n regeling door [minderjarige 1] wordt nageleefd. De rechtbank ziet geen aanwijzingen dat ouders bij machte zijn om dat in de nabije toekomst wel te kunnen – maar benadrukt dat ouders daarin wel zelf de sleutelpositie bekleden; die taak ligt niet de GI en ook niet bij de hulpverlening. Gelet op dit alles vindt de rechtbank het niet zinvol om nu een gewijzigde zorgregeling op te leggen, of om te bepalen dat thans geen zorgregeling heeft gelden zoals de Raad heeft geadviseerd. Daarbij acht de rechtbank het in het belang van [minderjarige 1] dat zij (verdere) hulpverlening krijgt en dat vervolgens vanuit een neutrale situatie wordt bezien welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken het meest in het belang van [minderjarige 1] is. Dat betekent dat het verzoek van de man wordt afgewezen.
[minderjarige 2]
5.6
De rechtbank ziet dat de huidige zorgregeling niet optimaal werkt voor [minderjarige 2] . [minderjarige 2] is op beide ouders gesteld, en wil graag dat de zorg in gelijke mate tussen zijn ouders wordt verdeeld, maar er zijn onmiskenbaar signalen dat hij last heeft van de grote verschillen in de opvoedsituaties bij beide ouders. De rechtbank vindt het zorgelijk dat school aangeeft dat [minderjarige 2] vermoeid is op de dagen dat hij bij de man verblijft. De schoolprestaties van [minderjarige 2] en zijn algehele welzijn lijken te lijden onder de huidige regeling, reden waarom de rechtbank aanpassing van die regeling nodig vindt. Bij de afweging hoe de aangepaste zorgregeling eruit moet zien, betrekt de rechtbank de uitkomsten van het perspectiefonderzoek dat door De Gezinsmanager is uitgevoerd en de visie van de GI. Bij de vrouw zijn in het perspectiefonderzoek weinig zorgen geconstateerd. Volgens de GI biedt de vrouw aan [minderjarige 2] duidelijke regels en structuur. De GI ziet dat de man minder structuur aan de minderjarigen biedt en dat de man de minderjarigen meer loslaat. Over de opvoedsituatie bij de man bestaan zorgen en omdat de man de hulpverlening buiten de deur houdt, is er weinig zicht op de opvoedsituatie. De duidelijkheid die daarover had kunnen worden gegeven in het perspectiefonderzoek is niet gekomen, omdat de man niet heeft meegewerkt aan dat onderzoek. Gezien de zorgen en onduidelijkheid over de opvoedsituatie bij de man vindt de rechtbank het geen goed idee om het aandeel van de man in de verzorging en opvoeding van [minderjarige 2] te vergroten. De GI heeft aangegeven dat [minderjarige 2] baat heeft bij meer rust in de zorgregeling. Wanneer [minderjarige 2] langere tijd aaneengesloten bij de vrouw is en daar de structuur en regels aangeboden krijgt die daar gelden, weet hij waar hij aan toe is. De rechtbank verwacht dat [minderjarige 2] minder moeite zal hebben om na een korter verblijf bij de man weer terug te schakelen naar de situatie bij de vrouw en dat er meer rust zal komen in zijn leven. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw over de gewijzigde zorgregeling voor [minderjarige 2] daarom toewijzen. De rechtbank is zich ervan bewust dat deze beslissing niet overeenstemt met de wens van [minderjarige 2] en dat [minderjarige 2] waarschijnlijk teleurgesteld zal zijn over deze uitkomst. De rechtbank draagt de GI daarom op om goed te monitoren hoe de gewijzigde zorgregeling uitpakt en wat het effect daarvan is op [minderjarige 2] . Onder leiding en regie van de GI kunnen afspraken worden gemaakt indien er behoefte is tot meer contact tussen [minderjarige 2] en zijn vader en zijn broer en zus die bij zijn vader wonen, mits de GI vindt dat meer contact in het belang van [minderjarige 2] is. Voor de zorg tijdens vakanties en feestdagen geldt dat door ouders samen met de GI vooraf gekeken kan worden hoe die ingepland en verdeeld worden.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verzoeken van de man tot wijziging van het hoofdverblijf van [minderjarige 2] en tot aanpassing van de zorg- en contactregeling betreffende [minderjarige 2] moeten worden afgewezen.
Proceskosten
5.7
Gelet op het familierechtelijke karakter van deze procedure zullen de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5.8
Een en ander betekent dat de rechtbank de volgende beslissing neemt.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1
wijzigt de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 13 januari 2022 voor zover het de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2012, betreft;
6.2
bepaalt dat [minderjarige 2] eenmaal per veertien dagen van vrijdagmiddag na school (of 12:30 uur) tot zondagavond 19:00 uur bij de man verblijft en dat de zorg over [minderjarige 2] tijdens de vakanties en feestdagen door partijen in onderling overleg, zonodig onder regie van de GI, bij helfte wordt verdeeld;
6.3
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.5
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Bollen, en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2024 in aanwezigheid van mr. Can, griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.