Op 15 februari 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] onder toezicht is gesteld en dat er zorgen zijn over zijn fysieke en mentale gezondheid, waaronder angsten en negatieve stemmingen. De gecertificeerde instelling (GI) heeft verzocht om de ondertoezichtstelling met een jaar te verlengen en de machtiging tot uithuisplaatsing met zes maanden. De moeder van [minderjarige] is als belanghebbende aangemerkt en heeft aangegeven dat zij [minderjarige] terug in haar leven wil. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de moeder en een vertegenwoordiger van de GI aanwezig waren.
De kinderrechter heeft in haar beoordeling de zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] meegewogen, waaronder zijn fysieke problemen en de noodzaak van psychische hulpverlening. De GI heeft aangegeven dat er een aanmelding is gedaan voor het Ouder-Kind traject, maar dat er wachtlijstproblematiek is. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk zijn voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige]. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd voor de duur van één jaar en de machtiging tot uithuisplaatsing voor zes maanden, met een pro forma beoordeling op 1 augustus 2024. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat deze onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook in het geval van hoger beroep.