ECLI:NL:RBZWB:2024:1039

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
21 februari 2024
Zaaknummer
C/02/417673 / JE RK 23-2317
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Bogaert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van minderjarige met zorgen over fysieke en mentale gezondheid

Op 15 februari 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] onder toezicht is gesteld en dat er zorgen zijn over zijn fysieke en mentale gezondheid, waaronder angsten en negatieve stemmingen. De gecertificeerde instelling (GI) heeft verzocht om de ondertoezichtstelling met een jaar te verlengen en de machtiging tot uithuisplaatsing met zes maanden. De moeder van [minderjarige] is als belanghebbende aangemerkt en heeft aangegeven dat zij [minderjarige] terug in haar leven wil. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de moeder en een vertegenwoordiger van de GI aanwezig waren.

De kinderrechter heeft in haar beoordeling de zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] meegewogen, waaronder zijn fysieke problemen en de noodzaak van psychische hulpverlening. De GI heeft aangegeven dat er een aanmelding is gedaan voor het Ouder-Kind traject, maar dat er wachtlijstproblematiek is. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk zijn voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige]. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd voor de duur van één jaar en de machtiging tot uithuisplaatsing voor zes maanden, met een pro forma beoordeling op 1 augustus 2024. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat deze onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook in het geval van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/417673 / JE RK 23-2317
Datum uitspraak: 15 februari 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd te Amsterdam,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2011 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] .

1.Het procesverloop

1.1
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van 27 december 2023, binnengekomen bij de griffie op 28 december 2023;
- het antwoordformulier van de moeder met bijlage van 18 januari 2024, binnengekomen bij de griffie op 22 januari 2024.
1.2
Op 15 februari 2024 heeft de kinderrechter de zaak behandeld tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren. Bij die gelegenheid waren aanwezig en zijn gehoord:
- de moeder;
- een vertegenwoordigster van de GI.
1.3
Met bijzondere toestemming van de kinderrechter was tevens bij de mondelinge behandeling als toehoorder aanwezig de persoonlijk begeleidster van de moeder, werkzaam bij Amarant, mevrouw [naam] .
1.4
[minderjarige] is in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken tijdens een zogenoemd kindgesprek. Hiervan heeft hij op 14 februari 2024 gebruik gemaakt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld.
2. De feiten
2.1
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2
Bij beschikking van 27 februari 2023 heeft de kinderrechter [minderjarige] onder toezicht gesteld met ingang van 27 februari 2023 tot 27 februari 2024. Daarnaast heeft de kinderrechter een machtiging verleend om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 27 februari 2023 tot 27 november 2023.
2.3
Laatstelijk, bij beschikking van 13 november 2023 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd met ingang van 27 november 2023 tot 27 februari 2024.
2.4
[minderjarige] woont doordeweeks op de [verblijfgroep] van Amarant. Van vrijdagmiddag na school tot maandagochtend naar school verblijft [minderjarige] bij de moeder.

3.Het verzoek

3.1
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Tevens verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2
Ter onderbouwing van het verzoek is namens de GI schriftelijk, samengevat, het volgende aangevoerd. Ten tijde van de vorige mondelinge behandeling met betrekking tot de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing was het perspectiefonderzoek door Groei Jeugdhulp net afgerond. Uit dat onderzoek is gebleken dat er nog onvoldoende duidelijkheid kan worden geboden over het perspectief van [minderjarige] . De moeder erkent de genoemde zorgen en wil hieraan werken, samen met hulpverlening, zodat [minderjarige] in de toekomst terug naar huis kan. De GI heeft een aanmelding gedaan bij Amarant Ouder-Kind voor ambulante opvoedondersteuning, waar de moeder voor openstaat, maar gelet op de wachtlijst is een startdatum nog niet bekend. Deze ondersteuning in de thuissituatie is noodzakelijk om zicht te krijgen op de opvoedvaardigheden van de moeder en op de interactie tussen de moeder en [minderjarige] . De moeder laat in afgelopen periode zien dat zij in staat is om bereikbaar te zijn voor de hulpverlening en zij komt gemaakte afspraken na. De zorgen of zij voldoende in staat is om keuzes te maken in het belang van [minderjarige] , zijn nog niet volledig weggenomen.
Ten aanzien van zijn ontlastingsproblematiek geldt dat [minderjarige] is verwezen naar de kinderarts. Hij vertoonde echter zoveel weerstand dat fysiek onderzoek niet mogelijk was. De kinderarts adviseert psychische hulpverlening. De moeder gaat samen met hulpverlening proberen om [minderjarige] hierop voor te bereiden. Op mentaal gebied merkt de hulpverlening alsook de groep op dat het beter lijkt te gaan, maar [minderjarige] nog steeds teruggetrokken gedrag en weerstand laat zien. De GI acht het van belang te bekijken naar wat [minderjarige] nog aan ondersteuning nodig heeft om zijn mentale gezondheid te versterken.
In aanvulling hierop is namens de GI tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, nog het volgende naar voren gebracht. Vooralsnog blijft het onduidelijk wanneer gestart kan worden met het traject Ouder-Kind. De GI zegt toe hier vaart achter te zetten, echter op wachtlijstproblematiek heeft de GI geen invloed. Het traject moet dus nog starten. De GI merkt volledigheidshalve op dat wanneer het traject Ouder-Kind zal starten, dit niet betekent dat [minderjarige] volledig terug bij de moeder gaat wonen. Onderzoek moet uitwijzen of dit mogelijk is en alsdan dient dit gefaseerd te gebeuren. Goede ondersteuning hierin is noodzakelijk. Daarnaast wil de GI benadrukken dat de medische problematiek waar [minderjarige] mee te kampen heeft, los staat van zijn verblijf op de verblijfgroep. De GI heeft zelf contact opgenomen met de huisarts om de lijntjes kort te houden. De GI ziet dat de moeder en de verblijfgroep naar elkaar wezen en niet duidelijk was van wie actie werd verlangd. Het is nu aan de persoonlijk begeleider van [minderjarige] om met hem te bespreken of hij openstaat voor een behandeling op de poli. Ten aanzien van school wordt gezien dat het beter met [minderjarige] gaat. Anders dan op de verblijfgroep, wordt hij op school niet gepest. De GI hoopt dat met het aanpakken van zijn ontlastingsproblematiek [minderjarige] meer sociale contacten kan opbouwen.

4.Het standpunt van de moeder

4.1
In haar brief van 18 januari 2024 schrijft de moeder, kort samengevat, dat zij [minderjarige] terug wil in haar leven. De moeder is enorm gegroeid en heeft alle hulp aanvaard. Zij is ervan overtuigd dat met behulp van het traject Ouder en Kind het helemaal goedkomt. Volgens de moeder kan [minderjarige] bij haar thuis hulp krijgen. Een verblijf op de groep is daarvoor niet noodzakelijk, eens te meer omdat de groep al jaren veel belooft, maar niks waarmaakt.
Tijdens de mondelinge behandeling volhardt de moeder in haar standpunt. Zij merkt daarbij nog op dat de vorige jeugdzorgwerker ervoor heeft gezorgd dat de wachttijd voor het Ouder-Kind traject op pauze is gezet. Dit leidt tot boosheid en onbegrip. Ook dat [minderjarige] , hoewel het goed gaat op school, op de groep niet lekker in zijn vel zit, doet de moeder pijn. [minderjarige] heeft hulp nodig en dat wordt hem op de groep niet geboden. EMDR-therapie kreeg hij online, terwijl fysiek contact daarvoor passender is. Daarnaast is de ontlasting van [minderjarige] nog slecht. Hieraan is door de groep niets gedaan. Op dit moment heeft [minderjarige] geen vertrouwenspersoon. Op school is er voor [minderjarige] een vertrouwenspersoon beschikbaar. De moeder heeft daarvoor zelf contact opgenomen met school.

5.De beoordeling

Verlenging ondertoezichtstelling
5.1
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
5.2
De kinderrechter neemt hierbij in aanmerking dat [minderjarige] nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Hij heeft te kampen met fysieke problemen in de vorm van overgewicht en ontlastingsproblematiek, waardoor hij in zijn sociaal-emotionele ontwikkeling wordt bedreigd. [minderjarige] heeft in zijn leven meerdere ervaringen meegemaakt met onveiligheid. Zo is hij seksueel misbruikt geweest en is hij geconfronteerd geweest met wisselende stemmingen en beschikbaarheid van de moeder. Op dit moment woont [minderjarige] doordeweeks op een verblijfgroep van Amarant. Hier zit hij niet lekker in zijn vel. Omdat [minderjarige] last heeft van angsten en negatieve stemmingen heeft de kinderarts geadviseerd om psychische hulpverlening in te zetten. Therapie hierop gericht is nog niet ingezet, omdat [minderjarige] daarvoor teveel weerstand laat zien.
5.3
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat de GI het gezin heeft aangemeld voor het traject Ouder-Kind, maar onder andere door wachtlijstproblematiek, is dit nog niet gestart. Desgevraagd is daarover door de GI geen duidelijkheid gegeven. Hoe lang de wachtlijst is en wanneer het traject Ouder-Kind kan worden gestart is daarmee voor de kinderrechter niet inzichtelijk. Evenals de GI ziet de kinderrechter echter wel de noodzaak van de inzet van het traject Ouder-Kind. De moeder heeft hulp nodig bij het vergroten van zelfstandigheid van [minderjarige] en daarnaast kan hulpverlening moeder inzicht geven waarom [minderjarige] dingen zegt en doet en hoe de moeder hiermee om kan gaan. De kinderrechter vraagt de jeugdzorgwerker ten aanzien van het traject Ouder-Kind voortvarend te werk te blijven gaan en zicht te houden op een startdatum. Het is aan de jeugdzorgwerker om de moeder hierover op een adequate wijze te informeren, dit om misverstanden te voorkomen en de samenwerking goed te houden.
5.4
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengen voor de verzochte duur van één jaar (artikel 1:260, eerste lid, BW). De hoeveelheid en complexiteit van de zorgen, geven de kinderrechter aanleiding om de verlenging niet in duur te beperken.
Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
5.5
Ook acht de kinderrechter een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk in het belang van zijn verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW). De huidige plaatsing van [minderjarige] bij de verblijfgroep van Amarant dient gewaarborgd te blijven. Nu het traject Ouder-Kind niet is gestart, en daarmee geen duidelijkheid is verkregen over de opvoedvaardigheden van de moeder en de interactie tussen de moeder en [minderjarige] , is een volledige terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder niet aan de orde.
Het verdere verloop
5.6
Om op korte termijn te kunnen toetsen of er daadwerkelijk uitvoering wordt gegeven aan voornoemde doelen (inzet van het traject Ouder-Kind, werken aan de ontlastingsproblematiek en mentale gezondheid van [minderjarige] ) ziet de kinderrechter noodzaak om de machtiging tot uithuisplaatsing voor een beperkte duur te verlengen, te weten zes maanden. De kinderrechter houdt daarmee, met name ten aanzien van het traject Ouder-Kind, een vinger aan de pols.
5.7
Een beoordeling over het resterende deel van het verzoek zal worden aangehouden tot de hierna genoemde pro forma datum van 1 augustus 2024. De GI dient
uiterlijk op genoemde pro forma datumde kinderrechter in een schriftelijk verslag, met een afschrift daarvan aan de moeder, te informeren over de actuele stand van zaken ten aanzien van:
A. het traject Ouder-Kind. Is dit traject gestart? Zo ja, wat zijn de eerste resultaten en zo nee, wanneer wordt verwacht dat het traject kan starten?
B. de ontlastingsproblematiek van [minderjarige] . Is [minderjarige] in staat mee te werken aan lichamelijk onderzoek?
C. de mentale gezondheid van [minderjarige] . Is [minderjarige] in staat mee te werken aan hulpverlening hierop gericht? Ervaart [minderjarige] nog gevoelens van gespannenheid, somberheid, depressie en angst?
D. hoe het op school met [minderjarige] gaat.
Tevens verneemt de kinderrechter alsdan het standpunt van de GI over het resterende deel van het verzoek.
5.8
Na ontvangst van het schriftelijk verslag van de GI zal de kinderrechter, indien nodig en als de zaak niet schriftelijk kan worden afgedaan, een nieuwe mondelinge behandeling plannen.
5.9
De kinderrechter hoopt dat de moeder deze beperkte verlenging ziet als een steun in de rug en zij haar positief ingezette lijn verder zal voortzetten.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.1
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing, ondanks een eventueel hoger beroep, meteen uitgevoerd kan worden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 27 februari tot 27 augustus 2024;
6.2
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 27 februari 2024 tot 27 augustus 2024;
6.3
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.4
houdt de behandeling van het resterende deel van het verzoek van de GI aan tot
1 augustus 2024 PRO FORMA, in afwachting van de informatie van de GI zoals weergegeven in rechtsoverweging 5.7;
6.5
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2024 door mr. Bogaert, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Vos als griffier.
De schriftelijk uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 19 februari 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.