ECLI:NL:RBZWB:2024:1025

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
BRE 22/4640
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aftrek van specifieke zorgkosten in de inkomstenbelasting

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 februari 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst behandeld. De zaak betreft de aftrek van specifieke zorgkosten in de inkomstenbelasting voor het jaar 2019. De inspecteur had een aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.995, waarbij de aftrek van bepaalde farmaceutische hulpmiddelen gedeeltelijk was geaccepteerd. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de uitgaven van belanghebbende in de beroepsfase gedeeltelijk heeft geaccepteerd, maar dat de overige kosten voor farmaceutische hulpmiddelen niet aannemelijk zijn gemaakt. De kosten van een luchtreinigingsapparaat worden niet als aftrekbaar beschouwd, omdat niet voldaan is aan het hoofdzakelijkheidscriterium. Het zorgvuldigheidsbeginsel is niet geschonden, en de rechtbank concludeert dat de inspecteur de aftrek van de uitgave voor het luchtreinigingsapparaat terecht heeft geweigerd.

De rechtbank oordeelt verder dat de inspecteur de aftrek voor de aanschaf van Fixodent kleefpasta ten bedrage van € 600 tijdens de beroepsfase niet langer bestrijdt, waardoor het beroep in zoverre gegrond is. Het belastbaar inkomen uit werk en woning wordt verminderd tot € 10.155. De rechtbank wijst ook op de immateriële schadevergoeding die belanghebbende toekomt vanwege de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en bepaalt dat de aanslag wordt vastgesteld naar het verlaagde belastbaar inkomen. De inspecteur wordt veroordeeld tot betaling van de immateriële schadevergoeding en de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/4640

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 februari 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. J.B. Gubbels),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 23 augustus 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2019 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.995.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de aanslag gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 9 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende, tot bijstand vergezeld van [naam] en, namens de inspecteur mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de aanslag niet te hoog is vastgesteld. Meer specifiek beoordeelt de rechtbank of belanghebbende recht heeft op aftrek van specifieke zorgkosten (uitgaven voor farmaceutische - of andere hulpmiddelen). Daarbij beoordeelt de rechtbank tevens of het zorgvuldigheidsbeginsel is geschonden. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
De rechtbank oordeelt dat de aanslag te hoog is vastgesteld omdat de inspecteur de uitgaven van belanghebbende in de beroepsfase alsnog gedeeltelijk heeft geaccepteerd. De rechtbank oordeelt verder dat er geen sprake is van schending van het zorgvuldigheidsbeginsel. De aftrek van de overige uitgaven voor specifieke zorgkosten is terecht geweigerd. Na opsomming van de feiten legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV 2019 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.585. Dit inkomen bestaat uit inkomsten uit vroegere dienstbetrekking van € 15.543 en een aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten van € 6.958. De specifieke zorgkosten zijn in de aangifte als volgt gespecificeerd:
Kosten medicijnen
€ -
Uitgaven voor hulpmiddelen
€ -
Uitgaven voor vervoer i.v.m. ziekte of invaliditeit
€ 1.160
Dieetkosten
€ 900
Extra uitgaven voor kleding en beddengoed
€ 300
Geneeskundige - en heelkundige hulp
€ 3.910
€ 6.270
Verhoging specifieke ziektekosten
€ 944
Totaal uitgaven specifieke zorgkosten
€ 7.214
Drempel uitgaven specifieke zorgkosten
€ -256
Aftrekbaar bedrag specifieke zorgkosten
€ 6.958
3.1.
Bij het vaststellen van de aanslag heeft de inspecteur de uitgaven voor genees- en heelkundige hulp met € 2.410 gecorrigeerd, omdat de uitgaven i) verkeerd zijn gerubriceerd en ii) niet worden aangemerkt als aftrekbare (farmaceutische) hulpmiddelen. Het betreft uitgaven voor de aanschaf van een luchtreinigingsapparaat (€ 388,90), Fixodent kleefpasta (€ 600), Iberogast en Paracetamol (€ 1.421,10). In totaal is een bedrag van € 4.548 aan specifieke zorgkosten in aftrek toegelaten.

Motivering

4. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende de uitgaven (€ 2.410) weliswaar onder de verkeerde rubriek heeft opgenomen in de aangifte, maar dat dat geen beletsel is voor beoordeling van de vraag of deze uitgaven als farmaceutische - of andere hulpmiddelen aftrekbaar zijn.
Vooraf
4.1.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de inspecteur de aftrek voor de aanschaf van de Fixodent kleefpasta ten bedrage van € 600 tijdens de beroepsfase niet langer bestrijdt en de verhoging van de specifieke zorgkosten dienovereenkomstig heeft vermeerderd met € 240. De rechtbank zal dit volgen. Dit betekent dat het beroep in zoverre gegrond is. Het belastbaar inkomen uit werk en woning wordt daarom verminderd met € 840 tot € 10.155.
Vooraf 2
4.2.
Belanghebbende stelt dat zij in bezwaar aan haar bewijslast heeft voldaan door verklaringen van haar behandelend artsen te overleggen. Omdat die stukken bij de Belastingdienst zijn zoekgeraakt heeft de inspecteur onzorgvuldig gehandeld en moeten de correcties volgens belanghebbende worden teruggenomen.
4.3.
De inspecteur heeft ter zitting verklaard dat niet wordt betwist dat belanghebbende stukken heeft overgelegd. Omdat niet alle overgelegde stukken, voor retournering daarvan aan belanghebbende, zijn gekopieerd ten behoeve van het dossier is de inspecteur niet meer in staat de stukken, op basis waarvan besloten is te gaan corrigeren, over te leggen.
4.4.
De rechtbank van oordeel dat deze wijze van handelen geen schoonheidsprijs verdient. Deze handelswijze is echter naar het oordeel van de rechtbank niet dermate onzorgvuldig dat dit in dit geval zou moeten leiden tot de gevolgen die belanghebbende voorstaat. Belanghebbende is ook niet direct benadeeld. Immers, voor zover de verklaringen in dit verband van belang zijn, heeft belanghebbende in beroep de gelegenheid gehad om nader bewijs te overleggen. Het beroep van belanghebbende op het zorgvuldigheidsbeginsel slaagt daarom niet.
Aftrek specifieke zorgkosten
4.5.
Uitgaven voor specifieke zorgkosten kunnen als persoonsgebonden aftrekpost in mindering worden gebracht op het inkomen uit werk en woning. [1] Farmaceutische hulpmiddelen komen alleen voor aftrek in aanmerking als zij zijn verstrekt op voorschrift van een arts. [2] Andere hulpmiddelen komen voor aftrek in aanmerking voor zover deze hulpmiddelen van een zodanige aard zijn dat zij hoofdzakelijk, dat wil zeggen 70% of meer,
door zieke of invalide personen worden gebruikt (het hoofzakelijkheidscriterium). [3]
4.6.
De bewijslast voor de aftrek van specifieke zorgkosten rust op belanghebbende. Zij moet aannemelijk maken dat zij uitgaven heeft gedaan waarvoor aan de voorwaarden voor aftrek is voldaan. De rechtbank zal hierna beoordelen of en in hoeverre belanghebbende recht heeft op aftrek van de door haar opgevoerde kosten.
Luchtreinigingsapparaat
4.7.
Belanghebbende heeft in 2019 vanwege haar allergische klachten, op advies van haar KNO-arts, een luchtreinigingsapparaat en enkele toebehoren aangeschaft voor in totaal € 388,90. Volgens belanghebbende komen de kosten als uitgave voor een hulpmiddel voor aftrek in aanmerking.
4.8.
De rechtbank overweegt dat luchtreinigingsapparaten vrij verkrijgbaar zijn en dat daarvan een grote aantal merken en modellen bestaan. Ook gezonde personen gebruiken een luchtreinigingsapparaat. Gelet daarop is het aan belanghebbende om de feiten en omstandigheden te stellen en aannemelijk te maken dat het door haar aangeschafte luchtreinigingsapparaat voldoet aan het wettelijk voorgeschreven hoofdzakelijkheidscriterium.
4.9.
Naar het oordeel van de rechtbank is belanghebbende niet in de op haar rustende bewijslast geslaagd. De enkele stelling dat dat het luchtreinigingsapparaat in de regel niet door gezonde personen wordt aangeschaft is daarvoor onvoldoende. Daar komt bij dat belanghebbende niet heeft gesteld en, de rechtbank ook niet anderszins is gebleken, dat het luchtreinigingsapparaat specifieke toepassingen of bijzondere kenmerken heeft als gevolg waarvan deze hoofdzakelijk door zieke of invalide personen wordt gebruikt. De rechtbank is daarom van oordeel dat het luchtreinigingsapparaat een hulpmiddel is van artikel 6.17 van de Wet IB 2001. Dat belanghebbende het luchtreinigingsapparaat heeft aangeschaft op advies van haar medisch specialist, maakt dit oordeel niet anders. Het (mogelijk) zoekraken van het stuk met dat advies van de specialist evenmin, omdat dat een dergelijke advies bij de beoordeling van het hoofdzakelijkheidscriterium geen rol speelt. Dit betekent dat de inspecteur de aftrek van de uitgave voor het luchtreinigingsapparaat terecht heeft geweigerd.
Iberogast
4.10.
Belanghebbende stelt dat zij op advies van haar Maag-, lever, en darmspecialist (MDL-specialist) Iberogast gebruikt ter verlichting van haar maag- en darmklachten.
Ter onderbouwing heeft belanghebbende een verklaring van haar MDL-specialist overgelegd, waarin deze verklaart dat belanghebbende ”sinds 2017 chronisch Iberogast gebruikt.”
4.11.
De rechtbank oordeelt dat het middel Iberogast niet kwalificeert als farmaceutisch hulpmiddel in de zin van de artikel 6.17, eerste lid, sub c van de Wet IB 2001. Uit de verklaring van de specialist blijkt weliswaar dat belanghebbende het middel in 2019 heeft gebruikt, maar daarmee is niet aannemelijk gemaakt dat het middel door een arts is voorgeschreven. Immers, het middel is ook vrij verkrijgbaar zonder recept. Belanghebbende heeft niet gesteld dat stukken zijn overgelegd waaruit dat wel zou blijken. De inspecteur heeft de met de aanschaf van het middel gemoeide kosten daarom terecht gecorrigeerd.
Paracetamol
4.12.
Belanghebbende gebruikt Paracetamol in zetpilvorm op medisch advies. Zij stelt dat zij aannemelijk heeft gemaakt dat de hiervoor gemaakte kosten in aftrek komen met een verklaring van haar huisarts. Ook die verklaring is volgens belanghebbende zoekgeraakt.
4.13.
De inspecteur stelt dat het middel zonder recept verkrijgbaar is. Omdat tevens niet is onderbouwd dat het gebruik van het middel onderdeel is van een behandelplan [4] komen de kosten volgens de inspecteur niet voor aftrek in aanmerking.
4.14.
De rechtbank stelt vast dat het dossier geen stuk bevat waaruit blijkt dat de Paracetamol zetpillen zijn voorgeschreven door een arts als onderdeel van een behandelplan. Belanghebbende heeft daarmee niet haar bewijslast voldaan. De rechtbank oordeelt dat de omstandigheid dat die verklaring in de communicatie tussen de Belastingdienst en belanghebbende mogelijk is zoekgeraakt belanghebbende niet van de op haar rustende bewijslast bevrijdt. Belanghebbende had immers in de beroepsfase door middel van een nieuwe verklaring van haar arts of op andere wijze aannemelijk kunnen maken dat wel is voldaan aan de voorwaarden. Nu zij dat heeft nagelaten ziet de rechtbank geen aanleiding om de kosten als specifieke zorgkosten in aanmerking te nemen.
Immateriëleschadevergoeding (ISV)
4.15.
Belanghebbende maakt aanspraak op ISV vanwege de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.
4.16.
Het bezwaarschrift is door de inspecteur ontvangen op 24 juni 2021. Weliswaar heeft belanghebbende gesteld het bezwaarschrift op 27 mei 2021 te hebben afgegeven bij de Belastingdienst, maar zij heeft daarvan geen bewijs overgelegd. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om af te wijken van de ontvangstdatum zoals die uit de gedingstukken blijkt. De rechtbank doet uitspraak op 20 februari 2024. De bezwaar- en beroepsfase heeft dus in totaal 32 maanden geduurd. De redelijke termijn van twee jaar is met afgerond 8 maanden overschreden. Belanghebbende heeft recht op een schadevergoeding van € 1.000, geheel toe te rekenen aan de bezwaarfase. De inspecteur zal daarom worden veroordeeld tot de betaling van dit bedrag.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond, omdat de inspecteur hangende de beroepsprocedure deels aan het bezwaar van belanghebbende is tegemoetgekomen. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak de uitspraak op bezwaar en bepaalt dat de aanslag wordt vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.155.
5.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van haar proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750. Niet gebleken is dat in de bezwaarfase verzocht is om een kostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag IB/PVV 2019 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.155;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 1.000;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 1.750 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van de Langerijt-Suurmeijer, griffier, op 20 februari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [5]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikelen 6.1 en 6.2 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001).
2.Artikel 6.17, eerste lid, sub c van de Wet IB 2001.
3.Artikel 6.17, eerste lid, sub d van de Wet IB 2001.
4.Vgl. Gerechtshof Amsterdam van 23 juli 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:3453.
5.Artikel 27h, derde lid, en artikel 28, zevende lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.