ECLI:NL:RBZWB:2024:1024

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
02/214144-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak tegen minderjarige verdachte wegens poging doodslag en zware mishandeling met een hamer

In de strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2007, heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 februari 2024 uitspraak gedaan. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 25 augustus 2023, waarbij de verdachte wordt beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling door met een hamer tegen het hoofd van het slachtoffer te slaan. Tijdens de zitting op 6 februari 2024 hebben zowel de officier van justitie, mr. T. Kint, als de verdediging hun standpunten gepresenteerd. De officier van justitie stelde dat er voldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren, gebaseerd op getuigenverklaringen en medische rapporten. De verdediging betwistte echter de beschuldigingen en stelde dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte daadwerkelijk met de hamer had geslagen. De rechtbank heeft de verklaringen van de getuigen en de verdachte zorgvuldig gewogen. De rechtbank concludeerde dat er te veel twijfel bestond over de vraag of de verdachte daadwerkelijk met de hamer had geslagen. De verklaringen van de getuigen waren inconsistent en er was geen objectief bewijs dat de verdachte schuldig kon stellen. Daarom heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. Tevens werd de teruggave van de in beslag genomen hamer aan de verdachte gelast, aangezien deze niet vatbaar was voor verbeurdverklaring. De rechtbank heeft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/214144-23
vonnis van de meervoudige kamer van 20 februari 2024
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2007 te [geboorteplaats]
wonende aan [woonadres]
raadsman mr. M. Houweling, advocaat te Roosendaal

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 6 februari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. T. Kint, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 25 augustus 2023 geprobeerd heeft om [slachtoffer] te doden dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een hamer tegen zijn hoofd te slaan.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte geprobeerd heeft om [slachtoffer] te doden door met een hamer tegen zijn hoofd te slaan, zoals impliciet primair ten laste is gelegd. Zij baseert zich daarbij op de verklaringen van [slachtoffer] , zijn broer [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en verdachte, het proces-verbaal waarin de hamer nader is omschreven en de medische verklaring betreffende [slachtoffer] . Op basis daarvan staat voor de officier van justitie vast dat verdachte tijdens de schermutseling tussen [slachtoffer] en [getuige 2] , de buddyseat van zijn scooter heeft geopend en hieruit een hamer heeft gepakt. Verdachte heeft vervolgens met deze hamer tegen het hoofd van [slachtoffer] geslagen. Hierdoor heeft [slachtoffer] een scheur/snijwond boven zijn wenkbrauw opgelopen. Door met een hamer van de grootte en het gewicht, waarvan in dit geval sprake was, tegen het hoofd te slaan, heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] zou komen te overlijden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het ten laste gelegde feit. Er kan, mede door gebrek aan objectieve bronnen, niet worden vastgesteld dat verdachte met een hamer tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft geslagen. Verdachte heeft ook ontkend dat hij dit heeft gedaan. Volgens hem is [slachtoffer] , toen hij verdachte tackelde, met zijn hoofd tegen de hamer aangelopen. Hierdoor heeft hij de wond boven zijn wenkbrauw opgelopen. De verdediging verzoekt dan ook primair om verdachte geheel van het feit vrij te spreken. Mocht de rechtbank wel bewezen achten dat verdachte met een hamer tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft geslagen, dan stelt de verdediging zich op het standpunt dat gelet op de aard van de gedraging, de omstandigheden waaronder deze is verricht en de algemene ervaringsregels, niet kan worden vastgesteld dat verdachte door met een hamer tegen het hoofd van [slachtoffer] te slaan willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] zou komen te overlijden. Zo is onduidelijk gebleven met welke kracht verdachte met de hamer tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft geslagen en heeft [slachtoffer] hierdoor slechts een kleine, oppervlakkige wond opgelopen zonder dat daarin de afdruk van een hamer is te zien. De verdediging verzoekt dan ook subsidiair om verdachte vrij te spreken van de poging tot doodslag. Ten aanzien van een bewezenverklaring van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van het procesdossier vast dat de broers [slachtoffer] en [getuige 1] op 25 augustus 2023 na het evenement ‘ [naam evenement] ’ in [plaats] terugliepen naar de scooter van [getuige 1] . Onderweg kwamen zij verdachte en [getuige 2] tegen. [slachtoffer] hoorde van [getuige 1] dat hij al enige tijd werd lastig gevallen door [getuige 2] . Daarop besloot [slachtoffer] om bij [getuige 2] verhaal te halen. [slachtoffer] ging hierover het gesprek met [getuige 2] aan en pakte hem daarbij bij zijn kraag.
Verdachte heeft hieraan voorafgaand of daarna een hamer uit de buddyseat van zijn scooter gehaald. Hierover wordt wisselend verklaard. Dat hij op enig moment een hamer uit de buddyseat van zijn scooter pakte, kan, mede gelet op de eigen verklaring van verdachte, wel worden vastgesteld.
Daarnaast wordt wisselend verklaard of verdachte met deze hamer tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft geslagen. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij, nadat hij [getuige 2] bij zijn kraag pakte, een klap op zijn hoofd voelde en dat hij vermoedt dat dit is gebeurd met de hamer die verdachte vast had. [getuige 1] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte met een hamer in zijn rechterhand op het hoofd van [slachtoffer] sloeg. [getuige 3] heeft in eerste instantie ook verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte met een hamer in zijn rechterhand tegen het hoofd van [slachtoffer] sloeg. Later heeft [getuige 3] verklaard dat hij dit niet heeft gezien omdat hij ten tijde van het incident niet ter plaatse was. [getuige 2] heeft verklaard dat hij zag dat verdachte een beweging maakte richting de arm van [slachtoffer] , waardoor [slachtoffer] een beetje naar achteren bewoog. Hij heeft niet verklaard dat verdachte hierbij, of op een ander moment, een hamer vast had.
Verdachte heeft verklaard dat hij zijn rechterarm twee keer heeft gebroken. Hierdoor heeft hij weinig kracht in zijn rechterarm. Tijdens de zitting heeft verdachte aan de rechtbank laten zien dat hierdoor zijn rechterarm korter is dan zijn linkerarm. Verdachte had de hamer, die hij uit de buddyseat van zijn scooter pakte, daarom in zijn linkerhand vast. Verdachte heeft hiernaast verklaard dat hij met deze hamer tegen de schouder van [slachtoffer] heeft geslagen. Op enig moment hierna werd verdachte door [slachtoffer] getackeld. Hierbij raakte [slachtoffer] met zijn gezicht de hamer en begon hij te bloeden. Verdachte heeft ontkend dat hij met de hamer tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft geslagen.
Uit het voorgaande volgt dat [slachtoffer] enkel vermoedt dat hij door verdachte met de hamer op zijn hoofd is geslagen. [getuige 1] en [getuige 3] (in zijn eerste verklaring) hebben weliswaar verklaard dat zij hebben gezien dat verdachte met een hamer tegen het hoofd van [slachtoffer] sloeg, maar zij hebben allebei verklaard dat verdachte hierbij de hamer in zijn rechterhand vast had. Uitgaande van de problemen die verdachte met zijn rechterarm heeft, acht de rechtbank dit niet aannemelijk. Nu dit verder ook geen onderwerp van het strafonderzoek is geweest, moet het er naar het oordeel van de rechtbank voor worden gehouden dat verdachte de hamer niet in zijn rechterhand heeft vastgehad. [getuige 3] is ook later op zijn eerste verklaring teruggekomen en heeft vervolgens verklaard dat hij het slaan met de hamer niet heeft gezien. Daarnaast laat de aard van de verwonding bij [slachtoffer] , te weten een oppervlakkige scheur/snijwond(S18) op zijn linkerwenkbrauw, in het midden of deze verwonding is veroorzaakt door een slag of door tegen een hamer aan te lopen. Verder is er geen ander (objectief) bewijs in het dossier aanwezig op grond waarvan kan worden vastgesteld dat verdachte met een hamer tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft geslagen. Dit alles maakt dat de rechtbank te veel twijfel heeft of verdachte daadwerkelijk met een hamer tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft geslagen, zoals ten laste is gelegd. Daarom zal de rechtbank verdachte geheel van het ten laste gelegde feit vrijspreken.

5.De overwegingen omtrent het beslag.

5.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp (hamer) aan verdachte, aangezien dit voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het ten laste gelegde feit;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het van onder hem inbeslaggenomen voorwerp, te weten: 1 STK hamer (omschrijving: G2629350 werkbank hamer);
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Toekoen, voorzitter, mr. D.H. Hamburger en
mr. M. Pellikaan, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. W.T.C. Venekamp, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 20 februari 2024.