ECLI:NL:RBZWB:2024:1019
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking van voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op het verzoek van een verzoeker om het UWV te veroordelen in de proceskosten die hij heeft moeten maken voor het indienen van een verzoek om voorlopige voorziening. De zaak betreft een beslissing van het UWV, dat op 21 december 2023 heeft bepaald dat de verzoeker vanaf 29 november 2023 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet. De verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Op 17 januari 2024 heeft het UWV het bezwaar gegrond verklaard en de verzoeker per 29 november 2023 een ZW-uitkering toegekend. Hierop heeft de verzoeker op 25 januari 2024 het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De voorzieningenrechter heeft het UWV in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding. Het UWV heeft verzocht om vergoeding conform het Besluit proceskosten bestuursrecht. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat een zitting achterwege blijft en heeft in deze uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling beslist. Op basis van de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht kan de voorzieningenrechter het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener.
De voorzieningenrechter oordeelt dat het UWV aan de verzoeker is tegemoetgekomen en veroordeelt het UWV in de proceskosten tot een bedrag van € 875,-. Daarnaast overweegt de rechtbank dat het UWV op grond van de wet het griffierecht van € 51,- aan de verzoeker dient te vergoeden, maar dat een veroordeling daartoe niet nodig is. De uitspraak is openbaar gemaakt op 20 februari 2024.