In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 januari 2024 uitspraak gedaan in het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een WIA-uitkering door het UWV. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), maar het UWV had deze aanvraag afgewezen op basis van een vastgestelde arbeidsongeschiktheid van 22,08%. Eiseres was niet aanwezig bij de zitting, maar haar gemachtigde heeft het UWV vertegenwoordigd. De rechtbank heeft het beroep behandeld en de medische en arbeidskundige grondslagen van het UWV beoordeeld.
De rechtbank concludeert dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiseres op 10 december 2020 voor 22,08% arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelt dat het medisch onderzoek door het UWV zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen nieuwe objectieve medische gegevens zijn ingediend die de conclusie van het UWV zouden kunnen weerleggen. Eiseres heeft weliswaar klachten en beperkingen ervaren, maar deze zijn niet voldoende onderbouwd met objectieve medische gegevens. De rechtbank volgt het oordeel van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige van het UWV en concludeert dat eiseres in staat is om arbeid te verrichten, rekening houdend met de vastgestelde beperkingen.
De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de WIA-uitkering door het UWV standhoudt. Eiseres heeft geen recht op een WIA-uitkering per 10 december 2020, omdat zij niet voldoet aan de vereiste mate van arbeidsongeschiktheid. De uitspraak is gedaan door mr. M. de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. J.G.M. Koning, griffier.